a. [gedaagde] is eigenaar van het pand aan de Brugsteeg 8 te Amsterdam (hierna het pand). [Gedaagde] exploiteert diverse andere horecaondernemingen in de nabijheid van het pand.
b. Krachtens huurovereenkomst van 19 december 1995 heeft [gedaagde] het pand verhuurd aan Heineken. Heineken heeft met toestemming van [gedaagde] vanaf 1 november 1995 het pand in onderhuur gegeven aan verschillende derden.
c. In 2004 is de onderhuurrelatie tussen Heineken en de toenmalige onderhuurder geëindigd. De toenmalige onderhuurder exploiteerde een coffeeshop in het pand. Partijen zijn in gesprek geraakt over de exploitatie van de in het pand gevestigde horeca-onderneming door [gedaagde] zelf. Partijen zijn vervolgens in onderhandeling getreden over de overname en de beëindiging van de bestaande huurovereenkomst, waarbij Heineken [gedaagde] te kennen heeft gegeven een bedrag van € 100.000,= te willen ontvangen voor de overname van de onderneming.
d. Op 13 oktober 2004 heeft [gedaagde] een aanbod gedaan om de onderneming over te nemen voor een prijs van € 50.000,=. Op 22 november 2004 heeft Heineken aan [gedaagde] meegedeeld met het aanbod akkoord te gaan.
e. Op 4 januari 2005 heeft een bezichtiging van het pand plaatsgevonden, waarbij onder andere Heineken, [gedaagde] en aannemersbedrijf Signaal aanwezig waren. Daarbij is geconstateerd dat herstelwerkzaamheden in het pand noodzakelijk waren.
f. Op 11 januari 2005 heeft Signaal aan [gedaagde] een offerte tot herstel van het pand doen toekomen. Bij brief van 12 januari 2005 heeft [gedaagde] een rapport en een offerte gezonden aan Heineken, volgens welke offerte herstel van het pand € 74.017,40 inclusief BTW zou bedragen.
g. Heineken heeft daarop de firma Klaassen een offerte tot herstel van het pand doen uitbrengen. Blijkens die offerte van 20 maart 2005 kan het pand voor een bedrag van
€ 22.875,= exclusief BTW op orde worden gebracht.
h. Op 19 april 2005 heeft [gedaagde] aan (d[de heer G.] van) Heineken mondeling een bod van € 22.500,= uitgebracht ter overname van de horecaonderneming. Op 25 april 2005 heeft Heineken [gedaagde] telefonisch meegedeeld dat zij akkoord ging met het bod.
i. Heineken heeft vervolgens een overeenkomst “Koopcontract bedrijf” en een overeenkomst “Huurontbindingsovereenkomst” doen opstellen. In artikel 1.2 van de koopovereenkomst is bepaald: De levering van het bedrijf vindt plaats op 1 mei 2005 (..), ter plaatse waar en in de staat waarin het zich bevindt met alle zichtbare en onzichtbare gebreken, (..).
j. Op 29 april 2005 hebben beide partijen de overeenkomsten ondertekend. [gedaagde] heeft echter in de huurontbindingsovereenkomst de bepaling “De verhuurder verklaart niets te vorderen te hebben van de brouwerij, noch uit hoofde van de huurovereenkomst of krachtens enige daarop betrekking hebbende wettelijke bepaling, noch uit anderen hoofde” doorgehaald.
[Gedaagde] heeft de koopsom van € 22.500,= niet aan Heineken voldaan.