ECLI:NL:RBAMS:2005:AU6308

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/1200
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging uitkering op basis van geschiktheid voor eigen werk onder de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 september 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, wonende in België, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiser had beroep ingesteld tegen de beslissing van het UWV om zijn uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) per 24 juli 2003 te beëindigen, omdat hij geschikt werd geacht voor eigen werk. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 4 augustus 2005, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.J.E.T. Pals, en het UWV werd vertegenwoordigd door M.M.J.E. Budel.

De rechtbank overwoog dat het UWV voorafgaand aan het primaire besluit in strijd had gehandeld met de EG-verordening 574/72 door eiser niet de gelegenheid te bieden om door een Belgische arts te worden onderzocht. Dit verzuim werd erkend in de bezwaarfase, waar eiser wel door een arts van het Belgische Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering (RIZIV) werd onderzocht. De rechtbank concludeerde dat de medische beoordeling door de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsartsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat eiser, ondanks zijn medische beperkingen, in staat werd geacht om arbeid te verrichten die in overeenstemming was met zijn belastbaarheid.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, omdat de stellingen van eiser tegen het bestreden besluit niet overtuigend waren. De rechtbank oordeelde dat het UWV op zorgvuldige wijze had vastgesteld dat eiser geschikt was voor zijn eigen werk, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 26 september 2005, en tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden binnen zes weken hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Amsterdam
Nevenzittingsplaats Arnhem
Sector bestuursrecht
Registratienummer: AWB 05/1200
Uitspraak
ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[eiser], eiser,
wonende te [woonplaats] (België), vertegenwoordigd door mr. M.J.E.T. Pals,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van verweerder van 18 oktober 2004, uitgereikt door het UWV te Heerlen.
2. Procesverloop
Bij besluit van 22 juli 2003 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat zijn uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheids-verzekering (WAO) per 24 juli 2003 wordt beëindigd vanwege zijn geschiktheid voor eigen werk.
Bij het in rubriek 1 aangeduide besluit heeft verweerder het ingediende bezwaar ongegrond verklaard en het eerder genoemde besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is beroep ingesteld en door verweerder is een verweerschrift ingediend. Naar deze en de overige door partijen ingebrachte stukken wordt hier kortheidshalve verwezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank van 4 augustus 2005. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Pals. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door M.M.J.E. Budel, werkzaam bij het UWV te Nijmegen.
3. Overwegingen
Ingevolge artikel 51, eerste lid, van EG-verordening 574/72 wordt de administratieve en medische controle van een rechthebbende die op het grondgebied van een andere lidstaat woont op verzoek van het orgaan dat de uitkering verschuldigd is uitgeoefend door het orgaan van de woon- of verblijfplaats van de rechthebbende op de wijze als bepaald in de wettelijke regeling die door laatstgenoemd orgaan wordt toegepast. Het orgaan dat de uitkering verschuldigd is behoudt ingevolge de laatste volzin van deze bepaling evenwel de bevoegdheid de controle op de rechthebbende door een arts van eigen keuze te laten verrichten.
Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder voorafgaand aan het primaire besluit van 22 juli 2003 in strijd met deze bepaling heeft gehandeld door eiser niet in de gelegenheid te stellen door een Belgische arts te worden onderzocht. In de bezwaarfase heeft verweerder dit verzuim erkend; eiser is door een arts van het Belgische Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering (RIZIV) aan een onderzoek onderworpen. De rapportage van het RIZIV is door verweerder aan zijn eigen bezwaarverzekeringsarts voorgelegd, waarna uiteindelijk het bestreden besluit is genomen.
Het enkele feit dat in het bestreden besluit niet het standpunt van de RIZIV-arts is gevolgd brengt naar het oordeel van de rechtbank niet mee dat verweerder aldus in strijd heeft gehandeld met voormelde verdragsbepaling. In de arresten van 27 juni 1991 (C-344/89, Martinez Vidal) en (met name) van 10 december 1998 (C-279/97, Voeten en Beckers) heeft het Hof van Justitie van de EG immers geoordeeld dat artikel 51, eerste lid niet in de weg staat aan het verrichten van een aanvullende controle door het orgaan dat de uitkering verschuldigd is.
Verweerder was derhalve niet zonder meer gehouden de conclusies van de RIZIV-arts te volgen bij het bepalen van de mate van arbeids-ongeschiktheid van eiser.
Arbeidsongeschikt in de zin van de WAO is, kort weergegeven, degene die op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten niet in staat is om met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 85% te verdienen van het inkomen dat een met hem of haar wat betreft opleiding en arbeidservaring vergelijkbare gezonde persoon (de maatman) kan verwerven.
Eerst dient te worden vastgesteld welke medische beperkingen betrokkene heeft en welke algemeen geaccepteerde arbeid betrokkene, rekening houdend met die beperkingen, kan verrichten. Om de mate van arbeidsongeschiktheid te bepalen moet vervolgens een vergelijking worden gemaakt tussen het inkomen dat de betrokkene met algemeen geaccepteerde arbeid kan verdienen en het maatgevende inkomen.
Eiser stelt medisch meer beperkt te zijn dan verweerder heeft aangenomen en dat hij gelet hierop maximaal 50% (part-time) belastbaar is voor eigen dan wel aangepast werk. Voorts wordt gesteld dat de arbeidskundige beoordeling onzorgvuldig en onvoldoende gemotiveerd tot stand is gekomen.
Uit de gedingstukken leidt de rechtbank af dat eiser op 21 mei 2003 is onderzocht door de verzekeringsarts B.J.M. Thomassen. Aan de hand van dit onderzoek en voorhanden medische gegevens, waaronder de Winnock reïntegratie-gegevens, heeft de verzekeringsarts de belastbaarheid van eiser vastgesteld zoals weergegeven in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 21 mei 2003 waarbij geen medische urenbeperking is geïndiceerd.
Blijkens de rapportages van 21 november 2003 en 18 oktober 2004 hebben de bezwaarverzekeringsartsen P.A.E.M. Hofmans en J.J. Nasheed-Linssen het oordeel van de verzekeringsarts gemotiveerd onderschreven en geconcludeerd dat eiser met diens vastgestelde beperkingen, waarbij de ziekte van Bechterew in een beginfase is gediagnosticeerd, is aangewezen op fysiek niet te zware arbeid, waarbij met de lage rug geen langdurig volgehouden of extreme standen dienen te worden aangenomen, gedurende hele dagen. Bij deze oordeelsvorming is kennis genomen van het RIZIV-rapport van 2 september 2004 van dr. D. Rendant. De namens eiser in beroep ingebrachte medische gegevens te weten de brieven van neuroloog dr. F. Weijs van 29 september en 3 oktober 2003 en de brief van 17 februari 2004 van dr. L. Vanderbruggen doen de rechtbank niet twijfelen aan de juistheid van het oordeel van de bezwaarverzekerings-artsen betreffende de medische beperkingen per datum in geding.
Geoordeeld moet worden dat eiser op de in geding zijnde datum in staat moest worden geacht arbeid te verrichten die in overeenstemming is met de voor hem vastgestelde belastbaarheid.
Wat het arbeidskundig aspect van het bestreden besluit betreft overweegt de rechtbank als volgt.
Gelet op de voorhanden rapportages van 23 oktober 2002 en 21 juli 2003 van de arbeidsdeskundigen F.P.G. Jeurissen en G. Hoepermans is de rechtbank van oordeel dat verweerder gemotiveerd en op zorgvuldige, adequate wijze heeft vastgesteld dat eiser, gezien diens door de rechtbank onderschreven belastbaarheid, geschikt is voor het eigen werk. De rechtbank kan derhalve eiser niet volgen in diens arbeidskundige grieven.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel, dat de stellingen van eiser tegen het bestreden besluit geen doel treffen.
Het beroep dient mitsdien ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig over te gaan tot een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank tot de volgende beslissing.
4. Beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. E.M. Vermeulen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. R. Zijmers, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 september 2005.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:24 juncto 6:13 van de Awb, binnen 6 weken na de dag van verzending hiervan, hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Verzonden op: 26 september 2005