285701 / H 04.0933
2 november 2005
RECHTBANK IN HET ARRONDISSEMENT AMSTERDAM
EERSTE ENKELVOUDIGE CIVIELE KAMER
VONNIS
1. A,
2. B,
beiden wonende te ( woonplaats),
e i s e r s ,
procureur mr. D. Fontein,
1. C,
wonende te ( woonplaats ),
2. de naamloze vennootschap
HOOGE HUYS SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Zoetermeer,
g e d a a g d e n ,
procureur mr. A. Volders.
Eisers worden hierna gezamenlijk D en afzonderlijk A en B genoemd. Gedaagden worden C en Hooge Huys genoemd.
De rechtbank is uitgegaan van de volgende processtukken en/of proceshandelingen:
? gelijkluidende dagvaardingen van 3 en 5 maart 2004 met bewijsstukken,
? conclusie van antwoord met bewijsstuk,
? ambtshalve gewezen tussenvonnis van 9 juni 2004, waarbij een comparitie van par-tijen is bepaald, die op 30 augustus 2004 is gehouden en het daarvan opgemaakte proces-verbaal,
? conclusie van repliek met bewijsstukken,
? conclusie van dupliek met bewijsstuk,
? akte uitlating producties van D,
? verzoek vonnis wijzen.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
1. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet (voldoende) betwist, en op grond van de in zoverre niet bestreden inhoud van overgelegde bewijsstukken, staat het volgende vast.
a. Op 25 november 2001 heeft zich op de Rijksweg A22 in de gemeente Velsen een aanrijding voorgedaan tussen A, bestuurder/eigenaar van een Mercedes met kenteken .., en C als bestuurder van een Renault met kenteken ... B bevond zich ten tijde van het ongeval als passagier in de auto.
b. De politie heeft ter plaatse een proces-verbaal opgemaakt waarin het ongeval als volgt wordt omschreven. C wordt als betrokkene 1 aangeduid, D als be-trokkene 2.
"Betrokkene 1 reed over de Rijksweg A 22, komende uit de richting van Be-verwijk/IJmuiden. Voor hem in dezelfde richting reed betrokkene 2. Door de noodzaak van het verkeer geboden remde betrokkene 2. Op dit moment was betrokkene 1 niet in staat zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de af-stand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was. Hierdoor ontstond ter hoogte van hectometerpaal 10.7 tussen beiden een aanrijding met vermelde schade. (art. 19 RVV 1990)."
c. D hebben Hooge Huys, de verzekeraar van C, aansprakelijk gesteld voor hun schade.
d. Op een inlichtingenformulier heeft B op 26 september 2002 vermeld dat zij bij de aanrijding nek- en hoofdletsel heeft opgelopen, dat zij daarom een halskraag moest dragen en dat zij nog twee maanden in behandeling is geweest.
e. Hooge Huys heeft een voorschot op de schadevergoeding voldaan van € 3.000,=.
2. D vorderen om C en Hooge Huys bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijk te veroordelen om binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis aan D te voldoen € 19.094,82 inclusief BTW, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 november 2001 en met buitengerechtelijke kosten ad € 780,=, met ver-oordeling van C en Hooge Huys in de kosten van deze procedure.
3. Zij stellen daartoe dat C op grond van artikel 19 RVV 1990 jo 6:162 BW aan-sprakelijk is voor de door hen geleden schade en dat Hooge Huys aansprakelijk is voor de door haar verzekerde veroorzaakte schade. Zij speciferen de gestelde schade als volgt.
3.1. De Mercedes is total loss. B.V. Algemeen Expertise bureau Post en Kots heeft deze schade begroot op € 2.050,=. Voorts hebben D € 1.218,= voldaan aan Auto- en Bergingsbedrijf Boogaard B.V. voor bergings- en stallingskosten. D heb-ben enkele dagen een vervangende auto moeten huren bij Europcar en Avis, waarvoor zij € 750,67 hebben voldaan. De totale vermogensschade bedraagt dan ook € 4.018,67.
3.2. Daarnaast maken D aanspraak op vergoeding van geleden en nog te lijden immateriële schade. Zij stellen dat B als gevolg van het ongeval een postwhip-lashsyndroom heeft opgelopen. Zij lijdt aan hoofd- en nekpijn, duizeligheid, concentra-tiestoornissen en slaapstoornissen, waardoor zij levensvreugde derft. D heb-ben in dat verband de volgende stukken overgelegd:
? een bericht van 25 november 2001 van de afdeling spoedeisende hulp van het Rode Kruis Ziekenhuis, waarvan de conclusie luidt: spierpijn in de nek;
? Een brief van E te .. van 8 oktober 2003 waarin de diagnose pseudoradiculair syndroom lendenwervelkolom en cervicaal syndroom vanuit de spieren en pezen wordt gesteld;
? een brief van F te .. van 23 oktober 2003 met de conclusie: bekende depressieve ontwikkeling met somatisering zonder duidelijke neurologische bevindingen; gezien het ver teruggaande whiplashtrauma kunnen duidelijke gevolgverschijnselen niet worden vastgesteld;
? een brief van G van 17 september 2004, waarin hij schrijft dat B hem op 4 december 2001 heeft geraadpleegd, dat zijn diagnose is nek-wervelkolom-distorsie en Thorakolumbalgie, dat hij haar naar een ongevalsarts heeft verwezen, maar dat enige bevindingen van die arts ontbreken.
Een immateriële schadevergoeding van € 15.000,= is redelijk, aldus D
3.3. Tevens maken D aanspraak op de wettelijke vertragingsrente vanaf de datum van het ongeval en op vergoeding van de kosten van de ingeschakelde expert ad € 76,15.
3.4. Ten slotte vorderen D € 780,= aan buitengerechtelijke kosten.
4. C en Hooge Huys hebben ter comparitie van partijen verklaard aansprakelijkheid te erkennen. Zij betwisten echter de door D gestelde schade en voeren daartoe het volgende aan.
4.1. Niet aannemelijk is dat de gestelde schade aan de auto uitsluitend het gevolg is van het ongeval op 25 november 2001. De auto is immers pas op 7 februari 2002 voor het eerst bezichtigd en is slechts in economische zin total loss verklaard. Er kon dus wel mee worden gereden. Ook is het mogelijk dat de schade mede het gevolg is van de on-zorgvuldige wijze waarop de auto is geparkeerd op het terrein van Boogaard B.V. te Beverwijk. Niet is gebleken dat D de door hen gestelde bergings- en stallings-kosten hebben betaald. D hebben onvoldoende aannemelijk gemaakt dat A vanwege zijn werkzaamheden op "een bouwterrein in Nederland" een ver-vangende auto heeft moeten huren. Hij heeft twee keer op een zaterdag, twee keer op een zondag en een keer op een nationale vrije dag de beschikking gehad over een ver-vangende huurauto. Bovendien waren de gehuurde auto's van de hoogste categorie en daarom niet gelijksoortig aan de auto van D uit het bouwjaar 1988. Voorts blijkt niet dat D de facturen voor de autohuur hebben betaald. Indien deze schadepost al zou worden toegewezen, moet in elk geval minimaal 25% stilstandbespa-ring in mindering worden gebracht.
4.2. Uit de door D overgelegde medische stukken volgt niet dat B lijdt aan een postwhiplashssyndroom. Een relatie tussen het ongeval op 25 november 2001 en de klachten van B is niet aangetoond. C en Hooge Huys verwijzen naar een op 2 december 2004 door de arts H van Unicare B.V. te .. uitgebracht advies op grond van de door D overgelegde medische stukken. Deze concludeert dat hij op basis van de beschikbare informatie niet anders kan adviseren dan uit te gaan van tijdelijke klachten op basis van een kneuzing of ver-rekking van de nekwervelkolom, waarvan verwacht mag worden dat de klachten in en-kele maanden goed zouden moeten zijn afgenomen. Er worden immers geen harde me-disch objectiveerbare afwijkingen beschreven die kunnen worden beschouwd als gevolg van het ongeval. Het medisch dossier vertoont grote hiaten. Een bedrag van € 15.000,= aan immateriële schadevergoeding is volgens C en Hooge Huys ook niet redelijk.
5.1. D hebben naar het oordeel van de rechtbank voldoende aangetoond dat de auto total loss is verklaard en dat hun schade als gevolg daarvan € 2.050,= bedraagt. Het enkele ongemotiveerde verweer van C en Hooge Huys dat de schade mogelijk mede een andere oorzaak heeft kan niet tot een ander oordeel leiden. De auto is vanaf de da-tum van het ongeval, 25 november 2001, tot en met 5 maart 2002 bij het bergingsbedrijf gestald geweest. C en Hooge Huys hebben ook geen specifiek bewijs aangeboden van hun stelling dat de wijze van parkeren aldaar de schade mede heeft veroorzaakt. De rechtbank ziet in de stellingen van C en Hooge Huys onvoldoende aanknopings-punten om te oordelen dat niet de gehele total loss-schade als ongevalsgevolg kan wor-den toegerekend.
5.2. Niet valt in te zien waarom de bergings- en stallingskosten onnodig zijn gemaakt en dus voor rekening van D zouden moeten komen. De expertise heeft pas op 14 februari 2002 plaatsgevonden. Gesteld noch gebleken is dat het aan D is te wijten dat dit zo lang heeft geduurd. De auto is daarna nog korte tijd bij het bergingsbe-drijf gebleven, tot en met 5 maart 2002. D hebben deze post voldoende aan-getoond door overlegging van de factuur. De rechtbank ziet geen enkele reden om een bedrag wegens stilstandbesparing in mindering te brengen. D moesten immers ook het genot van de auto missen.
5.3. Uit de door D overgelegde facturen blijkt dat voor autohuur meer dan de gevorderde € 750,57 is betaald door middel van een creditcard. Er is dan ook geen aan-leiding om de vergoeding van deze kosten te matigen in verband met stilstandbesparing of de door Hooge Huys en C genoemde omstandigheden. D hebben met de brieven van de werkgever van A voldoende aannemelijk gemaakt dat hij in die tijd een auto nodig had om het werkterrein te bereiken en dat zijn werkgever geen ver-voer ter beschikking heeft gesteld. C en Hooge Huys hebben hiertegenover het ver-weer dat A zijn schade verder had moeten beperken onvoldoende toegelicht.
5.4. De kosten van de expert ad € 76,15 zijn, als niet weersproken, toewijsbaar.
5.5. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de gevorderde vergoeding van materiële schade toewijsbaar is.
5.6. D hebben hun vordering tot vergoeding van immateriële schade ad € 15.000,= echter onvoldoende onderbouwd. Zij hebben niet voldaan aan hun stelplicht en onvoldoende aangetoond dat de door B in 2003 en eventueel later onder-vonden klachten in causaal verband staan met het ongeval in november 2001. De over-gelegde brieven van E en F, die pas na consulten in 2003 zijn opge-steld, geven geen uitsluitsel over enig causaal verband. Van enige behandeling kort na het ongeval is geen rapportage overgelegd. De huisarts G heeft B in december 2001 wel verwezen naar een ongevalsarts (zoals blijkt uit zijn brief van 17 september 2004), maar over een eventuele behandeling bij die arts heeft hij geen gegevens. Zelf heeft B bijna een jaar na het ongeval op een inlichtingenformu-lier vermeld dat zij twee maanden in behandeling is geweest. C en Hooge Huys hebben zowel het bestaan van een postwhiplashsyndroom als het causaal verband ge-motiveerd weersproken onder overlegging van het hiervoor onder 4.2 besproken rapport van H. D hebben in dat verband ook geen – voldoende concreet – bewijsaanbod gedaan.
5.7. Het moet er daarom voor worden gehouden dat B weliswaar letsel heeft opgelopen als gevolg van het ongeval, dat zij daardoor pijn heeft geleden en medische hulp heeft moeten inroepen, maar dat haar klachten in de maanden daarna zijn verdwe-nen. Een bedrag van € 2.500,= aan smartengeld komt daarvoor redelijk voor.
5.8. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten wordt afgewezen. De rechtbank hanteert als uitgangspunt dat het moet gaan om verrichtingen die meer om-vatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, een schik-kingsvoor-stel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of de gebruikelijke samenstelling van het dossier. D stellen wel dat de gevorderde kosten zijn gemaakt, maar laten na een om-schrijving van de verrichtingen te geven. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat voor de aanvang van het geding geen andere of meer kosten zijn gemaakt dan die welke ter voorbereiding van een geding in het algemeen rede-lijk en noodzakelijk zijn. Voor der-gelijke kosten pleegt het bepaalde in de artikelen 237 tot en met 240 van het Wetboek van Burger-lijke Rechtsvordering al een vergoeding in te sluiten.
5.9. Op het toe te wijzen totaalbedrag van € 6.594,82 zal het inmiddels door Hooge Huys betaalde voorschot van € 3.000,= in mindering worden gebracht. C en Hooge Huys worden als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proces-kosten.
? veroordeelt C en Hooge Huys hoofdelijk om binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis aan D te voldoen € 3.594,82 (drieduizend vijfhonderdvier-ennegentig euro en tweeëntachtig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 november 2001 tot aan de dag van voldoening;
? veroordeelt C en Hooge Huys hoofdelijk in de kosten van het geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van D begroot op € 1.754,56, waarvan € 1.152,= aan salaris procureur;
? verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Gewezen door mr. W. Tonkens-Gerkema, lid van genoemde kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 november 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.