P / JR
vonnis 19 oktober 2005
RECHTBANK IN HET ARRONDISSEMENT AMSTERDAM
VOORZIENINGENRECHTER IN KORT GEDING
VONNIS
i n d e z a a k m e t n u m m e r s 326961 / KG 05-2031 P v a n:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
e i s e r bij dagvaarding van 18 oktober 2005,
procureur mr. M.L. van Gessel,
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Justitie, Openbaar Ministerie),
zetelende te ‘s-Gravenhage,
g e d a a g d e ,
procureur mr. L.P. Broekveldt,
advocaat mr. C.M. Bitter te ‘s-Gravenhage.
Ter terechtzitting van 18 oktober 2005 heeft eiser, verder te noemen [eiser], gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. Gedaagde, verder te noemen de Staat, heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening. In verband met de spoedeisendheid van de zaak is de beslissing gegeven op 19 oktober 2005. Aan partijen is medegedeeld dat de nadere schriftelijke uitwerking zou volgen op 27 oktober 2005. Het hiernavolgende vormt deze nadere schriftelijke uitwerking.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
1. In dit vonnis wordt uitgegaan van de volgende feiten:
a. [eiser] is op 17 oktober 2005 in het kader van het zogeheten “Acroniem-onderzoek” als verdachte aangehouden terzake van – onder meer – overtreding van een aantal bepalingen uit het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.
b. In een fax van 17 oktober 2005 heeft de raadsman van [eiser] aan de officier van justitie – onder meer – geschreven: “(...) Gelet op de ervaringen tijdens vorige verhoren verzoek ik u de politie te instrueren om de verhoren op band danwel op video op te nemen teneinde later mogelijke misverstanden te voorkomen. Overigens, stelt mijn cliënt er prijs op dat ondergetekende bij alle verhoren aanwezig is. (...)”
c. In een door [eiser] ondertekende verklaring van 18 oktober 2005 staat – onder meer: “(...) Vanochtend ben ik weer “gehoord” ook nu werden er door de verbalisanten opmerkingen gemaakt als: “Als je straks de lik in moet wordt het ook een probleem” en “Vroeger was je heel groot, nu ben je heel anders Deze opmerkingen hebben betrekking op mijn veiligheid!. Ik wil daarom dat de verhoren van mij en andere getuigen / verdachten worden opgenomen.”
d. Op 13 september 2005 is het evaluatierapport naar het politie- en justitieonderzoek in de Schiedammer Parkmoord (hierna het rapport van de Commissie Posthumus) aan de voorzitter van het College van procureurs-generaal aangeboden.
e. Op 13 september 2005 heeft de minister van Justitie in een brief aan de Tweede Kamer over het rapport van de Commissie Posthumus – onder meer - geschreven: “(...) Het rapport bevat vele aanbevelingen. (...)
5. In grote onderzoeken moeten de verdachtenverhoren audiovisueel worden vastgelegd. In opleidingen moet aandacht worden besteed aan de theorie en praktijk van het verdachtenverhoor en aan het fenomeen valse bekentenis. (...)
Ik onderschrijf de in het onderzoek gedane aanbevelingen en zal deze overnemen. Daarbij ben ik mij ervan bewust dat sinds de beschreven feiten reeds een aantal veranderingen en verbeteringen zijn gerealiseerd bij de verschillende betrokken instanties. Ik acht een grondige en structurele aanpak evenwel noodzakelijk. Om die reden heb ik het College van procureurs-generaal gevraagd te doen wat in het licht van rapport geboden is en in het bijzonder om nog vóór de behandeling van de justitiebegroting in een concreet verbeterprogramma aan te geven op welke wijze de in de evaluatie aan het licht gebrachte tekortkomingen en feiten structureel zullen worden aangepakt en de aanbevelingen zo mogelijk in het komende jaar worden gerealiseerd.(...)”
2. [eiser] vordert thans de Staat te bevelen alle verhoren van verdachten en getuigen in het Acroniem-onderzoek op te nemen op geluids- en/of beelddrager(s) en deze aan hem ter beschikking te stellen, zulks op verbeurte van een dwangsom.
3. [eiser] stelt hiertoe dat vermeende leden van de “Hells Angels” veelal niet bereid zijn om een verklaring bij de politie af te leggen. Ook mogelijke getuigen zullen geen belastende verklaringen willen afleggen. Daarom is de kans niet ondenkbeeldig dat de betrokken verbalisanten bij de verhoren in dit “Acroniem-onderzoek” eerder geneigd zullen zijn om buiten de grenzen van het toelaatbare te treden. Dit wordt ook bevestigd door de verklaring van [eiser] van 18 oktober 2005. Bovendien zal ook het Openbaar Ministerie belang hebben bij audiovisuele opname van de verhoren, aangezien de betrokken politieambtenaren hierdoor plichtsbewust en zorgvuldig te werk zullen gaan. Het College van procureurs-generaal heeft tenslotte toegezegd alle aanbevelingen uit het rapport van de Commissie Posthumus te zullen overnemen. Het spoedeisend belang van [eiser] is gelegen in de omstandigheid dat hij reeds op 20 oktober 2005 zal worden voorgeleid aan de rechter-commissaris. Onder deze omstandigheden moet de weigering van officier van justitie om te voldoen aan de vordering van [eiser] onrechtmatig worden geacht.
4. De Staat heeft gemotiveerd verweer gevoerd, hetgeen hierna – voor zover relevant – bij de beoordeling van het geschil nader aan de orde zal komen.
De beoordeling van het geschil:
5. Een vordering als door [eiser] ingesteld, is slechts toewijsbaar, indien daarvoor een grondslag in het recht bestaat, dan wel indien er sprake is van zodanig bijzondere omstandigheden dat van het Openbaar Ministerie gevergd kan worden dat zij, ondanks het ontbreken van zo’n grondslag, toch tot audiovisuele vastlegging of vastlegging op geluidsband van de verhoren en afgifte van de opnames overgaat. In het laatste geval ligt de bevoegdheid te beslissen op zo’n verzoek bij het Openbaar Ministerie en komt aan de civiele rechter slechts een marginale toetsing van zo’n beslissing toe.
6. De bestaande wettelijke regelingen geven aan verdachten geen recht op audiovisuele vastlegging of vastlegging op geluidsband van (alle) verhoren van alle verdachten en getuigen in het onderzoek, in het kader waarvan de verdachte is aangehouden. Ook het rapport van de Commissie Posthumus geeft aan verdachten geen rechten, noch legt dit plichten op aan de politie of het Openbaar Ministerie. De omstandigheid dat de minister van Justitie en het College van procureurs-generaal de in dat rapport gedane aanbevelingen onderschrijven maakt dit niet anders. De Staat heeft immers terecht aangevoerd dat deze aanbevelingen nog moeten worden uitgewerkt in concrete regelingen, waarbij keuzes gemaakt zullen moeten worden ten aanzien van de zaken waarin een dergelijke vastlegging geboden is en waarborgen zullen moeten worden ingebouwd om de anonimiteit van de andere verdachten, getuigen in de andere zaken en de verbalisanten te garanderen. Daarna zullen de middelen ter beschikking moeten worden gesteld om die dan vastgestelde regeling te kunnen uitvoeren. De vraag of verhoren worden vastgelegd op audiovisuele wijze of op geluidsband is thans dan ook aan het oordeel van de officier van justitie overgelaten. Er is in dit geval niet gebleken van zodanig bijzondere omstandigheden, dat de officier van justitie in redelijkheid niet tot afwijzing van het verzoek had kunnen komen.
7. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering van [eiser] dient te worden afgewezen.
8. [eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
BESLISSING IN KORT GEDING
1. Weigert de gevraagde voorziening.
2. Veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot heden aan de zijde van de Staat begroot op:
- € 244,= aan vastrecht en
- € 816,= aan salaris procureur.
3. Verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Gewezen door mr. M.Y.C. Poelmann, vice-president van de rechtbank te Amsterdam, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 19 oktober 2005, in tegenwoordigheid van de griffier.
P / JR
vonnis 19 oktober 2005
RECHTBANK IN HET ARRONDISSEMENT AMSTERDAM
VOORZIENINGENRECHTER IN KORT GEDING
VONNIS
i n d e z a a k m e t n u m m e r s 326961 / KG 05-2031 P v a n:
[eiser],
wonende te Amsterdam,
e i s e r bij dagvaarding van 18 oktober 2005,
procureur mr. M.L. van Gessel,
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Justitie, Openbaar Ministerie),
zetelende te ‘s-Gravenhage,
g e d a a g d e ,
procureur mr. L.P. Broekveldt,
advocaat mr. C.M. Bitter te ‘s-Gravenhage.
Ter terechtzitting van 18 oktober 2005 heeft eiser, verder te noemen [eiser], gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. Gedaagde, verder te noemen de Staat, heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening. In verband met de spoedeisendheid van de zaak wordt heden de beslissing gegeven. De nadere schriftelijke uitwerking daarvan volgt op 27 oktober 2005. Daarbij zal in ieder geval het volgende in aanmerking worden genomen.
De bestaande wettelijke regelingen geven aan verdachten geen recht op audiovisuele vastlegging of vastlegging op geluidsband van (alle) verhoren van alle verdachten en getuigen in het onderzoek, in het kader waarvan de verdachte is aangehouden. Ook het rapport van de Commissie Posthumus geeft aan verdachten geen rechten, noch legt dit plichten op aan de politie of het Openbaar Ministerie. De omstandigheid dat de Minister van Justitie en het College van Procureurs-Generaal de in dat rapport gedane aanbevelingen onderschrijven maakt dit niet anders. De Staat heeft immers terecht aangevoerd dat deze aanbevelingen nog moeten worden uitgewerkt in concrete regelingen, waarbij keuzes gemaakt zullen moeten worden ten aanzien van de zaken waarin een dergelijke vastlegging geboden is en waarborgen zullen moeten worden ingebouwd om de anonimiteit van de andere verdachten, getuigen in de andere zaken en de verbalisanten te garanderen. Daarna zullen de middelen ter beschikking moeten worden gesteld om die dan vastgestelde regeling te kunnen uitvoeren. De vraag of verhoren worden vastgelegd op audiovisuele wijze of op geluidsband is thans dan ook aan het oordeel van de Officier van Justitie overgelaten. Er is in dit geval niet gebleken van zodanig bijzondere omstandigheden, dat de Officier van Justitie in redelijkheid niet tot afwijzing van het verzoek had kunnen komen.
BESLISSING IN KORT GEDING
1. Weigert de gevraagde voorziening.
2. Veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot heden aan de zijde van de Staat begroot op:
- € 244,= aan vastrecht en
- € 816,= aan salaris procureur.
3. Verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Gewezen door mr. M.Y.C. Poelmann, vice-president van de rechtbank te Amsterdam, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 19 oktober 2005, in tegenwoordigheid van de griffier.