RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.497151-2005
RK nummer: 05/2363
Datum uitspraak: 19 augustus 2005
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 8 juli 2005 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 22 december 2004 door de justitiële autoriteit, de hoofdofficier van justitie bij het Openbaar Ministerie (“Staatsanwaltschaft”) Düsseldorf, Duitsland.
Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961,
wonende op het adres [adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 12 augustus 2005. Daarbij zijn de offi-cier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. M.C.J. Teurlings, advocaat te Amsterdam gehoord.
Daar in de loop van de ondervraging bleek, dat de opgeëiste persoon de Nederlandse taal niet voldoende beheerste, heeft de voorzitter bepaald dat hij diende te worden bijgestaan door een tolk in de Turkse taal. Dit is gebeurd.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een arrestatiebevel ten grondslag, uitgevaardigd door het Amtsgericht Düsseldorf en gedateerd 18 april 1991.
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul-dig heeft gemaakt aan een naar het recht van Duitsland strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij niet de Nederlandse nationaliteit heeft. De opgeëiste persoon heeft verklaard statenloos te zijn en niet over een verblijfsvergunning voor Nederland te beschikken.
4.1 Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Uitgaande van het recht van de uitvaardigende lidstaat - zoals daarvan blijkt uit de bij het EAB gevoegde wettelijke bepalingen - heeft zij in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen. Het feit valt onder nummer 5 op bijlage 1 bij de OLW, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Op dit feit is bovendien naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan het feit. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen.
Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan dit feit, is niet gebleken.
6.1 De raadsman heeft verzocht de overlevering te weigeren.
6.2 Hij heeft daartoe aangevoerd – kort samengevat –:
1e dat de officier van justitie niet ontvankelijk verklaard dient te worden als gevolg van de uitspraak van het Bundesverfassungsgericht d.d. 18 juli 2005; de wettelijke basis van het overleveringsverzoek is komen te vervallen, aldus de raadsman.
2e dat de opgeëiste persoon er op kon en mocht vertrouwen dat hij niet meer zou worden vervolgd en dat hij niet meer kon worden vervolgd. Gezien de artikelen 9, lid 1, onder d, en artikel 11 OLW moet de overlevering geweigerd worden.
6.3 De rechtbank overweegt met betrekking tot het tweede verweer het volgende.
Uit de stukken en de behandeling ter zitting blijkt het volgende.
6.3.1De opgeëiste persoon is in 1985 in Turkije aangehouden, nadat op 24 februari 1985 in Duitsland een partij heroïne was onderschept, welke partij afkomstig was uit Turkije en via Oostenrijk in Duitsland was ingevoerd. De daarbij in Duitsland aangehouden verdachte, [verdachte X], heeft de naam van de opgeëiste persoon genoemd als betrokkene bij het transport. De opgeëiste persoon heeft een half jaar in Turkije in detentie doorgebracht waarna zijn hechtenis onder strikte voorwaarden is geschorst.
De strafzaak tegen de opgeëiste persoon is in Turkije tenslotte geëindigd met een vonnis d.d. 8 oktober 1998 van de rechtbank voor de Staatsveiligheid nummer 1 te Istanbul, Turkije. Uit dit vonnis blijkt dat de strafzaak tegen de opgeëiste persoon wordt ingetrokken “omdat er in de feitelijke zaak verjaring is opgetreden”.
6.3.2 Met betrekking tot de vraag of ook in Duitsland van verjaring sprake kan zijn, deelt de Leitende Oberstaatsanwalt te Düsseldorf in zijn brief d.d. 3 augustus 2005 het volgende mee: “Bezüglich der Verjährung ist festzuhalten, dass es sich bei dem von dem Verfolgten begangenen Delikt um ein Verbrechen handelt. Die Höchststrafe für diese Tat beträgt nach deutschem Recht fünfzehn Jahre. Die Verjährungsfrist beträgt damit zwanzig Jahre. Die Verjährung wurde durch den Erlass des Auslieferungshaftbefehls des Amtsgerichts Düsseldorf am 18.04.1991 letztmalig unterbrochen, so dass Verjährung nach deutschem Recht am 17.04.2011 eintritt”.
In een e-mail d.d. 4 augustus 2005 aan het Amsterdamse parket heeft de officier van justitie in Düsseldorf, A. Leue, medegedeeld dat de Duitse justitiële instanties dit Turkse vonnis niet als een belemmering voor vervolging zien. Zij schrijft letterlijk “die Tatsache, dass der Verfolgte möglicherweise schon von den türkischen Behörden wegen der Tat abgeurteilt worden ist, hat keine Auswirkungen auf die Verfolgbarkeit”.
6.3.3 De voorzitter heeft de opgeëiste persoon – door tussenkomst van een tolk – gevraagd of het hem tijdens zijn detentie in Turkije bekend was dat hij door de Duitse justitie verdacht werd van een strafbaar feit en dat de Duitse justitie voornemens was hem voor dit feit te vervolgen.
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard, zakelijk weergegeven:
Op 9 december 1985 ben ik naar Turkije gegaan. In mijn hotel in Istanbul kreeg ik bezoek van de Turkse politie die mij meenamen naar het politiebureau. Daar heb ik gehoord dat ik in Duitsland werd gezocht en dat Interpol was ingeschakeld. Mij werd verteld dat [verdachte X] belastend over mij had verklaard in Duitsland. De Turkse politie zei mij dat ik was aangehouden vanwege een in Duitsland lopende strafzaak. Ik ben daarna verder vervolgd in Turkije. Toen ik in Turkije vast zat, ben ik over deze zaak ondervraagd door een Nederlandse officier van justitie.
6.4 De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek niet volledig is geweest en dat nadere informatie aan de Duitse uitvaardigende autoriteit moet worden gevraagd teneinde het gevoerde verweer te kunnen beoordelen. Relevant voor de op het overleveringsverzoek te nemen beslissing is de vraag vanaf welk moment de opgeëiste persoon heeft geweten of kunnen weten dat hem in Duitsland een vervolging te wachten stond voor de in 1985 in Duitsland ingevoerde hoeveelheid heroïne en of de opgeëiste persoon er terecht van uit mocht gaan dat er met de Turkse uitspraak d.d. 8 oktober 1998 ook een einde was gekomen aan de vervolging die hem in Duitsland mogelijk wachtte.
6.4.1 Voor de beoordeling van de vraag of er, indien de overlevering wordt toegestaan, een flagrante schending dreigt van de fundamentele rechten van de opgeëiste persoon, als bedoeld in artikel 11 OLW, dient in het onderhavige geval te worden vastgesteld wanneer de Duitse autoriteiten een ‘criminal charge’ als bedoeld in artikel 6 van het EVRM hebben ingesteld is aangevangen. Pas dan kan worden vastgesteld of de redelijke termijn als bedoeld in dat artikel is geschonden en kan bekeken worden of er tegenover deze schending een “effective remedy” staat.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het onderzoek heropend dient te worden
De rechtbank heropent het onderzoek en schorst dit tot de zitting van
vrijdag 9 september 2005, 11.00 uur.
De rechtbank verzoekt de officier van justitie de volgende informatie in te winnen bij de uitvaardigende autoriteit:
1. Heeft op enig moment in 1985 – en zo ja, wanneer – bij de Duitse justitie een voornemen bestaan om de opgeëiste persoon in Duitsland te vervolgen voor zijn aandeel in de invoer van een partij heroïne die op 24 februari 1985 in Duitsland is aangetroffen, in verband met welke invoer [verdachte X] in Duitsland is vervolgd?
2. Is toen een Haftbefehl met betrekking tot de opgeëiste persoon afgegeven? In het bevestigend geval zal de rechtbank gaarne de datum van het Haftbefehl vernemen.
3. Is de opgeëiste persoon van het in vraag 1 bedoelde voornemen cq het in vraag 2 bedoelde Haftbefehl op de hoogte gebracht?
4. Is de opgeëiste persoon in 1985 ook internationaal gesignaleerd of was het de Duitse autoriteiten uit het opsporingsonderzoek bekend dat hij zich in Turkije bevond?
5. Is de uitlevering van de opgeëiste persoon door Turkije aan Duitsland verzocht in verband met de verdenking van betrokkenheid bij de invoer van bedoelde partij heroïne?
6. Was het de Duitse autoriteiten bekend dat de opgeëiste persoon in en na 1985 in Turkije werd vervolgd ter zake van meergenoemd heroïne transport? In het bevestigende geval zal de rechtbank gaarne vernemen sinds wanneer deze bekendheid bestond.
7. Heeft de vervolging in Turkije plaatsgevonden op verzoek van de Duitse autoriteiten? Indien omtrent de vervolging in Turkije schriftelijke afspraken zijn gemaakt tussen de Duitse en de Turkse vervolgende instanties, zal de rechtbank daarvan gaarne kennisnemen.
8. Is de opgeëiste persoon van die afspraken in kennis gesteld en, zo ja, wanneer?
9. Welke pogingen heeft de Duitse justitie op welke data ondernomen om de opgeëiste persoon in Duitsland voor de rechter te brengen?
De rechtbank beveelt de oproeping van de opgeëiste persoon tegen bovengenoemde datum met tijdige kennisgeving aan zijn raadsman.
De rechtbank beveelt tevens de oproeping van een tolk in de Turkse taal.
Aldus gedaan door
mr. E.D. Bonga-Sigmond, voorzit-ter,
mrs. L.E. Kalff en J.N.A. Jolink, rech-ters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, grif-fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 19 augustus 2005.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.