ECLI:NL:RBAMS:2005:AU4370

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
305104 / FA RK 04-6861
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F.C. Lauwaars
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gerechtelijke vaststelling van het vaderschap onder toepassing van Hongaars recht

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 september 2005 uitspraak gedaan in een verzoek tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap. De verzoekende partij, aangeduid als de moeder, heeft verzocht om vast te stellen dat de man de vader is van de minderjarige, geboren op [geboortedatum] en erkend door de man op 28 juni 2004. De man heeft op zijn beurt verzocht om vaststelling van het vaderschap op basis van Hongaars recht, met de stelling dat deze vaststelling dezelfde rechtsgevolgen moet hebben als de gerechtelijke vaststelling volgens het Nederlandse recht.

De rechtbank heeft kennisgenomen van diverse stukken, waaronder verzoekschriften, brieven van de ambtenaar van de burgerlijke stand en schriftelijke conclusies van de officier van justitie. De zaak is behandeld met gesloten deuren op 23 maart 2005 en 16 augustus 2005, waarbij de moeder, de man en de bijzonder curator zijn gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder en de man zich beroepen op artikel 2 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) en hebben betoogd dat het Hongaarse recht hen niet gelijk behandelt ten opzichte van kinderen waarvan het vaderschap gerechtelijk is vastgesteld.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het Hongaars recht van toepassing is op de verzoeken, zoals voorgeschreven door de Wet conflictenrecht afstamming. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de man als vader van de minderjarige moet worden aangemerkt, omdat hij het kind op 28 juni 2004 heeft erkend. De rechtbank heeft de verzoeken van de moeder en de man afgewezen, waarbij de moeder niet-ontvankelijk is verklaard in haar verzoek en het verzoek van de man is afgewezen. De rechtbank heeft benadrukt dat de juridische vaststelling van het vaderschap volgens Hongaars recht niet mogelijk is, aangezien het vaderschap al is erkend.

De beschikking is gegeven door mr. F.C. Lauwaars en is openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 14 september 2005, in aanwezigheid van griffier H. Hendriks.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
ZESDE ENKELVOUDIGE CIVIELE KAMER
BESCHIKKING
Gerechtelijke vaststelling vaderschap
Beschikking in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekende partij,
hierna te noemen de moeder,
procureur eerst mr. M.E. van Neck,
thans mr. A.W.M. Willems,
tegen
[verwerende tevens verzoekende partij],
wonende te [woonplaats],
verwerende tevens verzoekende partij,
hierna te noemen de man,
procureur eerst mr. M.E. van Neck,
thans mr. A.W.M. Willems.
Als belanghebbende is aangemerkt:
mr. R.Chr. Peteri,
kantoorhoudende te Amsterdam,
in haar hoedanigheid van bijzonder curator over na te noemen minderjarige,
hierna te noemen de bijzonder curator,
als procureur voor zichzelf verschijnende.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het op 9 december 2004 ter griffie ingediende verzoekschrift;
- de beschikking van deze rechtbank en kamer van 9 februari 2005, waarbij mr. R.Chr. Peteri is benoemd tot bijzonder curator over na te noemen minderjarige;
- de brief van de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Amsterdam d.d. 10 maart 2005, met als bijlage een notitie d.d. 8 maart 2005;
- de schriftelijke conclusie van de officier van justitie d.d. 14 maart 2005;
- de schriftelijke reactie van de bijzonder curator;
- het door de man ingediende verweerschrift, tevens verzoekschrift;
- de brief van de officier van justitie d.d. 26 mei 2005;
- de brief van de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Amsterdam d.d. 25 juli 2005, met als bijlage een notitie d.d. 21 juli 2005;
- de brief van de officier van justitie d.d. 1 augustus 2005;
- de brief, met bijlagen, van mr.Willems d.d. 3 augustus 2005;
- de brief, met bijlagen, van mr. Willems d.d. 5 augustus 2005;
- de door mr. Blokhuis ter zitting overgelegde pleitnotities.
De zaak is behandeld ter terechtzittingen met gesloten deuren van respectievelijk 23 maart 2005 (pro forma) en 16 augustus 2005.
Tijdens de laatste behandeling zijn gehoord: de moeder, de man en mr. F.F. Blokhuis namens mr. Willems alsmede de bijzonder curator.
De rechtbank overweegt als volgt:
1a. Het verzoek van de moeder strekt er - na verbetering - toe dat de rechtbank gerechtelijk zal vaststellen dat de man de vader is van de minderjarige:
- [minderjarige]),
geboren te [woonplaats] op [geboortedatum],
erkend door de man op 28 juni 2004 te Amsterdam,
dan wel dat de rechtbank in rechte zal vaststellen dat de postnatale erkenning in deze zaak moet worden gelijkgesteld met de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap volgens Nederlandse afstammingsrecht, met nationaliteitsgevolg.
De moeder legt aan het verzoek ten grondslag dat de man de verwekker is van [minderjarige].
1b. Het verzoek van de man strekt er - na verbetering - toe dat de rechtbank op grond van Hongaars recht zal vaststellen dat de man de vader is van voornoemde minderjarige, met bepaling dat deze gerechtelijke vaststelling dezelfde rechtsgevolgen heeft als de gerechtelijke vaststelling volgens het Nederlandse recht en/of dat de rechtbank in rechte zal vaststellen dat de postnatale erkenning in deze zaak moet worden gelijkgesteld met de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap volgens Nederlandse afstammingsrecht, met nationaliteitsgevolg.
De man erkent de verwekker te zijn van [minderjarige].
2. Ingevolge artikel 6 van de Wet conflictenrecht afstamming is op de onderhavige verzoeken Hongaars recht van toepassing. Nu toepassing van deze wet dwingend is voorgeschreven op rechtsbetrekkingen die na haar inwerkingtreding (1 mei 2003) worden vastgesteld of gewijzigd, gaat de rechtbank niet in op het verzoek van de moeder en de man om de Wet conflictenrecht afstamming terzijde te stellen en op grond van de aanknopingspunten in deze zaak het Nederlands recht toe te passen.
3. De moeder en de man hebben zich beroepen op artikel 2 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). Zij hebben verklaard zich niet te kunnen voorstellen dat - in het licht van de verplichting om wettige en onwettige kinderen gelijk te behandelen - het Hongaarse recht toelaat dat, wat betreft het nationaliteitsgevolg, een natuurlijk kind dat erkend is anders wordt behandeld dan het kind waarvan het vaderschap gerechtelijk is vastgesteld. Zij menen dat een creatieve en dynamische wetstoepassing ook openstaat voor de Hongaarse rechter of naar Hongaars recht, zoals dat door de Nederlandse rechter naar Nederlands recht mogelijk is.
Volgens de moeder en de man is de ratio van het Hongaars recht dezelfde als die van artikel 1: 207 lid 2 aanhef en onder a van het Burgerlijk Wetboek (BW), en wel dat een kind tot niet meer dan twee personen in familierechtelijke betrekking mag staan. Zij menen dat om die reden naar Hongaars recht gerechtelijke vaststelling mogelijk is. In welk geval het kind op grond van artikel 4 lid 1 van de Rijkswet op het Nederlanderschap de Nederlandse nationaliteit zal verkrijgen.
De moeder en de man hebben te kennen gegeven dat zij zo nodig bereid zijn zich te onderwerpen aan een DNA-onderzoek, zodat kan worden vastgesteld dat de man de biologische vader is van [minderjarige].
Ter zitting is namens de moeder en de man verklaard dat zij door de ambtenaar van de burgerlijke stand er nimmer op zijn gewezen dat er met betrekking tot het nationaliteitsgevolg verschil bestaat tussen een pre- en een postnatale erkenning. Zij zijn er steeds vanuit gegaan dat het kind meteen na de erkenning de Nederlandse nationaliteit zou verkrijgen.
3. De bijzonder curator heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Zij deelt de mening van de moeder en de man dat niet valt in te zien waarom het vaderschap niet kan worden vastgesteld naar Hongaars recht indien er reeds sprake is van erkenning. Zij is eveneens van mening dat er sprake is van ongelijke behandeling van [minderjarige] ten opzichte van kinderen waarvan de vader een andere status, namelijk de gehuwde, heeft ofwel de moeder de Nederlandse nationaliteit heeft.
4. Volgens de officier van justitie en de ambtenaar van de burgerlijke stand is in deze gerechtelijke vaststelling blijkens de toepasselijke Hongaarse wetsartikelen niet mogelijk.
Beoordeling van de verzoeken:
5. In het Hongaarse recht is de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap vastgelegd in artikel 38 van de Wet nr. 4/1952 inzake huwelijk, familie en voogdij. De gerechtelijke vaststelling van het vaderschap is mogelijk indien het vaderschap niet berust op grond van een huwelijk met de moeder of op een na de geboorte van het kind voltrokken huwelijk met de moeder of op grond van een erkenning van het vaderschap of op grond van een kunstmatige inseminatiebehandeling. Volgens lid 4 van bedoeld artikel kunnen de vader zelf en het kind, en na de dood van het kind diens nakomelingen, verzoeken om de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap.
Uit deze duidelijke, niet voor andere uitleg vatbare wettekst volgt dat de moeder niet kan worden ontvangen in haar verzoek.
6. Uit artikel 36 van de Wet van 1952 blijkt dat indien de moeder vanaf het begin van het conceptietijdvak tot de geboorte van het kind niet was gehuwd, als de vader van het kind onder meer is aan te merken degene die het kind op geldige wijze als het zijne heeft erkend. Ook deze wettekst is duidelijk en niet voor andere uitleg vatbaar. Nu [minderjarige] op 28 juni 2004 door de man is erkend, staat het vaderschap ten aanzien van [minderjarige] rechtens vast.
Vaststelling van het vaderschap van de man op de voet van artikel 38 van de Wet van 1952 is daarom niet mogelijk.
7. De rechtbank is van oordeel dat wat er ook zij van het argument dat er sprake is van discriminatie, dit niet zijn grondslag vindt in het afstammingsrecht zoals dat is geregeld in de toepasselijke Hongaarse wetsartikelen doch in de Rijkswet op het Nederlanderschap. De veronderstelde strijdigheid met artikel 2 IVRK kan worden aangevoerd in een procedure die het Nederlanderschap tot inzet heeft.
In deze is aan de rechtbank het verzoek voorgelegd tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap, op welk verzoek Hongaars recht moet worden toegepast. De rechtbank zal haar oordeel daartoe dienen te beperken.
Volgens het Hongaarse recht moet de man als vader van [minderjarige] worden aangemerkt, omdat hij dit kind op 28 juni 2004 heeft erkend. Het Hongaarse recht sluit de vaststelling van een reeds erkend kind uit.
8. Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING:
De rechtbank:
- verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar verzoek;
- wijst af het verzoek van de man.
Deze beschikking is gegeven door mr. F.C. Lauwaars, lid van deze kamer, en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 14 september 2005 in tegenwoordigheid van H. Hendriks als griffier..