RECHTBANK AMSTERDAM, nevenzittigsplaats Haarlem
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Registratienummer: AWB 05/2309
Uitspraakdatum: 29 november 2005
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
de heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum,
verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft aan eiser op 27 januari 2005 een naheffingsaanslag opgelegd ten bedrage van € 2,60 aan parkeerbelasting en € 46,00 aan kosten (hierna: de naheffingsaanslag). Een kopie van de naheffingsaanslag is gedagtekend 15 maart 2005.
1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar, door verweerder ontvangen op 19 april 2005, heeft verweerder bij uitspraak op bezwaar van 9 mei 2005 de naheffingsaanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief, ter griffie ontvangen op 6 juni 2005, beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Door verweerder ingezonden nadere stukken zijn in afschrift aan eiser gezonden.
1.3. Het beroep is behandeld ter zitting van 4 oktober 2005 te Haarlem, waar eiser in persoon is verschenen. Namens verweerder is A verschenen.
1.4. Ter zitting is het onderzoek geschorst. Verweerder heeft na de zitting nadere stukken ingezonden. Eiser heeft op deze stukken gereageerd. Beide partijen hebben toestemming gegeven om van een nadere zitting af te zien.
2.1. Op 27 november 2005 heeft eiser zijn auto, merk Ford met kenteken AA-BB-00 (hierna: de auto) geparkeerd aan de Q te R. Hij heeft vervolgens de ter plaatse aanwezige parkeercontroleur gevraagd of hij mocht gaan wisselen. De parkeercontroleur antwoordde dat eiser moest betalen, net als ieder ander.
2.2. Eiser ging vervolgens terug naar de auto, met de bedoeling deze elders te parkeren. Op het moment dat hij weer in de auto zat, ging zijn mobiele telefoon. Eiser heeft vervolgens ter plekke een kort telefoongesprek gevoerd.
2.3. Op 27 januari 2005 om 15.47 uur heeft een parkeercontroleur aan eiser de naheffingsaanslag opgelegd, vanwege het feit dat eiser parkeerde zonder de verschuldigde parkeerbelasting te voldoen. De naheffingsaanslag is niet aan eiser uitgereikt, omdat eiser op dat moment al met de auto was weggereden.
2.4. Op 15 maart 2005 heeft verweerder aan eiser een kopie van de naheffingsaanslag met dagtekening 15 maart 2005 gezonden.
In geschil is of de naheffingsaanslag terecht aan eiser is opgelegd.
4. Standpunten van partijen
4.1. Kort samengevat voert eiser aan dat op zijn vraag of hij mocht wisselen een weinig voorkomende weigering volgde. Op het moment dat van de parkeerplaats wilde wegrijden, ging zijn telefoon, die hij vervolgens opnam. Toen hij na een kort gesprek wegreed, was de heffingsambtenaar al bezig de naheffingsaanslag uit te schrijven. Volgens eiseres dient hem onder deze omstandigheden geen naheffingsaanslag te worden opgelegd, mede omdat hij geen gelegenheid heeft gekregen om te gaan wisselen.
4.2. Kort samengevat voert verweerder aan dat niet in geschil is dat eiser op de parkeerplaats heeft geparkeerd zonder belasting te voldoen. De naheffingsaanslag is dan ook volgens verweerder terecht opgelegd.
4.3. Ter zitting heeft verweerder hier nog het volgende aan toegevoegd. De toepasselijke verordening is de Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen 2005 (hierna: de Verordening 2005). Het Besluit plaatsen en werkingsduur betaald parkeren 2005 (hierna: het Aanwijzingsbesluit 2005), met verwijzing naar de Verordening 2005, is op 19 maart 2005 in werking getreden. Dit Besluit 2005 is hier niet van toepassing. Verweerder heeft ter zitting aangeboden om nader onderzoek te doen of het de bedoeling was dat de werking het Besluit plaatsen en werkingsduur betaald parkeren 2004 (hierna: het Aanwijzingsbesluit 2004), gebaseerd op de vervallen parkeerverordening van 2004, toepassing heeft behouden onder de Verordening 2005.
4.4. Verweerder heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat de vaststelling van een nieuwe parkeerverordening niet noodzakelijkerwijs gepaard gaat met de behoefte om wijziging te brengen in de aanwijzing van zulke plaatsen, wat in deze zaak is toegepast en gebleken. Het Aanwijzingsbesluit 2004 is door blijven lopen tot 24 maart 2005, aldus verweerder.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Artikel 1 van de Verordening luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
1. parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een motorvoertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden en lossen van zaken, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.
Artikel 2 van de Verordening luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
Onder de naam ‘parkeerbelastingen’ worden de volgende belastingen geheven:
1. een belasting ter zake van het parkeren van een motorvoertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het college van burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze.
Artikel 3 van de Verordening luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
1. De belasting bedoeld in artikel 2, eerste lid, wordt geheven van degene die het motorvoertuig heeft geparkeerd.
Artikel 5 van de Verordening luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
1. De belasting bedoeld in artikel 2, eerste lid, is verschuldigd bij de aanvang van het parkeren.
Artikel 9 van de Verordening luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
De aanwijzing van de plaats waar, het tijdstip en de wijze waarop tegen betaling van de belasting bedoeld in artikel 2, eerste lid, mag worden geparkeerd geschiedt in alle gevallen door het college van burgemeester en wethouders bij openbaar te maken besluit.
5.2. Gelet op de tekst van het Besluit 2004, is dit besluit uitsluitend van toepassing op de Verordening Parkeerbelastingen 2004. Nu echter gesteld en onvoldoende weersproken is dat het Besluit 2005 geen wijzing beoogt ten opzichte van dit eerdere besluit, acht de rechtbank aannemelijk dat het de bedoeling van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum is dat het Besluit 2004 doorloopt totdat het Besluit 2005 in werking treedt. De onjuiste verwijzing in het Besluit 2004 staat dan ook niet in de weg aan toepasselijkheid daarvan in deze procedure.
5.3. Eiser is, na het uit- en instappen in de auto, niet onmiddellijk weggereden. Hij heeft eerst een kort telefoongesprek gevoerd. Onder deze omstandigheden heeft eiser geparkeerd in de zin van de Verordening. Nu niet in geschil is dat eiser de daarvoor verschuldigde belasting niet heeft voldaan, heeft verweerder terecht een naheffingsaanslag opgelegd.
5.4. Hier doet eisers’ stelling dat hij de gelegenheid zou hebben moeten krijgen om te wisselen, niet aan af. Aan eiser moet immers wel de gelegenheid worden geboden om te de parkeerbelasting te voldoen, maar daaronder valt niet ook het wisselen van geld. De bestuurder die zijn auto wenst te parkeren, dient op voorhand te zorgen voor gepaste munt.
5.5. Gelet op het voorgaande slaagt het beroep van eiser niet.
Nu het beroep ongegrond is ziet de rechtbank geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. A. Roelvink - Verhoeff. De beslissing is op 29 november 2005 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. H. Çiblak, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.