ECLI:NL:RBAMS:2005:AU7087

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
13/125166-04
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • E. Steffan-Bakker
  • M.G. Tarlavski-Reurslag
  • H.J. Bunjes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van vrouwenhandel door aanwerven van slachtoffers voor prostitutie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 november 2005 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van vrouwenhandel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een medeverdachte twee vrouwen, genaamd [betrokkene 1] en [betrokkene 2], heeft aangeworven met het doel hen in Nederland tot prostitutie te brengen. De rechtbank oordeelde dat het aanwerven van deze vrouwen, zoals omschreven in artikel 250a lid 1 onder 2 (oud) van het Wetboek van Strafrecht, niet afhankelijk is van de aanwezigheid van dwang of ongeoorloofde beïnvloeding. De verdachte werd vrijgesproken van een andere beschuldiging, namelijk het dwingen of misleiden van zijn vriendin om zich beschikbaar te stellen tot prostitutie, omdat de rechtbank niet kon vaststellen dat er sprake was van dwang of een afhankelijke situatie.

De rechtbank overwoog dat de vrouwen zelf de keuze hadden gemaakt om in de prostitutie te gaan werken, gedreven door financiële overwegingen en persoonlijke omstandigheden. De verdachte had aanvankelijk moeite met deze keuze, maar accepteerde deze later. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat de verdachte de wil van de vrouwen had beïnvloed of dat hij misbruik had gemaakt van hun situatie. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte de vrouwen had aangeworven, maar sprak hem vrij van de andere beschuldiging.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van twee maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren gepleegd, evenals met het strafblad van de verdachte. De uitspraak benadrukt de noodzaak om vrouwenhandel en seksuele uitbuiting te bestrijden, maar ook de complexiteit van de situaties waarin slachtoffers zich kunnen bevinden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/125166-04
Datum uitspraak: 28 november 2005
op tegenspraak
VERKORT VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te Vlaardingen op [geboortedatum] 1984,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres].
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
14 november 2005.
1. Telastelegging.
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding zoals ter terechtzitting gewijzigd. Van de dagvaarding en de vordering wijziging telastelegging zijn kopieën als bijlagen I en II aan dit vonnis gehecht. De gewijzigde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
2. Voorvragen.
...
3. Waardering van het bewijs
3.1. Vrijspraak van het onder 2. telastegelegde.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 2. is telastegelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
Onder 2. is telastegelegd, kort weergegeven, dat verdachte zijn vriendin, [vriendin], heeft gedwongen of heeft bewogen zich te prostitueren. Dit is strafbaar gesteld in artikel 250a lid 1 onder 1 van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit artikel gold van 01 oktober 2002 tot en met 31 december 2004. Het belang van deze strafbaarstelling is primair om verschillende vormen van ongewenste seksuele uitbuiting van personen te voorkomen en te bestrijden en bescherming te bieden tegen de aantasting van de lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid van individuele personen. Uitgangspunt van het Nederlandse beleid ter zake van exploitatie van prostitutie is dat met strafrechtelijke middelen moet worden opgetreden tegen vormen van exploitatie waarbij enigerlei dwang of misleiding wordt gebruikt of waarbij misbruik wordt gemaakt van een afhankelijke situatie van de vrouw. Artikel 250a van het Wetboek van Strafrecht beoogt in dat kader alle vormen van uitbuiting van prostitutie en andere vormen van seksuele uitbuiting strafbaar te stellen. Kenmerkend voor uitbuiting is de aanwezigheid van dwang in ruime zin of misleiding, in de uitgebreide formulering van het artikel. Het artikel ziet op het met bepaalde middelen dwingen of bewegen van een persoon tot het zich beschikbaar stellen tot seksuele dienstverlening. De redactie van deze bepaling heeft primair het oog op uitbuiting.
De in het artikel genoemde en telastegelegde gedragingen waarmee mevrouw [vriendin] tot prostitutie zou zijn gedwongen of bewogen, te weten het aanwenden van dwang door geweld of één of meer andere feitelijkheden, of door bedreiging met geweld of één of meer andere feitelijkheden, of het misbruik maken van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht of misleiding, zijn gedragingen die zo moeten worden begrepen dat zij de wil van mevrouw [vriendin] beïnvloeden of hebben beïnvloed. Hieronder moet worden verstaan dat mevrouw [vriendin] zou zijn beperkt in haar keuzemogelijkheden, in die zin dat bij haar vrijwilligheid tot het beoefenen van prostitutie zou ontbreken. Uit de ontstaansgeschiedenis van artikel 250a van het Wetboek van Strafrecht (voorheen artikel 250ter) volgt dat de wetgever het oog heeft gehad op het brengen van een ander in een afhankelijke situatie waarin deze in diens keuzevrijheid wordt beperkt.
Uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, waar mevrouw [vriendin] een verklaring heeft afgelegd, komt naar voren dat mevrouw [vriendin] een keuze heeft gemaakt de prostitutie in te gaan vanuit financiële overwegingen. Zij had destijds een huis gekocht en zij moest voorzien in haar verslaving aan verdovende middelen. Verdachte kon zich aanvankelijk niet vinden in die keuze van zijn vriendin, maar bond later in. Mevrouw [vriendin] wilde ook een gedeelte van haar verdiensten sparen om een toekomst op te bouwen met verdachte. Zij heeft verdachte gevraagd haar te motiveren in haar werk, omdat zij soms geen zin had om te werken. De officier van justitie heeft in haar requisitoir de inhoud van een reeks afgeluisterde telefoongesprekken aangehaald tussen verdachte en anderen, waaronder ook mevrouw [vriendin]. Naar het oordeel van de rechtbank schetst de officier van justitie hiermee een beeld van de verhouding tussen verdachte en mevrouw [vriendin] dat niet onverenigbaar is met de hierboven geschetste levenssituatie van mevrouw [vriendin] en de rol die verdachte daarbij heeft gespeeld. Hiermee is echter niets gezegd over de bewegingsvrijheid van mevrouw [vriendin] of over haar vrijheid om te kiezen met prostitutie te stoppen. Evenmin kan een conclusie worden getrokken over haar vrijwilligheid zich te prostitueren of over een al dan niet afhankelijke situatie van mevrouw [vriendin], laat staan dat verdachte daar misbruik van heeft gemaakt of haar heeft uitgebuit. Een en ander brengt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte van feit 2. moet worden vrijgesproken.
3.2. Bewezenverklaring.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte,
ten aanzien van het onder 1. primair telastegelegde,
in de periode van 01 juni 2004 tot en met 05 juli 2004 te Amsterdam en te Bratislava, tezamen en in vereniging met een ander, personen, genaamd [betrokkene 1] en [betrokkene 2], heeft aangeworven met het oogmerk die personen in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling.
4. Bijzondere overwegingen ten aanzien van feit 1. primair.
De rechtbank acht onder 1. primair bewezen dat verdachte [betrokkene 1] en [betrokkene 2], samen met zijn medeverdachte, heeft aangeworven teneinde hen in Nederland in de prostitutie te brengen. Uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt het volgende.
Verdachte is samen met zijn medeverdachte naar Bratislava afgereisd met de bedoeling vrouwen voor de prostitutie naar Nederland te halen. Zij hebben de prostituées [betrokkene 1] en [betrokkene 2] in een club ontmoet. Zij vertelden de vrouwen dat zij veel meer geld in Nederland kunnen verdienen omdat in Nederland prostitutie legaal is. De vrouwen besluiten in Nederland te gaan werken. De vliegtickets voor de reis naar Schiphol zijn door verdachte en zijn medeverdachte betaald. De vrouwen werden van Schiphol opgehaald door verdachte en zijn medeverdachte en naar hun adres gebracht. Zij verschaften de vrouwen informatie over waar zij een kamer kunnen huren om te werken als prostituée en wat gebruikelijk is om aan klanten te vragen voor verschillende seksuele handelingen. Zij hebben de vrouwen voorts geholpen met het in orde maken van papieren om in Nederland te werken. De vrouwen droegen geld af aan verdachte en zijn medeverdachte voor hun behulpzaamheid en ook voor hun protectiewerkzaamheden.
Dit feitencomplex levert op 'aanwerven' in de zin van artikel 250a lid 1 onder 2 van het Wetboek van Strafrecht. Onder de betekenis van 'aanwerven' in die zin moet worden begrepen iedere daad waardoor een persoon wordt aangeworven teneinde die persoon in een ander land tot prostitutie te brengen, zonder dat behoeft te blijken dat de wijze van aanwerving de keuzevrijheid van de aangeworvene heeft beperkt. Anders dan het in de prostitutie brengen zoals in het eerste lid, onder 1, van het artikel is omschreven, hangt de strafbaarheid van het 'aanwerven' niet af van de aanwezigheid van dwang of ongeoorloofde beïnvloeding. Ook het feit dat de vrouwen reeds in de prostitutie werkzaam waren, doet niet af aan de strafbaarheid.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van hetgeen onder 1. primair onder het tweede gedachtestreepje is telastegelegd, met dezelfde motivering als hiervoor onder rubriek 3.1. Ook ten aanzien van deze vrouwen geldt dat niet is komen vast te staan dat verdachte hen heeft gedwongen dan wel bewogen tot prostitutie in de zin zoals hiervoor omschreven.
5. Het bewijs.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
6. De strafbaarheid van de feiten.
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7. De strafbaarheid van verdachte.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straf.
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten 1. primair en 2. zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 (veertien) maanden, met aftrek van voorarrest.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een vorm van mensenhandel. Hij heeft twee vrouwen uit Bratislava aangeworven teneinde hen in Nederland in de prostitutie te brengen.
Dit misdrijf rechtvaardigt een vrijheidsbenemende straf van na te noemen duur, waarvan een gedeelte in voorwaardelijke vorm. Dit voorwaardelijk gedeelte strekt er toe verdachte er van te weerhouden zich in de toekomst wederom aan een strafbaar feit schuldig te maken.
De rechtbank komt tot een andere bewezenverklaring dan de officier van justitie. Gelet daarop wijkt de rechtbank bij de straftoemeting af van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met een verdachte betreffend Uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 08 juli 2004.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57 en 250a (oud) van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
10. Beslissing.
Verklaart het onder 2. telastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1. primair telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.2. is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders onder 1. primair is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Medeplegen van een persoon aanwerven met het oogmerk die persoon in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 1 (één) maand, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. Steffan-Bakker, voorzitter,
mrs. M.G. Tarlavski-Reurslag en H.J. Bunjes, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. Hirzalla, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 november 2005.