RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/497351-05
RK nummer: 05/2834
Datum uitspraak: 7 oktober 2005
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 19 augustus 2005 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 8 juli 2005 door de justitiële autoriteit, de officier van justitie bij het Openbaar Ministerie (“Staatsanwaltschaft”) te Magdeburg (Duitsland). Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gede-tineerd in het Huis van Bewaring Havenstraat te Amsterdam,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 30 september 2005. Daarbij zijn de offi-cier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. J.M.J.H. Coumans, advocaat te ‘s-Hertogenbosch gehoord. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Duitse taal.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis (Urteil) en een besluit (Beschluss) van het Amtsgericht Magdeburg van respectievelijk 16 november 2000 en 30 november 2000 ten grondslag, alsmede een besluit tot herroeping (Widerrufsbeschluss) van 23 september 2002.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging op het grondgebied van de uitvaardigende staat van een vrijheidsstraf voor de duur van 12 maanden. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in een door de griffier gewaarmerkte en als bijlage aan deze uitspraak gehechte fotokopie van onderdeel e) van het EAB.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn, dat hij niet de Nederlandse, maar de Duitse nationaliteit heeft.
4.1 Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Uitgaande van het recht van de uitvaardigende lidstaat - zoals daarvan blijkt uit de bij het EAB gevoegde wettelijke bepalingen - heeft zij in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen. De feiten vallen onder nummer 8 op bijlage 1 bij de OLW, te weten:
Op deze feiten is bovendien naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
De opgeëiste persoon heeft ter zitting erkend dat hij schuldig is aan de feiten. Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan deze feiten, is dan ook niet gebleken.
6. Garantie als bedoeld in artikel 12 OLW
De raadsman van de opgeëiste persoon heeft betoogd dat de overlevering niet kan worden toegestaan nu het Widerrufsbeschluss buiten aanwezigheid van zijn cliënt is behandeld en de Duitse justitiële autoriteiten geen aanvullende garanties als bedoeld in artikel 12 OLW hebben gegeven. De raadsman heeft hiertoe aangevoerd dat het betreffende Beschluss gelijkgesteld moet worden met een vonnis als bedoeld in voornoemd artikel, temeer nu de Engelse tekst van het Europees Aanhoudingsbevel spreekt over decision in absentia, waaruit zou blijken dat niet slechts bij verstek vonnissen maar ook voor andere rechterlijke beslissingen die bij verstek zijn gegeven, een verzet-garantie dient te worden verstrekt. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat het Widerrufsbeschluss van 23 september 2002 op inhoudelijke gronden onjuist is geweest.
De officier van justitie heeft bepleit dat een verzetgarantie als bedoeld in artikel 12 OLW niet aan de orde is. Een dergelijke garantie heeft alleen betrekking op de vervolging ten gronde - een criminal charge - en niet op een omzetting van een voorwaardelijke in een onvoorwaardelijke straf.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit het EAB en de onderliggende stukken is gebleken dat het besluit van 23 september 2002, waarin de voorwaardelijke vrijheidsstraf van 12 maanden is omgezet in een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van dezelfde duur, buiten aanwezigheid van de opgeëiste persoon heeft plaatsgevonden. De vraag is of dit Widerrufsbeschluss kan worden aangemerkt als een verstekvonnis als bedoeld in artikel 12 OLW en of een verstekgarantie moet worden afgegeven. De rechtbank is - met de officier van justitie - van oordeel dat een dergelijke verstekgarantie in het onderhavige geval niet door de uitvaardigende justitiële autoriteit afgegeven had behoeven te worden.
Nu de wetgever in het kader van de overleveringswet geen nadere invulling geeft aan het begrip verstekvonnis is de rechtbank van oordeel dat dit begrip moet worden ingevuld naar de maatstaven die in de Nederlandse rechtspraak in het kader van het Uitleveringsrecht worden aangelegd. Uit recente jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 10-12-2002, LJN AE9641) blijkt dat het begrip verstekvonnis ziet op het vonnis waarbij de straf of maatregel is opgelegd waarvan de tenuitvoerlegging wordt gevraagd (in casu het - op tegenspraak - gewezen vonnis van het Amtsgericht Magdeburg van respectievelijk 16 november 2000). Als zodanig valt niet aan te merken het door de raadsman in zijn verweer bedoelde besluit tot herroeping van hetzelfde gerecht van 23 september 2002, dat uitsluitend betrekking heeft op de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf welke reeds eerder door het Amtsgericht Magdeburg aan de opgeëiste persoon was opgelegd. Het is voor de tenuitvoerlegging van die veroordeling dat thans de overlevering wordt verzocht. Tenslotte merkt de rechtbank op dat de bewering van de raadsman dat de omzetting op inhoudelijke gronden onjuist is, een inhoudelijke vraag is waarover de overleveringsrechter zich niet mag en kan buigen. Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.
Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
8. Toepasselijke wetsbepalingen
Artikelen 2, 5 en 7 van de OLW.
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de officier van justitie bij het Openbaar Ministerie (“Staatsanwaltschaft”) te Magdeburg (Duitsland) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende staat wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. R.B. Kleiss, voorzitter,
mrs. E.D. Bonga-Sigmond, J.L. Hillenius, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.W.M. van der Linde, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 7 oktober 2005.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.