ECLI:NL:RBAMS:2006:AX7445

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
342858 / KG 06-914 SR
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • Sj.A. Rullmann
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot toelating als A-presentator bij AVRO

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter te Amsterdam op 8 juni 2006 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eisers, [eiser1] en [eiser2], en de AVRO. Eisers vorderden toelating van [eiser2] als A-presentator bij de AVRO, maar de voorzieningenrechter heeft deze vordering afgewezen. De rechter oordeelde dat de vordering niet kon worden gegrond op de met de AVRO gesloten overeenkomsten, en dat er geen andere rechtsgronden waren voor de vordering. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat [eiser2] op basis van een overeenkomst van 21 juni 1999 en een aanvullende overeenkomst van 15 maart 2006, niet als A-presentator kon worden ingedeeld, omdat de AVRO niet verplicht was om hem als zodanig aan te stellen. De rechter heeft ook overwogen dat de AVRO haar verplichtingen jegens [eiser1] nakomt en dat er geen reden is om aan te nemen dat de AVRO tekort zal schieten in de uitvoering van de overeenkomsten. De voorzieningenrechter heeft de proceskosten gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke afspraken in contracten en de rol van de rechter in het beoordelen van de redelijkheid van vorderingen in kort geding.

Uitspraak

SR/JdS
vonnis 8 juni 2006
RECHTBANK IN HET ARRONDISSEMENT AMSTERDAM
VOORZIENINGENRECHTER IN KORT GEDING
VONNIS
i n d e z a a k m e t nummers 342858 / KG 06-914 SR v a n:
1. de besloten vennootschap [eiser1], gevestigd te
[woonplaats],
2. [eiser2], wonende te [woonplaats],
e i s e r s bij conceptdagvaarding,
procureur mr. F.B.J. Grapperhaus,
t e g e n :
de vereniging ALGEMENE OMROEPVERENIGING AVRO,
gevestigd te Hilversum,
g e d a a g d e ,
procureur mr. D.J. Rutgers,
vrijwillig verschenen.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Ter terechtzitting van 24 mei 2006 hebben eisers, hierna gezamenlijk ook te noemen [eisers] (in enkelvoud), gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte conceptdagvaarding. Gedaagde, verder te noemen de AVRO, heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening. De behandeling van de zaak is vervolgens aangehouden tot 1 juni 2006, op welke dag de behandeling ter zitting is voortgezet. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen. In verband met het spoedeisende karakter van de zaak is op 1 juni 2006 uitspraak gedaan op het deel van de vordering als opgenomen in ii van het petitum van de dagvaarding en is bepaald dat de uitwerking van dat vonnis en de beslissing op de overige vorderingen heden worden gegeven.
GRONDEN VAN DE BESLISSSING
1. In dit vonnis wordt uitgegaan van de volgende feiten.
a. [eiser2] is presentator van televisieprogramma’s. [eiser1] heeft op 21 juni 1999 een overeenkomst tot het verrichten van diensten gesloten met de AVRO. Partijen zijn overeengekomen dat op grond van deze overeenkomst [eiser2] aan de AVRO beschikbaar wordt gesteld ten behoeve van door de AVRO uit te zenden televisieprogramma’s en dat de AVRO hiervoor voor een periode van 12 maanden een in maandelijkse termijnen te betalen vergoeding van f. 540.000,-- (thans circa € 290.000,--) aan [eiser1]. zal betalen. De overeenkomst is aangegaan voor de periode van 1 januari 2000 tot 1 januari 2010. In de overeenkomst staat verder, voor zover hier van belang, het volgende:
“1.2 Partijen zullen jaarlijks in de maand april, doch voor het eerst in april 2001, overleggen in hoeverre voor de in arikel 1.1 genoemde programma’s, in redelijkheid en billijkheid en zonder verzwaring van de werklast, andere in de plaats kunnen worden gesteld. Hiervoor is de schriftelijke instemming van beide partijen vereist.
b. Tussen partijen is een geschil gerezen over het aantal dagen dat [eiser2] onder de overeenkomst beschikbaar dient te zijn voor de AVRO. Hierover hebben partijen in de zomer van 2005 overleg gehad. In verband hiermee heeft de AVRO bij e-mail van 16 augustus 2005 aan [eiser2] het volgende bevestigd: “De wens van [eiser2] en de AVRO was én is om [eiser2] weer meer op de buis te krijgen.” Vervolgens hebben partijen tijdens een gesprek van 19 augustus 2005 nadere afspraken gemaakt, welke uiteindelijk – na enige aanpassingen – op 15 maart 2006 zijn vastgelegd in een nadere overeenkomst. Hierin is, voor zover hier relevant, het volgende opgenomen:
- “[eiser2] zet per 1 januari 2006 zijn werkzaamheden ten behoeve van de AVRO op grond van de bestaande overeenkomst voort.
- Uitvoering zal worden gegeven aan het voornemen om [eiser2] als “anchorman” in te zetten voor Twee Vandaag op basis van 120 geplande uitzendingen. Mede gezien de gezamenlijke opzet om [eiser2] mede “het gezicht” van de AVRO te laten zijn, wordt uitdrukkelijk de intentie geuit om voor zoveel mogelijk, naast Twee Vandaag, diversiteit aan te brengen in de programma’s die [eiser2] zal presenteren (zoals bv thans “Wie is de Mol?”).
- Per 1 mei 2006 zullen partijen nader bezien wat de daadwerkelijke totale werkbezetting van [eiser2] ten behoeve van al zijn werkzaamheden voor de AVRO over een periode van 4 maanden (januari – februari – maart – april 2006) is geweest. Van week tot week zal worden bijgehouden wat de werkelijke totale werkbelasting in de betreffende week is geweest. (...) Indien, geëxtrapoleerd naar een geheel kalenderjaar, de totale werkbelasting 120 dagen of minder is zal [eiser2] zijn werkzaamheden blijven uitvoeren tegen betaling van het thans contractueel vastgestelde honorarium, onverlet het bepaalde in artikel 6.1 van de opdrachtovereenkomst.
- Indien zou blijken dat de totale werkbelasting op jaarbasis meer dan 120 dagen zou zijn, zullen partijen met elkaar overleggen teneinde een bindend advies procedure te starten waarin zal worden vastgesteld of, alle omstandigheden in aanmerking genomen (waaronder ook beschikbaarheidseisen), redelijkerwijze al dan niet sprake is van een “verzwaring van de werklast”als bedoeld in artikel 1.2 van de overeenkomst van 21 juni 1999. (...) Mochten de bindend adviseurs zulk een verzwaring van de werklast aanwezig achten dan zal aan de bindend adviseurs tevens worden gevraagd om een uitspraak te doen omtrent de financiële gevolgen daarvan. De uitspraak van de bindend adviseurs zal voor beide partijen bindend en finaal zijn, zal slechts financiële gevolgen kunnen hebben en zal derhalve geen invloed hebben op voor de in dat kader aan [eiser2] door de AVRO te verstrekken opdrachten als bovengenoemd.”
c. In het op 26 april 2006 vastgestelde presentatorenbeleid van de AVRO staat, voor zover hier van belang, het volgende:
“De AVRO heeft op 26 april 2006 een nieuw Presentatorenbeleid vastgesteld. Uitgangspunt van het nieuwe beleid is dat de AVRO zich sterker wil profileren door met minder mensen op meer platforms aanwezig te zijn. De AVRO is voornemens drie soorten presentatoren te gaan werken. Het betreft hier de volgende groepen: A) Exclusiviteits Presentatoren (categorie 1&2), B) Project-presentatoren en C) Programmamakers Met Presentatietaken. (...) Met de noodzakelijke bezuinigingen, de reorganisatie en overige genomen maatregelen in het achterhoofd, kan het niet anders dan dat de AVRO tevens haar presentatorenbeleid onder de loep heeft genomen. Uitgangspunten bij het vaststellen van het nieuwe beleid zijn geweest a) het huidige presentatorenbestand is te groot ten opzichte van de hoeveelheid werk die de AVRO aan presentatoren kan bieden, b) de financiële middelen van de AVRO zijn niet meer toereikend om de huidige honoraria te kunnen (blijven) betalen en c) de AVRO wil en moet vanwege bovengenoemde bedrijfseconomische redenen, maar ook door haar nieuwe positionering en missie, bepaalde keuzes maken. (...) De Exclusiviteits Presentatoren-groep, die bestaat uit circa zes personen, werkt exclusief voor de AVRO, is fulltime beschikbaar en multi-inzetbaar (televisie, radio, AVRO-bode, Internet, Televizier etc.). De Project-presentatoren zijn niet in vaste dienst en worden per programma ingehuurd. (...)”
Honorering Categorie 1 en 2
De Exclusiviteits Presentator wordt in vaste dienst op CAO in H of J gehonoreerd, aangevuld met een, door de directie te bepalen, vaste gegarandeerde toeslag. (..) De totale honorering van een Exclusiviteits Presentator (Categorie 1) valt binnen de bandbreedte van minimaal € 100.000,-- en maximaal € 250.000,-. De totale honorering van een Exclusiviteits Presentator (Categorie 2) valt binnen de bandbreedte van minimaal € 75.000,- en maximaal € 100.000,-. Dit zijn eindbedragen voor de AVRO, inclusief alle kosten. (...)
B) Project-presentator
(...)
Honorering
Een Project-Presentator is niet in vaste dienst en wordt voor een bepaalde tijd, per programma ingehuurd. Deze presentator wordt via de salarisadministratie, HONAD of via de VAR-constructie uitbetaald (opdrachtovereenkomst). Een Project-Presentator mag de AVRO per jaar in beginsel niet meer kosten dan
€ 100.000. (...)”
In het beleid is opgenomen dat er in totaal zes Exclusiviteits Presentatoren zullen zijn, waarvan vier A-presentatoren en 2 B-presentatoren.
d. De AVRO heeft [eiser2] telefonisch op de hoogte gebracht van haar voornemen om dit beleid vast te stellen. Ook heeft zij hierover op 28 april 2005 een brief gestuurd aan de raadsman van eisers.
2. Eisers vorderen, kort gezegd, veroordeling van de AVRO tot nakoming van de overeenkomst van 21 maart 1999 en de aanvullende overeenkomst van
15 maart 2006, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom, waarbij :
- [eiser2] voor de resterende duur van de overeenkomst wordt ingezet/toegelaten tot het werk als A-presentator dan wel op gelijke wijze als A-presentator, althans dat hij door de aard van de werkzaamheden mede het gezicht van de AVRO zal blijven bepalen;
- [eiser2] wordt toegelaten als presentator van het televisieprogramma “Wie is de Mol?”;
- de AVRO meewerkt aan de evaluatie van de werkbelasting van [eiser2] over de periode 1 januari 2006 tot 1 mei 2006;
- de AVRO meewerkt aan een bindend adviesprocedure op de voorwaarden zoals is overeengekomen bij de aanvullende overeenkomst van 15 maart 2006.
Eiseres vorderen tevens veroordeling van de AVRO in de kosten van dit geding.
3. Daartoe hebben eisers, kort gezegd, het volgende gesteld. De AVRO heeft eisers op de hoogte gebracht van haar nieuwe presentatorenbeleid en aangeboden [eiser2] in te zetten als A-presentator, onder de voorwaarde dat hij exclusief voor de AVRO werkt, fulltime beschikbaar is en multi-inzetbaar is. De AVRO heeft vervolgens het standpunt ingenomen dat, als dit aanbod niet zou worden aanvaard, [eiser2] zou worden ingedeeld als Project-presentator, in welk geval zij de overeenkomst en de aanvullende overeenkomst zou respecteren. [eiser2] heeft het aanbod om als A-presentator te worden ingedeeld aanvaard met daarbij de opmerking dat bij deze optie de nadere overeenkomst van 15 maart 2006, met name voor wat betreft de werklastmeting en het volgen van de bindende adviesprocedure, moet worden nagekomen. De AVRO heeft vervolgens [eiser2] laten weten dat het aanbod was vervallen, omdat het niet onvoorwaardelijk was aanvaard. Voor eisers is indeling als Project-presentator onaanvaardbaar, omdat dit niet strookt met de intentie om [eiser2] mede het gezicht van de AVRO te laten zijn. Op geen enkele wijze past [eiser2] in het profiel van Project-presentator. [eiser2] zou moeten worden ingedeeld als A-presentator, omdat deze kwalificatie volgens de beschrijving in het beleid het meest aansluit bij de invulling die partijen hebben gekozen voor het presentatorschap van [eiser2]. A-presentatoren hebben een ambassadeursfunctie en zullen als zodanig het gezicht van de AVRO gaan bepalen. Door [eiser2] niet in deze relatief kleine groep (4 presentatoren) in te delen zal de AVRO in strijd handelen met de gemaakte afspraken.
De AVRO handelt verder nog in strijd met de afspraken door [eiser2] niet toe te laten als presentator van het programma “Wie is de Mol?”, terwijl in de aanloop naar de aanvullende overeenkomst is overeengekomen dat gestreefd zou worden naar meer diversiteit in de door [eiser2] te presenteren programma’s, in welk kader is afgesproken dat [eiser2] het programma “Wie is de Mol?” zou gaan presenteren. Het is daarbij niet de bedoeling van partijen geweest om de presentatie van dat programma te beperken tot één seizoen. Niet in geschil is dat de presentatie van “Wie is de Mol?” door [eiser2] succesvol was, zodat geen reden bestaat om hem dit programma niet meer te laten presenteren. Integendeel, zowel [eiser2] als de AVRO hebben een risico genomen met de presentatie van het amusementsprogramma “Wie is de Mol?” door [eiser2], die in het verleden hoofdzakelijk actualiteitenprogramma’s presenteerde. Nu de presentatie van “Wie is de Mol?” een succes is gebleken hebben eisers er belang bij dat [eiser2] ook voor het volgend televisieseizoen presentator is van dit programma.
4. De AVRO heeft aangevoerd dat [eiser2] niet-ontvankelijk moet worden verklaard aangezien de overeenkomsten niet met hem maar met [eiser1] zijn gesloten. De AVRO heeft verder aangevoerd dat zij de overeenkomst van 21 juni 1999 en de nadere overeenkomst van 15 maart 2006 zal nakomen en dat er geen reden is voor de veronderstelling dat zij daarin tekort zal schieten. De werklastmeting heeft plaatsgevonden en de AVRO zal de overeengekomen procedure volgen. Daarbij zullen eerst, in overleg [eiser2], de resultaten van de meting (in januari tot en met april 2006) worden geëxtrapoleerd naar een jaar. Duidelijk is al dat het aantal gewerkte dagen voor een jaar de 120 zal overschrijden, zodat partijen zullen overleggen over een te volgen bindende adviesprocedure omtrent de vergoeding. [eiser2] kan alleen worden ingedeeld als A-presentator als hij onvoorwaardelijk afziet van de mogelijkheid om een bindend adviesprocedure omtrent de vergoeding te volgen. Een hogere vergoeding dan de circa € 290.000,- die de AVRO thans voor de diensten van [eiser2] betaalt is in strijd met het beleid en kan in de huidige omstandigheden niet aan de orde zijn. Daarbij zal met een nieuwe overeenkomst moeten worden gesloten teneinde de relatie van partijen af te stemmen met het presentatorenbeleid. Nu [eiser2] echter niet bereid is de door de AVRO gestelde condities te aanvaarden kan hij niet als A-presentator worden ingedeeld. Dit laat onverlet dat de AVRO [eiser2] voor de duur van de overeenkomst van 21 juni 1999 zal blijven inzetten op een manier dat hij mede het gezicht van de AVRO zal blijven bepalen en waarop geen afbreuk zal worden gedaan aan zijn huidige positie bij de AVRO. Zonder [eiser2] het predikaat A-presentator te geven zullen de overeenkomsten dus correct worden nagekomen.
Volgens de AVRO is nooit de garantie gegeven dat [eiser2] het programma “Wie is de Mol?“ zou blijven presenteren. Integendeel, de AVRO heeft [eiser2] steeds gezegd dat nog geen beslissing was genomen ten aanzien van de presentatie van “Wie is de Mol?” in het televisieseizoen 2006-2007. Diversiteit kan ook worden bereikt met de presentatie van andere programma’s dan “Wie is de Mol?”.
Beoordeling van het geschil
5. Allereerst zal worden ingegaan op het door de AVRO opgeworpen formele punt van de ontvankelijkheid van [eiser2]. Nu [eiser2], voor zijn inkomsten voor een groot deel afhankelijk is van de werkzaamheden waarop de overeenkomst doelt en de invulling van deze overeenkomt direct invloed heeft op hem persoonlijk – niet alleen financieel maar ook voor wat betreft zijn professionele loopbaan – wordt aangenomen dat [eiser2] hoewel hij geen partij is bij de tussen [eiser1]. en de AVRO gesloten overeenkomst, een (spoedeisend) belang heeft in dit geding. De stelling van de AVRO dat [eiser2] in privé niet-ontvankelijk moet worden verklaard wordt dan ook niet gevolgd.
6. Een vordering tot nakoming kan in kort geding alleen worden toegewezen, indien voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter het standpunt van eiser zal volgen, bijvoorbeeld als gedaagde een kennelijk ongegrond verweer voert, en indien van eiser niet kan worden gevergd dat hij de uitslag van de bodemprocedure afwacht.
7. Ter beantwoording van de vraag welke verplichtingen de AVRO jegens [eiser1] heeft dienen, de overeenkomsten van 21 juni 1999 en 15 maart 2006 tot uitgangspunt. De inhoud van deze overeenkomsten staat op verschillende punten haaks op het door de AVRO voorgestane presentatorenbeleid. [eiser2] is immers niet in dienst van de AVRO en ontvangt een vergoeding die aanzienlijk hoger is dan het in het beleid genoemde maximum honorarium. [eiser2] heeft wel aangegeven fulltime beschikbaar en daarbij ook multi-inzetbaar voor de AVRO te willen zijn, maar onder de huidige afspraken tussen partijen zou dit kunnen leiden tot een nog hogere vergoeding v[eiser2] dan maximaal geldt voor een A-presentator. Daarbij komt dat de AVRO in het geval van een dienstverband alle zeggenschap heeft over de te presenteren programma’s en overige werkzaamheden van de A-presentator, terwijl onder de huidige afspraken de instemming van beide partijen is vereist.
8. Over de inhoud van de werkzaamheden die [eiser2] voor de AVRO zal verrichten hebben partijen afspraken gemaakt. Die gaan uit van een bepaalde werklast (artikel 1.2 van de overeenkomst van 21 juni 1999). Wijziging van de inhoud van die werklast dient met instemming van beiden partijen te geschieden.
In de aanvullende afspraken van 15 maart 2006 hebben partijen afspraken gemaakt over het vaststellen van de verzwaring van de werklast en de honorering van een verzwaarde werklast. Partijen hebben voorts afgesproken dat [eiser2] als anchorman zal worden ingezet voor “Twee Vandaag” op basis van 120 geplande uitzendingen per jaar en dat diversiteit zal worden aangebracht in de programma’s die [eiser2] zal presenteren. Uit deze afspraken volgt niet dat [eiser2] fulltime beschikbaar moet zijn voor de ARVO noch dat hij multi-inzetbaar moet zijn. Daar staat tegenover dat [eiser1] op basis van de overeenkomsten ook niet kan eisen dat [eiser2] fulltime wordt ingezet en op allerlei fronten. Op grond van de overeenkomsten kunnen eisers derhalve (slechts) vorderen: een bepaalde werklast zoals vermeld in de overeenkomsten, een diverse werklast, zoals genoemd in de overeenkomst van 15 maart 2006 tweede gedachtenstreepje, het via een bepaalde procedure laten vaststellen van de huidige werklast en het eventueel laten vaststellen van een vergoeding voor de verzwaring van de werklast. Hieruit volgt dat de vordering om als A-presentator te worden ingedeeld dan ook niet op de overeenkomsten gegrond kan worden.
9. [eiser2] heeft nog aangevoerd dat aan zijn positie afbreuk zal worden gedaan als hij als enige presentator niet is ingedeeld volgens het nieuwe beleid en dat het feit dat andere presentatoren als A-presentator worden benoemd zal leiden tot onduidelijkheid over zijn status ten opzichte van deze A-presentatoren en dat hij er belang bij heeft dat hij in ieder geval zal kunnen werken als ware hij een A-presentator. Op grond van hetgeen bij 8 is overwogen kan echter ook deze vordering niet op de overeenkomsten gegrond worden. Voor zover eisers hebben willen stellen dat de grondslag onrechtmatige daad is valt niet in te zien dat, zolang de AVRO haar verplichtingen jegens [eiser1]. nakomt, het presentatorenbeleid onrechtmatig is jegens eisers. De AVRO heeft verklaard dat zij conform de overeenkomsten van 21 juni 1999 en 15 maart 2006 [eiser2] mede het gezicht van de AVRO zal laten zijn, waarbij hij in ieder geval “Twee Vandaag”en “Gesprek met de Minister President” zal blijven presenteren. Zoals hierna zal worden overwogen kan [eiser2] daarnaast voor het seizoen 2006-2007 aanspraak maken op de presentatie van “Wie is de Mol?”. Meer kunnen eisers echter thans op grond van de betrokken overeenkomsten niet vorderen. Nu niet is gesteld of gebleken van een andere rechtsgrond die de de vorderingen onder (i) kan dragen dienen deze te worden afgewezen.
10. De AVRO heeft ter zitting verklaard mee te zullen werken aan de meting van de werklast en de bindende adviesprocedure die partijen op 15 maart 2006 zijn overeengekomen. Geen grond bestaat dan ook voor de veronderstelling dat AVRO zich hieraan niet zal houden, zodat wordt aangenomen dat eisers geen belang (meer) hebben bij toewijzing van de vordering zoals opgenomen onder iii en iv van het petitum van de dagvaarding. Ook dit deel van de vordering zal worden afgewezen.
11. De vraag of [eiser2] voor het televisieseizoen 2006-2007 moet worden toegelaten als presentator van het televisieprogramma “Wie is de Mol?” moet worden beantwoord in het licht van de tussen partijen gesloten overeenkomsten, waarbij de voorzieningenrechter acht dient te slaan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer aan het overeengekomene mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
12. Niet in geschil is dat partijen in de zomer van 2005 en bij de ondertekening van de nadere overeenkomst van 15 maart 2006 zijn overeengekomen dat [eiser2] mede het gezicht van de AVRO zal zijn. In de nadere overeenkomst van 15 maart 2006 hebben partijen opgenomen de intentie om, naast een verhoging van de frequentie van de presentatie van het programma “Twee Vandaag” door [eiser2], zoveel mogelijk diversiteit aan te brengen in de door hem te presenteren televisieprogramma’s. In de periode augustus 2005 en 15 maart 2006 werd aan die intentie invulling gegeven door de presentatie van het programma “Wie is de Mol?”. Uit de nadere overeenkomst kan niet zonder meer worden afgeleid dat is afgesproken dat [eiser2] dit programma ook in opvolgende televisieseizoenen zal presenteren. Voorshands is echter wel aannemelijk dat de bodemrechter zal oordelen dat een redelijke uitleg van de overeenkomst medebrengt dat [eiser1]. van de AVRO mag verwachten dat zij voor de duur van de overeenkomst zich blijft inzetten voor diversiteit van de door [eiser2] te presenteren programma’s, naast het programma “Twee Vandaag” en de AVRO heeft moeten begrijpen dat zij deze verplichting heeft.
13. Gezien de verplichting van de AVRO om een dergelijk programma aan te bieden, het feit dat de AVRO tot op heden nog niet met een concreet voorstel is gekomen, terwijl de besprekingen daarover volgens de overeenkomst van 21 juni 1999 in april dienden plaats te vinden, en het presenteren van het programma ”Wie is de Mol? ” nog tot de mogelijkheden behoort, brengt de redelijkheid en de billijkheid die partijen jegens elkaar dienen te betrachten in beginsel mee dat voor het seizoen 2006-2007 [eiser2] moet worden toegelaten als presentator van het programma “Wie is de Mol?”. Wanneer ervan uit zou moeten worden gegaan dat het voorgaande anders wordt wanneer een en ander onaanvaardbare financiële consequenties voor de AVRO zou hebben, leidt dat niet tot een ander oordeel nu eisers zich onvoorwaardelijk bereid hebben verklaard voor 2006 af te zien van claims op grond van de tussen partijen overeengekomen bindende adviesprocedure ter beantwoording van de vraag of sprake is van een verzwaring van de werklast. De hieronder gegeven veroordeling heeft geen financiële consequenties voor de AVRO. Derhalve is de vordering als opgenomen onder ii toewijsbaar. De gevorderde dwangsom zal worden gematigd en gemaximeerd. Het voorgaande laat overigens onverlet dat partijen op korte termijn, dat wil zeggen vóórdat met de werkzaamheden voor ”Wie is de Mol?” moet worden begonnen, een alternatief kunnen overeenkomen.
14. De beslissing omtrent de vordering ten aanzien van de presentatie van het programma ”Wie is de Mol? ” (ii van het petitum van de dagvaarding) is reeds gegeven bij (tussen)vonnis van 1 juni 2006.
15. Nu partijen over en weer in het ongelijk worden gesteld zullen de proceskosten worden gecompenseerd als na te melden.
BESLISSING IN KORT GEDING
De voorzieningenrechter:
1. Weigert de gevraagde voorziening.
2. Compenseert de proceskosten aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Gewezen door de vice-president mr. Sj.A. Rullmann, voorzieningenrechter in kort geding in de rechtbank te Amsterdam, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 8 juni 2006, in tegenwoordigheid van de griffier.
Coll.: