ECLI:NL:RBAMS:2005:AU1464

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
320226/ KG 05-1337 AB
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot uitgave van een serie juridische boeken door hoogleraren ondernemingsrecht

In deze zaak vorderen twee hoogleraren ondernemingsrecht, [eiser 1] en [eiser 2], in kort geding dat de uitgever Reed Business Information B.V. (RBI) wordt veroordeeld om een serie van 22 boeken, waarvoor zij als redacteuren een overeenkomst hebben gesloten, uit te geven. De eisers stellen dat RBI de overeenkomst moet nakomen en niet gerechtigd is om de uitgave van de resterende delen tussentijds stop te zetten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de overeenkomst niet in alle opzichten waterdicht is, maar dat niet voldoende aannemelijk is dat deze RBI de mogelijkheid ontzegt om de serie tussentijds te beëindigen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vordering van de eisers moet worden afgewezen, omdat RBI op basis van de verkoopresultaten van de tot nu toe uitgebrachte delen in redelijkheid zou kunnen besluiten om de uitgave van de serie te staken. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat RBI heeft verklaard dat de delen 1 tot en met 8 van de serie zonder meer zullen worden uitgegeven, en dat indien zij besluit om na deel 8 te stoppen, er geen bezwaar is tegen de uitgave van de delen vanaf nummer 9 door de eisers in eigen beheer of bij een derde. De eisers zijn in de kosten van de procedure veroordeeld.

Uitspraak

AB/JR
vonnis 25 augustus 2005
RECHTBANK IN HET ARRONDISSEMENT AMSTERDAM
VOORZIENINGENRECHTER IN KORT GEDING
VONNIS
i n d e z a a k m e t n u m m e r s 320226 / KG 05-1337 AB v a n :
1. [eiser 1],
wonende te [woonplaats],
2. [eiser 2],
wonende te [woonplaats],
e i s e r s in conventie bij dagvaarding van 20 juli 2005,
v e r w e e r d e r s in voorwaardelijke reconventie,
procureur mr. L.P. Broekveldt,
advocaat mr. H.J.M. Boukema te Den Haag,
t e g e n :
de besloten vennootschap REED BUSINESS INFORMATION B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
g e d a a g d e in conventie,
e i s e r e s in voorwaardelijke reconventie,
procureur mr. A.P. Meijboom.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Ter terechtzitting van 11 augustus 2005 hebben eisers in conventie, verder te noemen [eiser 1] en [eiser 2], gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. Gedaagde, verder te noemen RBI, heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening, en vervolgens in voorwaardelijke reconventie gevorderd overeenkomstig de eveneens in fotokopie aan dit vonnis gehechte akte. [eiser 1] en [eiser 2] heeft de vordering in voorwaardelijke reconventie bestreden. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
In conventie en in voorwaardelijke reconventie :
1. In dit vonnis wordt uitgegaan van de volgende feiten.
a. [eiser 1] en [eiser 2] zijn hoogleraren in het ondernemingsrecht.
b. RBI is een uitgever, die onder meer juridische boeken en tijdschriften uitgeeft.
c. In 2002 heeft RBI [eiser 1] benaderd voor het schrijven van een handboek ondernemingsrecht. [eiser 1] en [eiser 2] hebben vervolgens een plan gepresenteerd voor de uitgave van een serie boeken, bestaande uit 22 delen.
d. Per email van 4 april 2003 heeft [werknemer] van RBI aan [eiser 1] en [eiser 2] – onder meer – geschreven: “(...) inmiddels is er hier een principe akkoord voor ons boeken plan. (...) Een knelpunt bij de interne gesprekken is van financiële aard geweest. Zoals ook uit het plan blijkt, is de voorgestelde financiële vergoeding voor ons doen bijzonder hoog. Daarom zullen wij nog een aantal noten moeten kraken, voornamelijk in de sfeer van de zeggenschap. De achterliggende gedachte is, dat het niet zo kan zijn dat een situatie ontstaat waarbij – en ik chargeer – jullie in twee jaar tijd 15 keer een vergoeding krijgen zonder dat wij een boek verkopen. Ik zal (...) een concept-overeenkomst maken, op basis waarvan wij dan tot een definitief akkoord kunnen komen. (...) Aandachtspunten zullen zijn (...):
- (...)
- wie er beslist over de verschijning van een deeltje;
- (...)
- hoe wij een balans vinden tussen productie en verkoop;
- (...)”
e. Op 14 juli 2003 hebben partijen een overeenkomst van opdracht gesloten (verder: de overeenkomst), op basis waarvan [eiser 1] en [eiser 2] als redacteuren een serie juridische boeken op het gebied van het ondernemingsrecht voor Reed zouden samenstellen. In deze overeenkomst zijn – onder meer – de volgende bepalingen opgenomen:
“(...)OVERWEGENDE
(...)
- dat Redacteuren alle werkzaamheden tot en met het overleggen van kopij, te weten het verzamelen van externe auteurs (verder te noemen: “de Auteurs”) en onderwerpen en het maken van zakelijke afspraken met externe auteurs, in eigen beheer en voor eigen rekening doen en/of laten doen;
- dat Redacteuren iedere Auteur een overeenkomst als bedoeld in bijlage 4 zullen voorleggen en bewegen te ondertekenen;
- (...)”
“1.2 Het Werk wordt uitgebracht in tranches van twee of meerdere Uitgaven, zoals nader omschreven in Bijlage 3 hierbij.”
“11.1 Deze overeenkomst wordt aangegaan voor de vijf tranches zoals omschreven in Bijlage 3 en de daarop volgende (her-)uitgaven en activiteiten, ook zoals als omschreven in de laatste zin van artikel 8.2. Indien interne rendementseisen en/of de gerealiseerde omzetcijfers van het Werk daartoe aanleiding geven, is Reed bevoegd de in bijlage 3 beschreven ‘Toestemming van Reed aan Redacteuren’ te staken, waardoor deze overeenkomst van rechtswege eindigt zonder dat voorafgaande opzegging nodig is en zonder daartoe tot enige schadevergoeding gehouden te zijn.”
f. Per email van 12 augustus 2003 heeft [eiser 2] - onder meer - geschreven aan [werknemer] van RBI: “(...)Het snelst werkt het wanneer wij beiden de overeenkomst tekenen in de vorm waarin deze is voorgelegd, en dat wij aan de handtekening toevoegen dat op enige punten aanvullende afspraken zijn gemaakt die te vinden zijn in deze mail. (...) Hier volgen de aanvullingen aan de Overeenkomst van Opdracht:
(...)
Art 11.1
Onder ‘interne rendementseisen’ verstaan wij “redelijke interne rendementseisen”.”
g. In een verklaring van 9 augustus 2005 van [werknemer] staat - onder meer – geschreven: “(...)Er is nadrukkelijk met prof. [eiser 1] en [eiser 2] besproken dat een dergelijke hoge vergoeding voor redacteuren en auteurs alleen maar mogelijk is indien RBI op basis van interne rendementscijfers op regelmatig vastgestelde tijdstippen zou kunnen bepalen of zij de serie nog verder kan en wil uitgeven. De discussie over de betaling en de mogelijkheid om de serie tussentijds te beëindigen is neergelegd in artikel 11.1 van de Overeenkomst met de redacteuren. Het was de bedoeling dat prof. [eiser 1] en [eiser 2] bijlage 3, waarin de tranches zouden worden beschreven, zouden inleveren en invullen. De heren stonden erop dat zij deze bijlage 3 zelf, na ondertekening van de overeenkomst, zouden invullen. Ik heb prof. [eiser 1] daar nadrukkelijk een aantal keer telefonisch om verzocht, maar zij hebben voor zover mij bekend de bedoelde bijlage nooit ingevuld en ingeleverd. De bedoeling van bijlage 3 bij de Overeenkomst is dat bepaald wordt na hoeveel titels de eerste, tweede en verdere tranches zijn afgerond. Zoals uit bijlage 3 blijkt, zijn er twee tot vier boekjes in tranche 1, zes tot acht boekjes in tranche 2, etc. Dit komt neer – en zo is dat ook besproken met prof. [eiser 1] en [eiser 2] – dat er maximaal vier boekjes per tranche zouden worden uitgegeven. Voorts is met prof. [eiser 1] en [eiser 2] besproken dat tranche 3 pas zou aanvangen als wij zouden weten of de serie in tranche 1 succesvol is. Omdat doorgegaan zou moeten worden met het schrijven van kopij is met hen besproken dat RBI er begrip voor heeft dat pas na tranche 2 op basis van de verkoopcijfers van de titels in tranche 1 beslist zou kunnen worden of de serie in verband met de rendementseisen van RBI gestopt zou worden.(...)”
In conventie voorts:
2. [eiser 1] en [eiser 2] vorderen in conventie thans, zakelijk weergegeven: primair RBI te bevelen de overeenkomst van 14 juli 2003 volledig na te komen door alle door [eiser 1] en [eiser 2] aan te leveren manuscripten in de Serie Reorganisatie, Fusie en Overname binnen zes weken na inlevering ervan als boek uit te geven en voorts alle reeds aangeleverde manuscripten binnen zes weken als boek uit te geven, op verbeurte van een dwangsom. Verder vorderen [eiser 1] en [eiser 2] RBI te bevelen voor elk boek dat in deze Serie wordt uitgegeven de gebruikelijke reclame-, marketing-, verkoop en promotie-inspanningen te verrichten, op verbeurte van een dwangsom. Ook vorderen zij RBI te veroordelen tot betaling aan hen, respectievelijk de auteurs, van de honoraria en royalties die zijn overeengekomen in de overeenkomst van 14 juli 2003. Subsidiair vorderen zij RBI te bevelen te gehengen en te gedogen, zonder enige tegenprestatie te verlangen, dat zij de publicatie van de Serie op andere wijze organiseren en verder RBI te bevelen de honoraria en royalties aan hen, respectievelijk de auteurs, binnen 14 dagen te betalen, op verbeurte van een dwangsom.
3. [eiser 1] en [eiser 2] stellen hiertoe dat RBI de overeenkomst moet nakomen en niet gerechtigd is om uitgave van de resterende delen in de Serie tussentijds stop te zetten. De uitleg van RBI van artikel 11.1 van de overeenkomst berust op een misverstand. Met tranchering is slechts bedoeld dat de Serie niet in één klap, maar in een periode van 1,5 à 2 jaar uitgegeven zou worden. Dat de verkoop van de Serie tegenvalt komt omdat RBI heeft nagelaten voldoende te spenderen aan marketing, promotie, verkoop en reclame. Verder hebben [eiser 1] en [eiser 2] op grond van hun ‘droit moral’ het recht om publicatie van de Serie te verlangen en lijden zij reputatieschade door het handelen van RBI. De subsidiaire vordering is ingesteld voor het geval nakoming onpraktisch wordt geacht. Zij willen de Serie dan zelf of bij een derde uitgeven, maar RBI moet in dat geval wel financieel bijdragen. Aldus [eiser 1] en [eiser 2].
4. RBI heeft gemotiveerd verweer gevoerd, waarop hierna bij de beoordeling van het geschil nader zal worden ingegaan.
In voorwaardelijke reconventie:
5. RBI vordert in voorwaardelijke reconventie, voor het geval de subsidiaire vordering zou worden toegewezen, [eiser 1] en [eiser 2] te bevelen alle door RBI aan hen op grond van de overeenkomst betaalde bedragen, vermeerderd met de wettelijke rente, aan RBI terug te betalen. Verder vordert zij in voorwaardelijke reconventie [eiser 1] en [eiser 2] te bevelen de door RBI gemaakte en deugdelijk gespecificeerde interne en externe kosten te betalen van het drukklaar maken van de op het moment van het te dezen te wijzen vonnis ingeleverde kopij, vermeerderd met de wettelijke rente.
6. RBI stelt hiertoe dat indien haar bevolen zou worden om te gedogen dat [eiser 1] en [eiser 2] de Serie in eigen beheer of bij een derde uitgeven, en bovendien bevolen zou worden de honoraria en royalties aan hen te vergoeden, RBI zou worden verarmd en [eiser 1] en [eiser 2] en de eventuele nieuwe uitgever en de auteurs ongerechtvaardigd zouden worden verrijkt.
7. [eiser 1] en [eiser 2] hebben de vordering in voorwaardelijke reconventie gemotiveerd bestreden.
De beoordeling van het geschil:
In conventie:
8. Een vordering tot nakoming kan in kort geding alleen worden toegewezen, indien voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter het standpunt van eiser zal volgen, bijvoorbeeld als gedaagde een kennelijk ongegrond verweer voert, en indien van eiser niet kan worden gevergd dat hij de uitslag van de bodemprocedure afwacht.
9. Partijen verschillen van mening over de vraag of RBI op basis van artikel 11.1 gerechtigd is om de overeenkomst met [eiser 1] en [eiser 2] tussentijds te beëindigen. De vraag wat partijen in dat kader zijn overeengekomen kan niet alleen op grond van een taalkundige uitleg van de bewoordingen van de overeenkomst worden beantwoord. Het komt ook aan op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
10. [eiser 1] en [eiser 2] hebben zich op het standpunt gesteld dat nooit is bedoeld dat RBI tussentijds zou mogen beoordelen of de verkoopcijfers goed genoeg waren om publicatie van de Serie te continueren. Volgens [eiser 1] en [eiser 2] is het altijd de bedoeling geweest om de Serie in zijn geheel, dus alle 22 delen, uit te geven. Voor dit standpunt pleit dat het schema in bijlage 3 van de overeenkomst nooit verder is ingevuld, de data die er in staan voorgedrukt niet zijn gehaald en dat tussentijdse beëindiging van de overeenkomst zich moeilijk verdraagt met de reeds aan auteurs van latere delen gegeven opdrachten, op grond waarvan die auteurs al begonnen zijn met het schrijven van hun deel en in enkele gevallen ook al klaar zijn.
11. Aan de andere kant valt de verwijzing in artikel 11.1 van de overeenkomst naar bijlage 3 in combinatie met de begrippen ‘rendementseisen’ en ‘omzetcijfers’ in artikel 11.1 niet te rijmen met een uitleg waarbij van begin af aan tussen partijen vaststond dat zonder meer alle 22 delen zouden worden uitgegeven. Daarbij is mede van belang dat [werknemer], concipiënt van de overeenkomst, in zijn email van 4 april 2003 al aankondigde dat RBI in het definitieve akkoord zeggenschap wilde over de verschijning van een deeltje en niet van plan was een groot aantal keren achtereen de vergoeding te betalen zonder dat er nog een boek verkocht was. Bijlage 3 bestaat uit een schema dat is opgedeeld in vijf tranches, waarbij de toestemming van RBI aan de redacteuren voor de derde tranche uitdrukkelijk afhankelijk wordt gesteld van de uitslag van de verkoop van de eerste tranche. In de door RBI overgelegde verklaring van [werknemer] van 9 augustus 2005 wordt uiteengezet waarom artikel 11.1 - in de visie van RBI - destijds zo is opgenomen. [eiser 1] en [eiser 2] zijn het daarmee niet eens. Het vergt echter een nader onderzoek naar de feiten, waarvoor het kort geding zich niet leent, om vast te kunnen stellen wat, voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst, precies tussen partijen is besproken.
12. In dit kort geding moet de conclusie zijn dat partijen kennelijk een niet in alle opzichten waterdichte overeenkomst hebben gesloten, maar dat niet op voorhand voldoende aannemelijk is dat die overeenkomst RBI niet de mogelijkheid biedt tot tussentijdse beëindiging. Uit hetgeen door RBI met betrekking tot de verkoopresultaten van de tot nu toe uitgebrachte delen 1 tot en met 3 naar voren is gebracht, blijkt dat zij vanwege rendementseisen in redelijkheid tot de beslissing zou kunnen komen om van verdere uitgave af te zien. Als reden om uitgave van de Serie tussentijds te beëindigen heeft RBI immers aangevoerd dat de verkoopresultaten van de tot nu toe uitgebrachte delen (1 tot en met 3) dusdanig tegenvallen, dat de prognose voor de overige delen ronduit negatief is. Of deze tegenvallende cijfers een resultaat zijn van de omstandigheid dat RBI te weinig promotieactiviteiten voor de boekjes heeft verricht, zoals [eiser 1] en [eiser 2] betogen, maar door RBI gemotiveerd is betwist, dan wel aan andere omstandigheden te wijten zijn, vereist wederom een nader onderzoek naar de feiten, waarvoor dit kort geding zich niet leent. De vordering tot nakoming van [eiser 1] en [eiser 2] voldoet dus niet aan het hiervoor onder 8 genoemde criterium en moet dan ook worden afgewezen.
13. Ter terechtzitting heeft RBI uitdrukkelijk verklaard dat de delen 1 tot en met 8 van de Serie door RBI zonder meer zullen worden uitgegeven. Tevens heeft RBI desgevraagd verklaard dat, indien zij het definitieve besluit zal nemen om na deel 8 te stoppen met uitgave van deze Serie, zij er geen bezwaar tegen heeft dat [eiser 1] en [eiser 2] de delen vanaf nummer 9 in eigen beheer of bij een derde zullen uitgeven.
14. Partijen waren het ter zitting erover eens dat het beroep van [eiser 1] en [eiser 2] op het hun toekomende ‘droit moral’ geen zelfstandige grondslag vormt voor toewijzing van het gevorderde. Dit zal hier dan ook niet verder behandeld worden.
15. Het voorgaande betekent dat zowel de primair als de subsidiair gevraagde voorzieningen moeten worden geweigerd, met verwijzing van [eiser 1] en [eiser 2], als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van deze procedure.
In voorwaardelijke reconventie voorts:
16. Nu niet is voldaan aan de voorwaarden die door RBI zijn verbonden aan haar vordering in voorwaardelijke reconventie, wordt aan deze vordering niet toegekomen.
BESLISSING IN KORT GEDING
De voorzieningenrechter:
1. Weigert de gevraagde voorzieningen.
2. Veroordeelt [eiser 1] en [eiser 2] in de kosten van dit geding, tot heden aan de zijde van RBI begroot op:
- € 244,= aan vastrecht en
- € 816,= aan salaris procureur.
3. Verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Gewezen door mr. A.J. Beukenhorst, vice-president van de rechtbank te Amsterdam, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 25 augustus 2005, in tegenwoordigheid van de griffier.
Coll.: