ECLI:NL:RBAMS:2005:AU3015

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
13/497323-2005
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon aan Frankrijk op basis van een Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 september 2005 uitspraak gedaan over de overlevering van een opgeëiste persoon aan Frankrijk op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon op de zitting van 19 juli 2005 aanwezig was en dat hij op dat moment stond ingeschreven op een adres in Nederland. De officier van justitie heeft gevorderd dat de overlevering wordt toegestaan, ondanks de weigeringgrond van artikel 13 van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank heeft geoordeeld dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vordering, ook al was de opgeëiste persoon niet ter zitting verschenen. De rechtbank heeft de argumenten van de officier van justitie overwogen, waaronder het feit dat slechts een deel van de feiten op Nederlands grondgebied is gepleegd en dat de opsporing en vervolging van de strafbare feiten in Frankrijk is aangevangen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en dat de Franse justitie de garantie heeft gegeven dat, indien hij in Frankrijk wordt veroordeeld, hij zijn straf in Nederland kan ondergaan. De rechtbank heeft geconcludeerd dat aan alle eisen van de OLW is voldaan en dat de overlevering kan worden toegestaan. De rechtbank heeft ook besloten dat de in beslag genomen voorwerpen aan de Franse autoriteiten moeten worden afgegeven. De uitspraak is gedaan in het kader van de vordering ex artikel 23 van de OLW, ingediend door de officier van justitie, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/497323-2005
RK nummer: 05/2390
Datum uitspraak: 2 september 2005
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 12 juli 2005 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 24 juni 2005 door de justitiële autoriteit, de vice-procureur van het Tribunal de Grande Instance de Nancy, Frankrijk.
Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
[adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 26 augustus 2005. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. S.V. Jansen, advocaat te Amsterdam, gehoord. De opgeëiste persoon is, hoewel persoonlijk aangezegd te verschijnen ter zitting van 19 juli 2005 in het kader van een door hem ingediend verzoek zijn detentie te schorsen, niet verschenen.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een arrestatiebevel, gedateerd 23 juni 2005 van de rechter-commissaris bij het Tribunal de Grande Instance de Nancy ten grondslag.
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van Frankrijk strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht.
Het EAB houdt verder een verzoek in om inbeslagname en afgifte van de voorwerpen die zijn aangetroffen in het bezit van de opgeëiste persoon.
3. Ontvankelijkheid van de officier van justitie
De opgeëiste persoon is niet ter zitting verschenen.
Desgevraagd heeft de raadsman met betrekking tot vragen naar de huidige verblijfplaats van de opgeëiste persoon en de reden van zijn afwezigheid op de zitting, aangegeven dat de opgeëiste persoon in het buitenland verblijft maar dat hij dat niet nader kan onderbouwen. De raadsman heeft voor het overige een beroep gedaan op zijn beroepsgeheim.
De officier van justitie is bij de afwezigheid van een opgeëiste persoon niet-ontvankelijk in haar vordering tot het in behandelingneming van een EAB, indien moet worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon onvindbaar is, dan wel dat deze zich in het buitenland bevindt.
De rechtbank stelt in dat verband vast dat:
- de opgeëiste persoon op de zitting van 19 juli 2005, waarop zijn verzoek tot schorsing van de overleveringsbewaring is behandeld, aanwezig was en hij toen stond ingeschreven op het adres: [adres];
- de opgeëiste persoon op de zitting van 19 juli 2005 heeft aangegeven ook feitelijk op voornoemd adres te wonen, samen met zijn broers;
- thans niet blijkt dat hij niet meer op voornoemd adres staat ingeschreven;
- de datum en het tijdstip van de inhoudelijke behandeling van het EAB hem op de zitting van 19 juli 2005 zijn aangezegd;
- de Nederlandse en Marokkaanse paspoorten zich nog steeds in handen bevinden van de officier van justitie;
- er van de zijde van de verdediging wel is gesteld dat de opgeëiste persoon zich niet in Nederland bevindt, doch dat dit nergens anders uit blijkt.
De rechtbank komt op grond hiervan tot de conclusie dat de officier van justitie ontvankelijk is in haar vordering.
Hierbij merkt de rechtbank op dat de opgeëiste persoon zijn raadsman heeft gemachtigd hem ter zitting te vertegenwoordigen en zelf ervoor heeft gekozen niet ter zitting te verschijnen.
4. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter gelegenheid van de behandeling van zijn verzoek tot schorsing van de overleveringsdetentie op 19 juli 2005 verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit heeft.
5. Strafbaarheid
5.1 Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Uitgaande van het recht van de uitvaardigende lidstaat - zoals daarvan blijkt uit de bij het EAB gevoegde wettelijke bepalingen - heeft zij in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen. De feiten vallen onder de nummer 5 op bijlage 1 bij de OLW, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Op deze feiten is bovendien naar het recht van Frankrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
6. Onschuldverweer
De raadsman heeft ten aanzien van de onschuld van de opgeëiste persoon een beroep gedaan op zijn beroepsgeheim.
De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen.
Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan deze feiten, is niet gebleken.
7. Weigeringgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, OLW
Uit de overige stukken blijkt dat een deel van het feit waarvoor de Franse justitie de opgeëiste persoon wil vervolgen in Nederland is gepleegd. Artikel 13, eerste lid onder a van de OLW verbiedt in dat geval de overlevering.
Op grond van het tweede lid van genoemd artikel heeft de officier van justitie gevorderd dat om redenen van een goede rechtsbedeling dient te worden afgezien van bedoelde weigeringgrond.
Zij heeft daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
Enerzijds beschikt de opgeëiste persoon over de Nederlandse nationaliteit.
Anderzijds blijkt uit dit EAB en de daarop betrekking hebbende stukken dat om redenen van een goede rechtsbedeling dient te worden afgezien van de weigeringrond, gelet op het feit dat:
- slechts een deel van de feiten op Nederlands grondgebied is gepleegd, te weten de aanlevering van de drugs;
- uit de stukken niet blijkt dat de overige feiten (gedeeltelijk) op Nederlands grondgebied zijn gepleegd;
- de opsporing en vervolging van de strafbare feiten in Frankrijk is aangevangen;
- in Frankrijk de bewijsmiddelen, waaronder de in beslaggenomen verdovende middelen en telefoontaps, voorhanden zijn;
- in Frankrijk medeverdachten zijn of worden vervolgd;
- de verdovende middelen bestemd waren voor de Franse markt en in elk geval niet voor de Nederlandse, hetgeen eveneens een argument vormt voor de conclusie dat het zwaartepunt van de schending van de rechtsorde vanwege de schadelijke gevolgen van het strafbare feit vooral buiten Nederland ligt.
De rechtbank is van oordeel dat dient te worden afgezien van de in artikel 13 OLW bedoelde weigeringgrond nu de officier van justitie op de door haar aangevoerde gronden in redelijkheid tot haar vordering heeft kunnen komen.
8. Terugkeergarantie
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien de uitvaardigende justitiële autoriteit de in artikel 6, eerste lid, van de OLW bedoelde garantie geeft.
De Chef du Bureau van het Ministerie van Justitie te Parijs heeft bij brief van 3 augustus 2005 desgevraagd de volgende garantie gegeven:
“En réponse à cette demande, je vous saurais gré de bien vouloir informer les autorités néerlandaises que le ministère de la justice français accorde la garantie au terme de laquelle, si Monsieur [opgeëiste persoon] doit exécuter une peine irrévocable de privation de liberté sur le territoire en raison de faits pour lesquels sa remise est demandée, il pourra subir sa peine aux Pays-Bas et ce dans la cadre de l’adaption de celle-ci par les autorités judiciaires néerlandaises au moyen de la procédure de conversion décrite à l’article 11 de la convention susmentionnée” [de rechtbank begrijpt: het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 (Trb. 1983, 74), hierna VOGP.]
Uit artikel 3, eerste lid, aanhef onder e van het VOGP volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren. Aan deze voorwaarde is voldaan.
De onder 4.1 bedoelde feiten zijn inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A en/of B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook gewaarborgd dat, zo de opgeëiste persoon ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan en dat deze straf met toepassing van artikel 11 van het VOGP zal kunnen worden omgezet.
9. Slotsom
Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
Daaruit volgt dat de afgifte van de in beslag genomen voorwerpen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit kan worden bevolen.
10. Toepasselijke wetsartikelen
Artikelen 47 van het Wetboek van Strafrecht;
de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet;
de artikelen 2, 5, 6, 7, 49 en 50 van de OLW.
11. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan vice-procureur bij het Tribunal de Grande Instance de Nancy ten behoeve van het in Frankrijk tegen hem gerichte strafrechtelijke onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
BEVEELT de afgifte van de in beslag genomen voorwerpen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
Aldus gedaan door:
mr. A.J.R.M. Vermolen voorzitter,
mrs. L.E. Kalff en P.B. Martens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Mulder, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 2 september 2005.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.