ECLI:NL:RBAMS:2006:AV2493

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05-1814 WW44
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toerekening van een op naam van administratiekantoor ingediend bezwaarschrift aan de eigenaar van het pand? Lastgeving of vereenzelviging?

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 februari 2006 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen R. Administratie B.V. en het dagelijks bestuur van het Stadsdeel Amsterdam-Centrum. De zaak betreft de toerekening van een bezwaarschrift dat op naam van een administratiekantoor was ingediend, aan de eigenaar van een pand. Eiseres I, vertegenwoordigd door mr. G.J.A. Wiekart, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 20 januari 2005, waarin haar bezwaarschrift niet-ontvankelijk werd verklaard. Eiser II, die eigenaar is van het pand, heeft gesteld dat eiseres I als zijn lasthebber het bezwaarschrift heeft ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bezwaarschrift van eiseres I niet aan haar kan worden toegerekend, omdat zij geen materieel belang had om bezwaar te maken. De rechtbank heeft geoordeeld dat de belangen van eiseres I en eiser II identiek zijn, waardoor het bezwaarschrift van eiseres I aan eiser II moet worden toegerekend. De rechtbank heeft het beroep van eiseres I niet-ontvankelijk verklaard, maar het beroep van eiser II gegrond verklaard. Het bestreden besluit is vernietigd en verweerder is veroordeeld in de proceskosten van eiser II tot een bedrag van € 644,00, alsook tot vergoeding van het betaalde griffierecht van € 273,00. De rechtbank heeft verweerder opgedragen een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaarschrift van eiser II.

Uitspraak

Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
in het geding met reg.nr. AWB 05/1814 WW44
van:
1. [R. Administratie B.V.].,
2. [eiser2], wonende te [woonplaats]
eisers,
vertegenwoordigd door mr. G.J.A. Wiekart,
tegen:
het dagelijks bestuur van het Stadsdeel Amsterdam-Centrum,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. B. Smit.
Tevens heeft als partij aan het geding deelgenomen:
[vergunninghoudster], wonende te [woonplaats]
vergunninghoudster,
vertegenwoordigd door mr. E. Swart.
1. PROCESVERLOOP
De rechtbank heeft op 28 februari 2005 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 20 januari 2005 (hierna aangeduid als: het bestreden besluit).
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 19 december 2005.
2. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 16 augustus 2004 heeft verweerder aan vergunninghoudster een reguliere bouwvergunning verleend voor het maken van een dakterras op het gebouw aan de Eerste Laurierdwarsstraat [nummer] te Amsterdam.
Bij brief van 9 september 2004 heeft eiseres I een bezwaarschrift ingediend tegen het besluit van 16 augustus 2004.
Bij het bestreden besluit van 20 januari 2005 heeft verweerder het door eiseres I ingediende bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard. Volgens verweerder kan eiseres I niet worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank overweegt voorts als volgt.
Ten aanzien van eiseres I
Bij brief van 28 februari 2005 heeft mr. G.J.A. Wiekart namens eiser II en Parrée Beheer B.V., gevestigd te Amsterdam, beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 20 januari 2005. Bij brief van 14 maart 2005 heeft mr. G.J.A. Wiekart aangegeven dat niet Parrée Beheer B.V. beroep heeft ingesteld, maar eiseres I tezamen met eiser II. Volgens mr. Wiekart was in het beroepschrift van 28 februari 2005 sprake van een kennelijke verschrijving, aangezien Parrée Beheer B.V. niets van doen heeft met [eiser2] en het opnemen van die naam in het beroepschrift op een vergissing berust.
De rechtbank is van oordeel dat de brief van 14 maart 2005 moet worden opgevat als een door eiseres I ingediend (eerste) beroepschrift. Het bij brief van 28 februari 2005 door Parrée Beheer B.V. ingediende beroep kan niet aan eiseres I worden toegerekend. Mede gelet op de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna ook: ABRvS) van 29 juli 1999 (LJN: AA3779) is de rechtbank van oordeel dat in beroep de (rechts)persoon van de indiener niet kan worden gewijzigd door een geheel andere (rechts)persoon. Anders zou namelijk de beroepstermijn worden verlengd, zonder dat sprake is van verschoningsgronden in de zin van artikel 6:11 van de Awb.
De beroepstermijn is aangevangen op 21 januari 2005 en liep tot en met 3 maart 2005. Gelet op het beroepschrift van 14 maart 2005, ontvangen op 15 maart 2005, heeft eiseres I buiten de wettelijk gestelde termijn van zes weken beroep ingesteld. De rechtbank is niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht.
Gelet op het bovenstaande zal het beroep van eiseres I niet-ontvankelijk worden verklaard.
Ten aanzien van eiser II
Ter beantwoording ligt de vraag of eiser II bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 16 augustus 2004. Het bezwaarschrift is immers ingediend op naam van eiseres I.
Volgens eiser II heeft eiseres I als onmiddellijk vertegenwoordiger/lasthebber van eiser II het bezwaarschrift van 9 september 2004 ingediend en dient dit aan hem te worden toegerekend. Eiser II, die eigenaar is van het pand aan de Eerste Laurierdwarsstraat [nummer], is enig directeur en bestuurder van eiseres I. Eiser II heeft daarbij gesteld eiseres I steeds namens hem aan het rechtsverkeer deelneemt en ook tal van civiele procedures krachtens lastgeving heeft gevoerd, waaronder de civiele procedure tegen vergunninghoudster betreffende de verwijdering van onderhavig dakterras (rechtbank Amsterdam, sector kanton, locatie Amsterdam, 21 april 2005, kenmerk: 681347 CV EXPL 05-8836). Dit is bij verweerder ook bekend, aldus eiser II.
De rechtbank stelt vast dat tijdens de bezwaarfase eiseres I bij brief van 14 december 2004 kenbaar heeft gemaakt dat eiser II eigenaar van het pand was en eiseres I zijn onmiddellijke vertegenwoordiger. Volgens eiser II dient eiseres I op grond van artikel 3:60 van het Burgerlijk Wetboek te worden gekwalificeerd als tussenpersoon, die rechtstreeks handelt van en voor rekening van de achterman. Daarbij is een verklaring van eiser II, gedateerd op 13 december 2004, overgelegd, waarin is aangegeven dat eiseres I lasthebber is van alle zaken betreffende de Eerste Laurierdwarsstraat [nummer] en dat zij naar eigen inzicht van deze last gebruik kan maken.
Met het beroep op de lastgeving tussen eiser II en eiseres I heeft eiser II kennelijk het oog geacht op de civiele procespraktijk welke is gesanctioneerd in arrest van de Hoge Raad van 26 november 2004 (NJ 2005, 41). De Hoge Raad heeft daarin geoordeeld dat een rechthebbende een derde last kan geven in een civiele procedure een vordering op eigen naam in te stellen. Een dergelijke last brengt in beginsel mee dat de derde ook op eigen naam in rechte kan optreden, in welk geval de lasthebber niet gehouden is in de dagvaarding of anderszins te vermelden dat hij ter behartiging van de belangen van een ander optreedt. Eerst indien het verweer van de wederpartij daartoe aanleiding geeft, zal de lasthebber dienen te stellen en zonodig te bewijzen dat hij uit hoofde van lastgeving bevoegd is op eigen naam ten behoeve van de rechthebbende op te treden.
De rechtbank laat in het midden of het beroep op de overeenkomst van lastgeving in de onderhavige bestuursrechtelijke procedure slaagt. De rechtbank is namelijk van oordeel dat het bezwaarschrift van eiseres I van 9 september 2004 reeds uit andere hoofde moet worden toegerekend aan eiser II. Daartoe overweegt de rechtbank dat eiseres I en eiser II vereenzelvigd kunnen worden. Van vereenzelviging is volgens de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State sprake wanneer vaststaat dat de belangen van de één identiek zijn aan de belangen van de ander en daarover voor andere betrokkenen in het rechtsverkeer geen enkele onduidelijkheid of onzekerheid kan hebben bestaan (ABRvS 12 mei 2004, AB 2004, 409).
De rechtbank is van oordeel dat het voor verweerder duidelijk was dat eiseres I geen enkel materieel belang had om voor zichzelf bezwaar te maken. Uit de door verweerder opgevraagde gegevens uit het Kadaster bleek immers dat niet eiseres I, maar eiser II eigenaar was van het pand aan de Eerste Laurierdwarsstraat [nummer] te Amsterdam. Voorts bleek uit het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel dat eiser II enig bestuurder van eiseres I was. Voorzover nog enige onduidelijkheid zou hebben kunnen bestaan bij verweerder dat de belangen van eiseres I en eiser II identiek waren, was daarover door de ingediende brief van 14 december 2004, voldoende duidelijkheid ontstaan. Verweerder had daarmede bij de beslissing op bezwaarschrift derhalve rekening dienen te houden.
Gelet op vorenstaande had het bezwaarschrift van eiseres I moeten worden toegerekend aan eiser II heeft verweerder niet kunnen volstaan met een niet-ontvankelijkverklaring van eiseres I. Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard en het bestreden besluit worden vernietigd. Verweerder dient een nieuwe beslissing te nemen op het aan eiser II toe te rekenen bezwaarschrift van 9 september 2004.
De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser II in verband met de behandeling van het beroep heeft gemaakt. Deze kosten worden begroot op € 644,00. Tevens dient het betaalde griffierecht te worden vergoed.
Beslist wordt als volgt.
3. BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep van eiseres I niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep van eiser II gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit en verstaat dat verweerder een nieuwe beslissing neemt op het bezwaarschrift van 9 september 2004.;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser II tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderd en vierenveertig euro), te betalen door de gemeente Amsterdam (het stadsdeel Amsterdam-Centrum) aan eiser II;
- bepaalt dat de gemeente Amsterdam (het stadsdeel Amsterdam-Centrum) aan eiser II het betaalde griffierecht van € 273,00 (zegge: tweehonderd en drieënzeventig euro) vergoedt.
Gewezen door mr. M. de Rooij, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. C. Bankert, griffier,
op: 8 februari 2006
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ’s Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
Doc: A/B/C