ECLI:NL:RBAMS:2005:AU0592

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
313325
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.S. Naarden-Goedèl
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurkoopovereenkomst en verwijzing naar sector kanton in aandelenleasezaak

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 13 juli 2005, gaat het om een geschil tussen eisers, aangeduid als C, en de gedaagden, Dexia Bank Nederland N.V. en NBG Finance B.V., met betrekking tot een effectenlease-overeenkomst genaamd 'Capital Effect'. C vordert onder andere de nietigheid van de overeenkomst wegens strijd met de Wet op het consumentenkrediet en het ontbreken van de benodigde vergunning van de Autoriteit Financiële Markten. Daarnaast stellen zij dat Dexia hen onjuist heeft geïnformeerd en dat er sprake is van schending van de zorgplicht door Dexia.

De rechtbank overweegt dat de overeenkomst moet worden aangemerkt als een huurkoopovereenkomst, wat betekent dat de zaak tussen C en Dexia naar de sector kanton moet worden verwezen. Dit is gebaseerd op de bepalingen in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, die bepalen dat zaken betreffende huurkoop door de kantonrechter worden behandeld, ongeacht de waarde van de vordering. De rechtbank stelt vast dat de overeenkomst voldoet aan de essentialia van een huurkoopovereenkomst en dat de vorderingen van C en Dexia samenhangen, wat een gezamenlijke behandeling rechtvaardigt.

De rechtbank geeft partijen de gelegenheid om zich uit te laten over de wettelijke regeling van subjectieve cumulatie en de gevolgen daarvan voor de zaak. De beslissing van de rechtbank houdt in dat de zaak tussen C en Dexia wordt verwezen naar de sector kanton, terwijl de zaak tegen NBG verder behandeld zal worden door de sector civiel. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan en verwijst de zaak voor akte naar de rol van de tweede enkelvoudige kamer op 10 augustus 2005.

Uitspraak

313325 / HA ZA 05-1105 (fw)
13 juli 2005
RECHTBANK IN HET ARRONDISSEMENT AMSTERDAM
TWEEDE ENKELVOUDIGE CIVIELE KAMER
ROLBESLISSING
i n d e z a a k v a n
1. A en
2. B,
beiden wonende te ( woonplaats ),
e i s e r s in conventie, v e r w e e r d e r s in (voorwaardelijke) reconventie,
procureur mr. C.B. Stenger,
t e g e n
1. de naamloze vennootschap DEXIA BANK NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
g e d a a g d e in conventie, e i s e r e s in (voorwaardelijke) reconventie,
procureur mr. W.A.K. Rank,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid NBG FINANCE B.V.,
gevestigd te Valkenswaard,
g e d a a g d e,
procureur mr. R.L.S. Verjans.
Partijen worden hierna C, Dexia en NBG genoemd.
1.1. C vorderen bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
- voor recht te verklaren dat de overeenkomst Capital Effect nr. 21405860 nietig is wegens strijd met de Wck, dan wel wegens het ontbreken van de vereiste vergunning van de AFM;
- voor recht te verklaren dat de overeenkomst bij brief van 29 oktober 2004 is vernietigd wegens misbruik van omstandigheden ex artikel 3:44 BW dan wel wegens dwaling ex ar-tikel 6:228 BW;
- op grond van het hierboven genoemde, dan wel op grond van onrechtmatig handelen je-gens C van Dexia dan wel van NBG ter zake van misleidende reclame of schending van de zorgplicht, Dexia en NBG te veroordelen des, voor zover van toepassing, dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd tot vergoeding van de door A geleden schade, bestaan-de uit de reeds betaalde inleg ad ƒ 48.090,68 en de nog lopende maandelijkse hypotheek-verplichting ad ƒ 355,67, verhoogd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 maart 2005 tot aan de datum der algehele voldoening;
- Dexia te veroordelen tot ongedaanmaking van de registratie bij het BKR te Tiel van voormelde overeenkomst;
- Dexia en NBG te veroordelen des, voor zover van toepassing, dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, tot betaling van de kosten van rechtsbijstand ad € 385,81.
1.2. C leggen hieraan ten grondslag dat zij met Dexia een schriftelijk vastgelegde effectenlea-se-overeenkomst “Capital Effect” (hierna: de overeenkomst) zijn aangegaan. Volgens C was de overeenkomst nietig wegens strijd met de Wet op het consumentenkrediet en, mogelijk, omdat Dexia, althans haar rechtsvoorgangster, bij het aangaan van de overeenkomst niet be-schikte over de volgens hen benodigde vergunning van de Autoriteit Financiële Markten. Verder heeft, zo stellen C, Dexia hun voorafgaand aan de totstandkoming van de overeen-komst onvolledig en onjuist geïnformeerd. C stellen ten slotte dat Dexia de op haar rustende zorgplicht heeft geschonden en (ook anderszins) onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld.
2.1. Dexia vordert in (onvoorwaardelijke) reconventie C bij vonnis, voor zover mogelijk uit-voerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling aan haar van € 11.119,33, te vermeerderen met de contractuele rente, althans de wettelijke rente, vanaf 21 maart 2005 tot aan de dag der algehele voldoening, met verwijzing van C in de kosten van het geding.
2.2. Dexia vordert in voorwaardelijke reconventie – indien en voorzover geoordeeld wordt dat de overeenkomst geheel of deels vernietigd of ontbonden is of zal worden – C bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling van een bedrag gelijk aan het verschil tussen de aankoopwaarde van de in artikel 1 van de overeenkomst genoemde ef-fecten minus de waarde van bedoelde effecten op de datum van verkoop, althans minus de waarde van bedoelde effecten op de datum van gehele of gedeeltelijke vernietiging of ontbin-ding van de overeenkomst, met verwijzing van C in de kosten van het geding.
3.1. De rechtbank overweegt ambtshalve het volgende.
3.2. De rechtbank stelt verder voorop dat artikel 93 aanhef en onder c Wetboek van Burgerlij-ke Rechtsvordering (Rv), voor zover hier van belang, bepaalt dat zaken betreffende een huur-koopovereenkomst, ongeacht het beloop of de waarde van de vordering, worden behandeld en beslist door de kantonrechter. Het gaat in deze bepaling om huurkoop in de zin van artikel 7A:1576h Burgerlijk Wetboek (BW).
3.3. De rechtbank stelt voorts voorop dat artikel 71 lid 3 Rv bepaalt dat de rechter de vraag of verwijzing nodig is, voor zover daarvoor het onderwerp van het geschil bepalend is, beoor-deelt aan de hand van zijn voorlopig oordeel over het onderwerp van het geschil.
3.4. Naar het voorlopig oordeel van de rechtbank betreft de zaak tussen C en Dexia een huur-koopovereenkomst. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
3.5. De rechtbank stelt voorop dat huurkoop een species is van koop op afbetaling, en koop op afbetaling een species van koop. De regels betreffende koop en koop op afbetaling zijn op huurkoop van toepassing, voor zover hiervan in de artikelen 7A:1576h-1576x BW niet wordt afgeweken.
3.6. De overeenkomst betreft, naar de rechtbank begrijpt, lease van aandelen in verzamelde-pots als bedoeld in de Wet giraal effectenverkeer (Wge). Dergelijke aandelen zijn vermogens-rechten in de zin van artikel 3:6 BW. Uit de artikelen 7:47 en 7A:1576 lid 5 BW volgt dat huurkoop betrekking kan hebben op vermogensrechten.
3.7.1. De overeenkomst voldoet aan de essentialia van de huurkoopovereenkomst, heeft al-thans dezelfde strekking, zodat zij – op de voet van artikel 7A:1576h leden 2 en 3 BW – als huurkoop dient te worden aangemerkt. Dit wordt hierna onder 3.7.2 tot en met 3.7.4 uitge-werkt. Waar bepalingen uit de overeenkomst dan wel de daarbij behorende “Bijzondere Voorwaarden Labouchere Effecten Lease” (hierna: de bijzondere voorwaarden) worden geci-teerd, dient voor “de Bank” te worden gelezen: “Dexia”, voor “lessee”: “C” en voor “waar-den”: “aandelen”.
3.7.2. Dexia heeft zich verbonden de aandelen in eigendom over te dragen onder de opschor-tende voorwaarde van algehele betaling van de prijs.
Dit blijkt uit artikel 7 van de overeenkomst: “Zodra lessee al datgene aan de Bank heeft be-taald wat hij haar krachtens deze lease-overeenkomst en de daarbij behorende Bijzondere Voorwaarden Labouchere Effecten Lease verschuldigd is of zal worden, is lessee automatisch en van rechtswege eigenaar van de waarden geworden”.
3.7.3. Dexia heeft zich verder verbonden de aandelen op een zodanig tijdstip aan C af te leve-ren dat daarna (nog) twee of meer termijnen verschijnen. Onder aflevering dient, zoals blijkt uit artikel 7A:1576l lid 1 BW, te worden verstaan: verschaffing van de macht over het vermo-gensrecht. Dit betekent voor aandelen als de onderhavige: verschaffing van het genot daarvan, zoals is bepaald in artikel 7A:1576m lid 1 BW. Dat Dexia zich heeft verbonden aan C het genot van de aandelen te verschaffen, blijkt uit de eerste drie volzinnen van artikel 3 van de bijzondere voorwaarden: “Alle baten (...) van de waarden komen lessee toe. De Bank zal (...) de dividendbaten zo spoedig mogelijk na betaalbaarstelling daarvan aan lessee doen toekomen (...). Ingeval van een keuzedividend zal de keuze van de Bank worden bepaald door lessee”. Dit stemt overeen met het bepaalde in artikel 7A:1576n leden 1 en 2 BW. Gesteld noch ge-bleken is dat Dexia tot de onvoorwaardelijke eigendomsoverdracht op enigerlei wijze het ge-not van de aandelen heeft behouden. Het tijdstip van aflevering is, naar moet worden aange-nomen, het tijdstip van de hiervoor onder 3.7.2 bedoelde eigendomsoverdracht onder op-schortende voorwaarde, nu, naar moet worden aangenomen, het recht op dividend met ingang van dat tijdstip aan C is toegekend.
3.7.4. C ten slotte hebben zich verbonden de prijs te betalen in termijnen, waarvan (nog) twee of meer verschijnen nadat de aandelen aan hen zijn afgeleverd.
Dit blijkt uit artikel 4 van de overeenkomst: “De lease-som bedraagt het totaal van 240 gelijke termijnen van: € 454,64 / ƒ 1.001,89 (...). De eerste maandtermijn dient te worden voldaan op of omstreeks de 1e van de maand volgend op de aankoopdag van de waarden en daarna tel-kens op of omstreeks de 1e van de daaropvolgende maand”.
3.8. Uit hetgeen hiervoor onder 3.1 tot en met 3.7.4 is overwogen, vloeit – gelet op het be-paalde in artikel 93 onder c juncto artikel 71 lid 2 Rv - voort dat de zaak in conventie tussen C en Dexia dient te worden verwezen naar de sector kanton van deze rechtbank, lokatie Amster-dam. Gelet op het bepaalde in artikel 94 lid 3 juncto artikel 94 lid 2 Rv dient ook de zaak in (voorwaardelijke) reconventie tussen Dexia en C te worden verwezen naar de sector kanton van deze rechtbank, lokatie Amsterdam; de samenhang tussen de vorderingen in conventie en die in (voorwaardelijke) reconventie verzet zich tegen afzonderlijke behandeling.
4.1. C hebben in dit geval bij dagvaarding een zaak tegen Dexia en een zaak tegen NBG aan-hangig gemaakt bij de sector civiel van deze rechtbank (“subjectieve cumulatie”). Zoals hier-voor is overwogen, zal de zaak tussen C en Dexia worden verwezen naar de sector kanton. In de zaak tegen NBG daarentegen is de sector civiel bevoegd. Deze zaak betreft geen huurkoop.
4.2. De wet bepaalt niet dat in gevallen als het onderhavige – waarin de zaak tegen een van de gedaagden door de sector civiel dient te worden verwezen naar de sector kanton, terwijl de zaak tegen de andere gedaagde verder dient te worden behandeld en beslist door de sector civiel – (niettemin) ook de laatstgenoemde zaak moet of kan worden verwezen naar de sector kanton. Dit is ook niet geregeld voor het geval dat beide zaken met elkaar samenhangen. Arti-kel 94 lid 2 Rv, waarin gezamenlijke verwijzing wordt geregeld van meer vorderingen die in één zaak tussen dezelfde partijen in geschil zijn (“objectieve cumulatie”), geldt niet voor het onderhavige geval, waarin, zoals gezegd, sprake is van meer zaken waarin niet steeds dezelf-de partijen zijn betrokken. Uitgangspunt is derhalve dat de zaak tussen C en NBG, anders dan de zaak tussen C en Dexia, verder dient te worden behandeld en beslist door de sector civiel, zij het dat er onder omstandigheden uit doelmatigheidsoverwegingen aanleiding kan zijn van dit uitgangspunt af te wijken.
4.3. Partijen hebben zich tot dusverre niet uitgelaten over de (afwezigheid van een) wettelijke regeling van subjectieve cumulatie en de consequenties hiervan voor de onderhavige zaak tussen C en NBG, in aanmerking genomen dat de zaak tussen C en Dexia in ieder geval naar de sector kanton zal moeten worden verwezen. De rechtbank zal hun, eerst C en vervolgens Dexia en NBG, in de gelegenheid stellen dit bij akte alsnog te doen.
BESLISSING
De rechtbank:
- verwijst de zaak voor akte aan de zijde van C als bedoeld in rechtsoverweging 4.3 naar de rol van de tweede enkelvoudige kamer van 10 augustus 2005;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Gewezen door mr. C.S. Naarden-Goedèl, lid van genoemde kamer, en uitgesproken ter open-bare terechtzitting van 13 juli 2005, in tegenwoordigheid van de griffier.