ECLI:NL:RBAMS:2005:AU7379

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/2326
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A. Roelvink - Verhoeff
  • H. Çiblak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Leges voor bouwvergunning en vrijstelling bestemmingsplan; onterecht opgelegde legesaanslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 december 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, X, en de heffingsambtenaar van de gemeente Q over een legesaanslag van € 557,00 die aan eiseres was opgelegd voor het in behandeling nemen van een aanvraag voor een bouwvergunning voor een tredmolen. Eiseres had in 2000 zonder vergunning een tredmolen op haar perceel gerealiseerd. Na verzoek van omwonenden om handhavend op te treden, diende eiseres in 2004 een aanvraag in om de tredmolen te legaliseren. De gemeente verleende op 12 maart 2005 de bouwvergunning, maar legde ook een legesaanslag op.

Eiseres betwistte de legesaanslag, met name het deel dat betrekking had op de vrijstelling van het bestemmingsplan, en stelde dat de gemeente een fout had gemaakt door de bestemming ‘ub’ voor de tredmolen niet op de plankaart aan te geven. De rechtbank oordeelde dat de legesaanslag voor het in behandeling nemen van de reguliere bouwaanvraag terecht was opgelegd, maar dat de aanslag voor de vrijstelling van het bestemmingsplan onterecht was. De rechtbank stelde vast dat de gemeente door haar omissie de verschuldigdheid van leges voor het in behandeling nemen van het verzoek om vrijstelling zelf had opgeroepen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar, herroept de legesaanslag en stelde deze vast op € 107,00. Tevens werd de gemeente Q veroordeeld in de proceskosten van eiseres en moest het griffierecht worden vergoed.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van gemeenten bij het verlenen van bouwvergunningen en de noodzaak om zorgvuldig om te gaan met bestemmingsplannen. De rechtbank heeft de gemeente aangesproken op haar zorgplicht en de gevolgen van haar fouten in de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM, nevenzittingsplaats Haarlem
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Registratienummer: AWB 05/2326
Uitspraakdatum: 2 december 2005
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
X,
wonende te Z, eiseres,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Q,
verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 12 maart 2005 een aanslag leges van
€ 557,00 opgelegd.
1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar, ingekomen op 21 maart 2005, heeft verweerder bij uitspraak op bezwaar van 18 mei 2005 de aanslag gehandhaafd. Eiseres heeft daartegen bij brief van 26 mei 2005, ter griffie ingekomen op 7 juni 2005, beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Door verweerder voor de zitting ingezonden nadere stukken zijn in afschrift aan eiseres gezonden.
1.3. Het beroep is behandeld ter zitting van 4 oktober 2005 te Haarlem, waar namens eiseres haar echtgenoot A is verschenen. Namens verweerder is B verschenen.
2. De feiten
2.1. Eiseres is eigenaresse van het perceel gelegen aan de R, ongenummerd, kadastraal bekend gemeente Q, sectie A, nummer 0000, te Q (hierna: het perceel). In 2000 heeft eiseres op het perceel, zonder bouwvergunning, een tredmolen gerealiseerd.
2.2. Ten aanzien van het perceel geldt het bestemmingplan Buitengebied Q, door de raad van de gemeente Q op 11 september 2002 vastgesteld (hierna: het bestemmingsplan). Tot de gedingstukken behoort een afschrift van het raadsvoorstel van 11 september 2002, waarin, voor zover hier van belang, het volgende is vermeld:
“33. S0206280 X (eiseres) a-straat te Z
(...)
Samenvatting zienswijze
Reclamant is van mening dat zijn paardenstallen dienen te worden opgenomen op de plankaart en niet onder het overgangsrecht gebracht dienen te worden. Bovendien verzoekt hij op zijn perceel de aanduiding ‘ub’ (onoverdekte uitrijbak voor paarden) op te nemen, zodat daarmee ook zijn trainingsmolen welke een soortgelijke functie heeft als een uitrijbak bestemd is.
Commentaar
De betreffende paardenstallen zijn reeds vele jaren aanwezig op het perceel. De gemeente heeft in het verleden verzuimd om hier tegen op te treden. Indien de gemeente niet voornemens is om de percelen te onteigenen dient op grond van vaste jurisprudentie van de Raad van State in verband met de rechtszekerheid een positieve bestemming gegeven te worden. In het ontwerp bestemmingsplan is inderdaad een regeling opgenomen die voorziet in het (regelmatig) voorkomende hobbymatige houden van paarden in het plangebied. Ook in dit kader ligt een positieve bestemming in de rede. Hierin kan voorzien worden door op de plankaart de aanduidingen ‘dv85’ (dierenverblijf toegestaan van 85m2) en de aanduiding ‘ub’ ter plaatse van de tredmolen aan te brengen.
Plankaart
Op het betreffende perceel zullen op de plankaart de aanduidingen ‘dv85’ en ‘ub’ worden opgenomen.
2.3. Bij de uiteindelijke uitwerking van het bestemmingsplan is de bestemming ‘ub’ ten behoeve van de tredmolen abusievelijk niet op de plankaart van het perceel aangetekend.
2.4. Na verzoek van omwonenden aan de gemeente om handhavend op te treden tegen de tredmolen, heeft eiseres, na overleg met mr. T. Burgers van de gemeente Q, op 18 februari 2004 een aanvraag bouwvergunning ingediend om de tredmolen te legaliseren. De bouwvergunning, inclusief de vrijstelling van het bestemmingsplan, is op 12 maart 2005 verleend.
1.1. De aanslag leges bevat de volgende specificatie: “Bouwvergunning € 67,00, Art. 19.2 WRO € 450,00, Welstandscommissie € 40,00, totaal € 557,00.
1.6. In de afwijzende uitspraak op bezwaar van 18 mei 2005, is, voor zover hier van belang het volgende vermeld:
“U meent dat u geen leges verschuldigd bent omdat er een fout is gemaakt door de gemeente in de procedure om een bouwvergunning te verkrijgen.
Met betrekking tot de fout die de gemeente heeft gemaakt het volgende.
Door een omissie heeft de gemeente in 2002 bij de verwerking van het raadsbesluit de tredmolen niet op de plankaart opgenomen. De tredmolen is door u in 2000 gerealiseerd zonder een vereiste bouwvergunning. Indien u destijds tijdig een vergunning had aangevraagd dan was dit overigens niet nodig geweest. De fout die de gemeente heeft gemaakt ten aanzien van het bestemmingsplan is fiscaal juridisch niet relevant.
Op grond van constante jurisprudentie (o.a. Hof Amsterdam van 9 april 1991) zijn leges rechten die betrekking hebben op het gebruik maken of genot hebben van handelingen en diensten door of vanwege het gemeentebestuur. Voor de goede orde zou al voor het in behandeling nemen van zo’n verzoek leges verschuldigd zijn omdat er in deze fase al administratieve kosten worden gemaakt.
Er is in deze formeel sprake van een inspanningsverplichting en nog niet eens van een resultaatsverplichting.”
3. Het geschil
3.1. In geschil is of verweerder aan eiseres terecht en tot een juist bedrag een legesaanslag heeft opgelegd.
3.2. Voor de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de stukken van het geding, waaronder de aantekening van het verhandelde ter zitting.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Ingevolge artikel 229, eerste lid en onderdeel b van de Gemeentewet kunnen rechten worden geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten. Voor ambtshalve geleverde diensten kunnen geen leges worden geheven.
4.2. De Verordening op de heffing en invordering van leges 2004 van de gemeente Q (hierna: de Verordening) luidt, voor zover hier van belang:
Artikel 2 – Belastbaar feit
Onder de naam ‘leges’ worden rechten geheven ter zake van het genot van door het gemeentebestuur verstrekte diensten, genoemd in deze verordening en de daarbij als onderdeel behorende tarieventabel.
Artikel 3 – Belastingplicht
Belastingplichtig is de aanvrager van de dienst dan wel degene ten behoeve van wie de dienst is verleend.
Artikel 5 – Tarieven
1. De leges worden geheven naar de tarieven, opgenomen in de bij deze verordening als onderdeel behorende tarieventabel.
Tarieventabel 2004, als onderdeel behorende bij de “Legesverordening 2004”
(...)
7.1. Bouwvergunningen
Het tarief bedraagt ter zake van het in behandeling nemen van:
7.1.1. een aanvraag tot het verkrijgen van een reguliere bouwvergunning (...)
7.1.2. De overeenkomstig het bepaalde onder 7.1. berekende leges worden verhoogd indien voor een bouwplan op verzoek besloten wordt tot een herziening van het bestemmingsplan of toepassing van artikel 11, 17 of 19 Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) (...)
Welstandstoezicht
7.12 Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het hoogstens twee keer beoordelen van een bouwaanvraag, in vooroverleg bespreken en/of als schetsplan behandelen van een bouwplan, uit een oogpunt van welstand door een daartoe ingestelde commissie of stadsbouwmeester, indien de bouwkosten bedragen: (...)
4.3. Vaststaat dat in 2000 zonder de daarvoor vereiste bouwvergunning een tredmolen op het perceel is gebouwd. De gemeente is tegen deze illegale situatie niet opgetreden. Bij een verzoek van omwonenden om tegen een illegale situatie op te treden, ligt het in het algemeen op de weg van de gemeente om, alvorens bestuursdwang toe te passen, te onderzoeken of de bestaande situatie kan worden gelegaliseerd. Dat is hier gebeurd, doordat de gemeente eiseres heeft benaderd met de vraag of zij bereid was een bouwvergunning in te dienen. Ongeacht de op het perceel rustende bestemming, was dan ook in dit geval een aanvraag voor een bouwvergunning vereist om te komen tot legalisatie van de tredmolen.
4.4. Uit het voorgaande volgt, dat de aanwezigheid of het ontbreken van de aantekening van de bestemming ‘ub’ op het perceel van eiseres niet van invloed is geweest op de noodzaak voor eiseres om een bouwvergunning aan te vragen. Deze noodzaak ontstond immers vanaf het moment dat de gemeente op grond van een verzoek van omwonenden verplicht was een einde te maken aan de illegale situatie.
1.5. Het in behandeling nemen van de aanvraag voor een bouwvergunning voor de tredmolen is een dienst in de zin van de onder 4.1. en 4.2. genoemde artikelen. Voor zover de leges zien op het in behandeling nemen van de reguliere bouwaanvraag, dat wil zeggen tot de niet tussen partijen in geschil zijnde bedragen van € 67,00 voor het in behandeling nemen van de aanvraag en € 40,00 voor de behandeling door de welstandscommissie, is de aanslag dan ook in overeenstemming met de daarvoor geldende wettelijke regels opgelegd.
1.6. In dit geval is de aanvraag voor een bouwvergunning - conform de wet - mede aangemerkt als een verzoek om vrijstelling van het bestemmingsplan. Dit was noodzakelijk omdat het bestemmingsplan niet voorzag in de mogelijkheid van bouw van een tredmolen op het perceel. Tussen partijen is niet in geschil dat als gevolg van het onzorgvuldig handelen van de gemeente bij de vaststelling van het bestemmingsplan, aantekening van de bestemming ‘ub’ op de bij het bestemmingsplan behorende plankaart is uitgebleven en dat het perceel daardoor deze bestemming niet heeft gekregen. Nu niet blijkt dat partijen van een onjuiste rechtsopvatting uitgaan, volgt de rechtbank partijen hierin.
1.7. Normaliter zou het op de weg van de gemeente hebben gelegen om zelf, ambtshalve, deze omissie te herstellen. In dit geval biedt de WRO echter geen mogelijkheid tot een ambtshalve herstel van de omissie. De strijd met het bestemmingsplan is dan ook achteraf opgeheven door toewijzing van het in het kader van de vergunningsprocedure als zodanig aangemerkte verzoek om vrijstelling.
1.8. Gelet op het hiervoor onder 4.6. en 4.7. overwogene, heeft de gemeente door haar omissie de verschuldigdheid van leges voor het in behandeling nemen van het verzoek om vrijstelling van artikel 19.2 WRO zelf opgeroepen. Deze situatie waarin de verschuldigdheid van leges aan onzorgvuldig handelen van de gemeente is te wijten, ambtshalve herstel van de fout is uitgesloten en herstel uiteindelijk wel plaatsvindt, is zodanig vergelijkbaar met de situatie van een ambtshalve geleverde dienst dat het zorgvuldigheidsbeginsel hier belet dat uit hoofde van artikel 229 van de Gemeentewet rechten worden geheven vanwege het genot van het in behandeling nemen van het verzoek om vrijstelling.
1.9. Voor zover de aanslag betrekking heeft op € 450,00 in verband met het in behandeling nemen van een verzoek om vrijstelling van artikel 19.2 WRO is het beroep dan ook terecht voorgesteld.
5. Proceskosten
Nu het beroep gegrond is ziet de rechtbank aan-lei-ding op grond van artikel 8:75 van de Awb verweerder te veroordelen in de kos-ten die eiseres in verband met de behande-ling van het beroep redelij-kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 12,00, de (geschatte) reiskosten in verband met het bijwonen van de zitting te Haarlem.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- herroept de onderhavige belastingaanslag en stelt deze vast op € 107,00;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 12, onder aanwijzing van de gemeente Q die deze kosten aan eiseres dient te vergoeden;
- gelast dat de gemeente Q het door eiseres betaalde griffierecht van € 37,00 vergoedt.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. A. Roelvink - Verhoeff. De beslissing is op 2 december 2005 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. H. Çiblak, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.