ECLI:NL:RBAMS:2005:AU4369
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- F.C. Lauwaars
- Rechtspraak.nl
Gerechtelijke vaststelling van het vaderschap en de gevolgen van erkenning
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 september 2005 uitspraak gedaan in een verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap. De verzoekende partij, de moeder, heeft aangevoerd dat de man de verwekker is van de minderjarige, die op 12 juli 2004 door de man is erkend. De rechtbank heeft kennisgenomen van verschillende stukken, waaronder eerdere beschikkingen en brieven van de officier van justitie. De zaak is behandeld met gesloten deuren op 16 maart en 16 augustus 2005, waarbij de moeder, haar procureur, de vader en de bijzonder curator zijn gehoord.
De rechtbank heeft zich bevoegd verklaard om van het verzoek kennis te nemen, ondanks het verweer van de officier van justitie over de relatieve bevoegdheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek is ingediend binnen de wettelijke termijn van vijf jaar na de geboorte van de minderjarige, waardoor de moeder ontvankelijk is in haar verzoek. De moeder heeft betoogd dat de minderjarige belang heeft bij de toewijzing van het verzoek, omdat dit haar de mogelijkheid biedt om de Nederlandse nationaliteit te verkrijgen.
De rechtbank heeft echter geoordeeld dat door de erkenning van de minderjarige door de man, het vaderschap reeds rechtens vaststaat. Dit betekent dat het verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap niet voor toewijzing vatbaar is. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de erkenning van de minderjarige op 12 juli 2004 in de weg staat aan een gerechtelijke vaststelling van het vaderschap, omdat de minderjarige reeds twee ouders heeft. De rechtbank heeft het verzoek dan ook afgewezen, met de overweging dat de eerder verleende erkenning van de minderjarige niet aan een gerechtelijke vaststelling van het vaderschap in de weg staat, maar dat de juridische status van de minderjarige reeds is vastgesteld.