Beoordeling
7. De eerste vraag die beantwoord moet worden, is of de Nederlandse rechter bevoegd is van dit geschil kennis te nemen. Die vraag dient in beginsel beantwoord te worden aan de hand van de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en wel, nu de dagvaarding vóór 15 oktober 2005 is uitgebracht, zoals deze bepalingen tot 15 oktober 2005 golden.
8. Ingevolge artikel 6 Rv. heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht in zaken betreffende een individuele arbeidsovereenkomst, indien de arbeid gewoonlijk in Nederland wordt verricht.
9. Of door een werknemer de arbeid gewoonlijk in Nederland wordt verricht, is een vraag die beantwoord moet worden, niet naar de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, maar aan de hand van artikel 19 van de EEX-verordening in het licht van artikel 5 aanhef sub 1 van het EEX-verdrag en van het EVEX-verdrag en aan de hand van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, in het bijzonder het arrest van het Hof van 27 februari 2002 in de zaak [W.] / Universal Ogden Services ltd, C-37 / 00.
10. Volgens artikel 5 aanhef sub 1 van het EEX-verdrag en van het EVEX-verdrag kon de verweerder die woonplaats had op het grondgebied van een verdragsluitende staat, ten aanzien van een individuele arbeidsovereenkomst in een andere verdragsluitende staat worden opgeroepen voor het gerecht van de plaats, waar de werknemer gewoonlijk zijn arbeid verrichtte of wanneer de werknemer niet in een zelfde land gewoonlijk zijn arbeid verrichtte, voor het gerecht van de plaats waar zich de vestiging bevond die de werknemer in dienst had genomen.
11. In artikel 19 van de EEX-verordening staat dat de werkgever met woonplaats op het grondgebied van een lidstaat kan worden opgeroepen voor de gerechten van de lidstaat waar hij woonplaats heeft of in een andere lidstaat en wel voor het gerecht van de plaats waar de werknemer gewoonlijk werkt of voor het gerecht van de laatste plaats waar hij gewoonlijk gewerkt heeft dan wel, wanneer de werknemer niet in eenzelfde land gewoonlijk werkt of gewerkt heeft, voor het gerecht van de plaats waar zich de vestiging bevindt of bevond die de werknemer in dienst heeft genomen.
12. In de considerans van de EEX-verordening wordt overwogen dat de bevoegdheidsregels in hoge mate voorspelbaar moeten zijn, waarbij als beginsel geldt dat de bevoegdheid in het algemeen gegrond wordt op de woonplaats van de verweerder en de bevoegdheid altijd op die grond moet kunnen worden gevestigd, behalve in een gering aantal duidelijk omschreven gevallen waarin het voorwerp van het geschil of de autonomie van de partijen een ander aanknopingspunt wettigt. Met betrekking tot arbeidsovereenkomsten wordt evenals met betrekking tot verzekerings- en consumentenovereenkomsten overwogen dat de zwakke partij moet worden beschermd door bevoegdheidsregels die gunstiger zijn voor haar belangen dan de algemene regels. Volgens het Hof van Justitie in zijn voormelde arrest d.d. 27 februari 2002 kan een passende bescherming van de werknemer als sociaal zwakste contractpartij het beste worden verzekerd, wanneer de rechter van de plaats waar de werknemer zijn verplichtingen jegens zijn werkgever vervult, bevoegd is ten aanzien van geschillen betreffende een arbeidsovereenkomst, aangezien de werknemer zich op die plaats met minder moeite tot de rechter kan wenden of zich kan verdedigen.
13. In geval een werknemer de uit zijn arbeidsovereenkomst voortvloeiende verplichtingen in meerdere verdragsluitende staten vervult, moet als plaats waar de werknemer gewoonlijk zijn arbeid verricht, blijkens voornoemd arrest van het Hof aangemerkt worden de plaats waar of van waaruit de werknemer, rekening houdend met alle omstandigheden van het concrete geval feitelijk het belangrijkste deel van zijn verplichtingen jegens zijn werkgever vervult. Betreft het een arbeidsovereenkomst ter uitvoering waarvan de werknemer voor zijn werkgever dezelfde werkzaamheden in meer dan één verdragsluitende staat verricht, dan moet in beginsel rekening worden gehouden met de volledige duur van de arbeidsverhouding om de plaats te bepalen waar de betrokkene gewoonlijk zijn arbeid verrichtte. Bij gebreke van andere criteria is deze plaats de plaats waar de werknemer het grootste deel van zijn arbeidstijd heeft doorgebracht. Kan de nationale rechterlijke instantie aan de hand van de door het Hof geformuleerde criteria niet de plaats bepalen waar de arbeid gewoonlijk wordt verricht, dan heeft de werknemer de keus om zijn werkgever op te roepen hetzij voor het gerecht van de plaats waar zich de vestiging bevindt die hem in dienst heeft genomen, hetzij voor de gerechten van de verdragsluitende staat op het grondgebied waarvan de werkgever zijn woonplaats heeft.
14. Als belangrijkste deel van zijn verplichtingen moet aangemerkt worden de uitvoering van de werkzaamheden die [eiser] voor de opdrachtgevers van REL diende te vervullen, zonder dat rekening gehouden wordt met de tijd welke gedurende het dienstverband van [eiser] tussen twee opdrachten is verlopen (de zogenaamde "down-time"). Niet gebleken is dat [eiser] in die tijd een andere verplichting had dan beschikbaar te zijn om meteen weer voor een andere opdrachtgever van REL aan de slag te gaan.
15. [eiser] heeft gedurende het dienstverband dezelfde werkzaamheden in meer dan één verdragsluitende staat verricht, zodat rekening moet worden gehouden met de volledige duur van het dienstverband om de plaats te bepalen, waar hij gewoonlijk zijn arbeid verrichtte. Blijkens de voorshands vaststaande feiten heeft [eiser] gedurende het dienstverband, in de periode medio januari 2002 tot medio juni 2005, 693 dagen bij opdrachtgevers zijn werkzaamheden verricht, waarvan 395 dagen in Nederland. [eiser] heeft dus 57 % van die tijd in Nederland voor opdrachtgevers van REL gewerkt, waarbij hij in 2004 van de 190 gewerkte dagen, maar twee dagen in Nederland gewerkt heeft.
16. Wanneer nu voorts rekening gehouden wordt met de concrete omstandigheden van het geval, met name de aard van het bedrijf van REL en de aard van de werkzaamheden van [eiser] alsmede de omstandigheden, zoals deze hiervoor onder 1.1 tot en met 1.3 en 1.5 zijn vermeld, kan niet gezegd worden dat [eiser] het belangrijkste deel van zijn verplichtingen jegens REL vervuld heeft in Nederland.
17. Hieruit volgt dat de Nederlandse rechter in deze zaak geen rechtsmacht heeft en dus niet bevoegd is daarover te beslissen.
18. Gelet op de afloop van de procedure moet [eiser] veroordeeld worden in de kosten van deze procedure.