ECLI:NL:RBAMS:2006:AZ5872

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
324066
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.A.J. Peeters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toezegging van TMG aan werknemers bij gedwongen ontslag na fusie

In deze zaak, uitgesproken op 15 november 2006 door de Rechtbank Amsterdam, gaat het om een vordering van een groep werknemers (A c.s.) tegen Telegraaf Media Groep N.V. (TMG) met betrekking tot een toezegging gedaan in een brief van 22 mei 2002. De eisers, die allen voor 1 januari 2002 een arbeidsovereenkomst hadden met NDB, stelden dat hun gedwongen ontslag in 2005 het gevolg was van de fusie tussen de Biegelaar Groep en de Brouwer Groep, en dat zij recht hadden op een financiële aanvulling op hun ontslagvergoeding zoals beloofd door TMG. TMG betwistte de aanspraak van de eisers en voerde aan dat het ontslag niet het gevolg was van de fusie, maar van verslechterende marktomstandigheden.

De rechtbank oordeelde dat de toezegging van TMG in de brief van 22 mei 2002 niet alleen betrekking had op ontslagen die direct voortvloeiden uit de fusie, maar ook op ontslagen die het gevolg waren van bedrijfseconomische beslissingen die voortkwamen uit de fusie. De rechtbank concludeerde dat de eisers recht hadden op de financiële aanvulling, omdat hun ontslag in wezen verband hield met de fusie en de daaropvolgende reorganisaties. De rechtbank verwierp het verweer van TMG dat de eisers geen aanspraak meer konden maken op de toezegging, omdat deze was verbonden aan het Sociaal Plan 2002, dat inmiddels was vervallen.

De rechtbank droeg de eisers op om berekeningen over te leggen van de vergoeding die zij op basis van de kantonrechtersformule en het Sociaal Plan 2002 konden claimen. De zaak werd aangehouden voor verdere behandeling van deze berekeningen. Dit vonnis benadrukt de verantwoordelijkheden van werkgevers bij fusies en de bescherming van werknemersrechten in dergelijke situaties.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 324066 / HA ZA 05-2550
Vonnis van 15 november 2006
in de zaak van
1. A,
wonende te,
2. B,
wonende te,
3. C,
wonende te,
4. D,
wonende te,
5. E,
wonende te,
6. F,
wonende te,
7. G,
wonende te,
8. H,
wonende te,
9. I,
wonende te,
10. J,
wonende te,
11. K,
wonende te,
12. L,
wonende te,
13. M,
wonende te,
14. N,
wonende te,
15. O,
wonende te,
16. P,
wonende te,
17. Q,
wonende te,
18. R,
wonende te,
19. S,
wonende te,
20. T,
wonende te,
21. U,
wonende te,
22. V,
wonende te,
23. W,
wonende te,
24. X,
wonende te,
25. Y,
wonende te,
26. Z,
wonende te,
27. AA,
wonende te,
28. BB,
wonende te,
29. CC,
wonende te,
30. DD,
wonende te,
31. EE,
wonende te,
32. FF,
wonende te,
33. GG,
wonende te,
34. HH,
wonende te,
35. II,
wonende te,
36. JJ,
wonende te,
37. KK,
wonende te,
38. LL,
wonende te,
39. MM,
wonende te,
40. NN,
wonende te,
41. OO,
wonende te,
42. PP,
wonende te,
43. QQ,
wonende te,
e i s e r s,
procureur mr. A. van Hees,
tegen
de naamloze vennootschap
TELEGRAAF MEDIA GROEP N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
procureur mr. R.S. Le Poole.
Partijen zullen hierna eisers of A c.s. en TMG genoemd worden. Met TMG wordt hierna, waar nodig, ook haar rechtsvoorganger N.V. Holdingmaatschappij De Telegraaf bedoeld.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties
- de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring zijdens TMG (met producties)
- de akte tot referte van A c.s. in het incident
- de beslissing op de incidentele vordering
- het antwoord in de hoofdzaak met producties
- het tussenvonnis van 11 januari 2006
- de repliek met producties
- de dupliek met producties
- de akte uitlaten producties zijdens A c.s. met producties
- de akte van TMG.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet (voldoende) weersproken, alsmede op grond van in zoverre niet bewiste bescheiden staat in dit geding het volgende tussen partijen vast.
Op 25 november 1998 heeft (de rechtsvoorganger van) TMG de aandelen in de besloten vennootschap NDB B.V., hierna NDB, verkocht aan Biegelaar Groep B.V., hierna de Biegelaar Groep. Daaraan vooraf ging een voorlopige (overname-) overeenkomst van 6 februari 1998 tussen TMG enerzijds en NDB en NDB Holding B.V., hierna NDB Holding, anderzijds.
Die partijen hebben toen onder meer afgesproken dat gedurende een periode van vijf jaar (in de definitieve overeenkomst is de startdatum later bepaald op 26 mei 1998) de collectieve en individuele arbeidsovereenkomsten van het op dat moment in dienst zijnde personeel van NDB zouden worden gehandhaafd behoudens omstandigheden die volgens de wet een tussentijdse beëindiging rechtvaardigen en behoudens technologische ontwikkelingen en dat geen gedwongen ontslagen zouden plaats vinden.
Voorts verklaarden NDB en NDB Holding zich toen reeds ermee akkoord dat de Biegelaar Groep te gelegener tijd de rechten en verplichtingen van TMG uit die overeenkomst en uit de definitieve koopovereenkomst van TMG zou overnemen, waarbij echter TMG zich voor een periode van vijf jaar hoofdelijk aansprakelijk stelde voor de nakoming door de Biegelaar Groep van die verplichtingen.
2.2. Op 4 maart 2002 heeft TMG met een aantal vakorganisaties een sociaal beleidsplan gesloten voor de periode 4 maart 2002 tot 4 maart 2004. De kern van dat plan was het vinden van een passende oplossing voor iedere boventallige werknemer.
In het voorwoord staat als één van de uitgangspunten het volgende vermeld:
“Het handhaven van de garantie van werk en inkomen is onder die omstandigheden, ondanks de gesignaleerde voordelen, plotseling asociaal beleid geworden omdat daarmee op termijn de werkgelegenheid voor het gehele concern in gevaar zou kunnen komen.”
2.3. Op 24 april 2002 zijn de hiervoor bedoelde rechten en verplichtingen van TMG door de Biegelaar Groep overgenomen.
2.4. Op 8 juni 2002 is de Biegelaar Groep gefuseerd met Brouwer Groep B.V., hierna de Brouwer Groep. Bij die fusie is de Biegelaar Groep als rechtspersoon opgeheven. Brouwer Rotatie B.V. heeft de activa en passiva overgenomen van NDB. De handelsnaam van Brouwer Rotatie B.V. is gewijzigd in NDB Brouwer Rotatie, hierna NDB Brouwer.
2.5. In een brief van 26 april 2002 aan Mediator Trainings Instituut heeft TMG er onder meer op gewezen dat na de voorgenomen fusie tussen de Biegelaar Groep en de Brouwer Groep het aantal arbeidsplaatsen in het dan gevormde rotatiecluster zal worden teruggebracht als gevolg van samenvoeging van de rotatiedrukkerijen.
In die brief bevestigt TMG onder verwijzing naar de destijds door haar afgegeven garantie de volgende toezegging:
“De N.V. Holdingmaatschappij De Telegraaf garandeert het salaris tot en met 26 mei 2003 van de werknemers van het NDB die ten tijde van de fusie nog in dienst zijn en als boventallig zullen afvloeien als gevolg van de fusie met de Brouwer Groep, indien en voor zover het sociale beleidsplan niet reeds in een dergelijke uitkering voorziet.”
2.6. In afwijking van de toezegging van 26 april 2002 schreef TMG op 22 mei 2002, voor zo ver thans van belang, het volgende aan vertegenwoordigers van twee vakorganisaties:
“Hiermee doet N.V. Holdingmaatschappij De Telegraaf de volgende toezegging aan haar medewerkers, die een arbeidsovereenkomst zijn aangegaan voor 1 januari 2002 met één van de werkmaatschappijen behorende tot de Biegelaar Groep, te weten (....), Nederlands Drukkerij Bedrijf B.V. (......).
Deze toezegging houdt concreet in dat, indien als gevolg van de fusie tussen de Brouwer Groep en de Biegelaar Groep, bovengenoemde werknemers geconfronteerd worden met gedwongen ontslag, de betreffende medewerkers in het kader van dit ontslag naast de uitkering bij gedwongen ontslag als opgenomen in het Sociaal Plan, een extra financiële aanvulling ontvangen, met inachtneming van het onderstaande. Deze aanvulling zal bestaan uit het verschil tussen de (zogenaamde) kantonrechters formule en (de vergoeding genoemd in) het Sociaal Plan. Indien het verschil negatief is, vindt geen aanvulling plaats.
(.............)
Deze toezegging is van kracht vanaf de fusiedatum, 1 januari 2002, en heeft een looptijd van zes jaar. Iedere aanspraak op deze toezegging vervalt derhalve na 31 december 2007.
N.V. Holdingmaatschappij De Telegraaf staat garant voor de nakoming van deze toezegging.
Voor de goede orde melden wij dat bovengenoemde toezegging geen onderdeel vormt van het Sociaal Plan en er geen rechten aan kunnen worden ontleend behoudens bovengenoemde.”
Bij toepassing van de kantonrechtersformule zou blijkens de brief de correctiefactor 1. zijn.
Alle eisers hadden vóór 1 januari 2002 een arbeidsovereenkomst met NDB, zodat zij behoren tot de groep van werknemers ten behoeve van wie de toezegging in de brief van 22 mei 2002 door TMG is gedaan. Zij hebben deze toezegging van TMG aanvaard.
2.7. Op 30 juli 2004 heeft NDB Brouwer overeenkomstig de Wet Melding Collectief Ontslag aan CWI de melding collectief ontslag gezonden met betrekking tot haar vestigingen in Delft en Zoeterwoude. Eisers hebben, ieder voor zich, tegen de melding collectief ontslag en tegen de individuele ontslagaanvraag verweer gevoerd.
Na daartoe verleend verlof door CWI heeft NDB Brouwer, met in achtneming van de opzegtermijnen A c.s ontslag aangezegd.
De arbeidsovereenkomsten van A c.s. zijn respectievelijk op 3 januari 2005 dan wel 10 januari 2005 geëindigd.
2.8. NDB Brouwer heeft op 17 januari 2005 eigen aangifte tot faillietverklaring gedaan en is per 19 januari 2005 in staat van faillissement verklaard.
De vordering
A c.s. vorderen – uitvoerbaar bij voorraad -
a. te verklaren voor recht dat TMG gehouden is tot nakoming van haar toezegging jegens eisers, gedaan in de brief van 22 mei 2002, inhoudende een betaling aan eisers van een financiële aanvulling, bestaande uit het verschil tussen de (zogenaamde) kantonrechtersformule, zoals omschreven in de brief van 22 mei 2002 en (de daadwerkelijk aan eisers betaalde vergoeding genoemd in) het Sociaal Plan;
b. b. TMG te veroordelen tot betaling van voornoemde vergoeding conform sub a. van het petitum, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
c. met veroordeling van TMG in de kosten van dit geding.
3.2. Daartoe stellen A c.s. (samengevat) dat het gedwongen ontslag in 2005 gevolg was van de fusie op 8 juni 2002 en de daarop volgende reorganisaties ter integratie van NDB in de Brouwer Groep en dat tengevolge van het faillissement van NDB Brouwer in januari 2005 geen uitkeringen op grond van het Sociaal Plan zijn gedaan.
Het verweer
Ter afwering van de vorderingen heeft TMG primair doen betogen dat A c.s. in hun vorderingen niet ontvankelijk dienen te worden verklaard nu zij blijkens hun eigen stellingen onnodig een verklaring voor recht met daar op volgende schadestaat procedure vorderen, terwijl het thans reeds mogelijk is per eiser te berekenen waaruit de aanspraak krachtens de brief van 22 mei 2002 in hun eigen visie zou bestaan. Voorts handelen A c.s. in strijd met de substantiëringsplicht ex artikel 111 lid 3 WBRv nu zij geen opgave van bewijsmiddelen hebben gedaan en niet hebben aangeboden te bewijzen dat zij zijn ontslagen als gevolg van de fusie.
4.2. Ten principale voert TMG ter afwering van de vorderingen aan:
a. A c.s. kunnen geen aanspraak meer maken op de in de brief van 22 mei 2002 bedoelde vergoeding, omdat die brief onlosmakelijk verbonden is met het Sociaal Plan van 28 mei 2002, welk Sociaal Plan is komen te vervallen bij de totstandkoming van het Sociaal Plan van 2 juni 2004. Daarmee is volgens TMG ook de brief van 22 mei 2002 niet langer van toepassing.
b. Zou A c.s. nog wel aanspraken kunnen ontlenen aan de brief van 22 mei 2002 dan komt A c.s. toch geen vergoeding op grond van de toezegging in die brief toe, omdat zij niet zijn ontslagen als gevolg van de fusie tussen de Brouwer Groep en de Biegelaar Groep.
c. De brief van 22 mei 2002 spreekt niet over de daadwerkelijk betaalde vergoeding, zodat de vordering om voor recht te verklaren dat TMG gehouden is een financiële aanvulling te betalen bestaande uit het verschil tussen de (zogenaamde) kantonrechtersformule, zoals omschreven in de brief van 22 mei 2002 en (de daadwerkelijk aan eisers betaalde vergoeding genoemd in) het Sociaal Plan reeds daarom niet toewijsbaar is.
d. Tenslotte stelt TMG ten aanzien van enkele eisers dat zij geen aanspraak kunnen maken op toepassing van de garantieregeling vanwege individuele omstandigheden.
De beoordeling
Hoewel partijen de aard van de verbintenis van TMG waarop A c.s. zich beroepen niet met zoveel woorden bespreken, acht de rechtbank van belang vast te stellen dat geen van partijen stelt dat de toezegging van TMG in de brief van 22 mei 2002 een verbintenis betreffende één of meer arbeidsovereenkomsten inhoudt.
Ook de rechtbank is van oordeel dat de toezegging van TMG niet betreft één of meer arbeidsovereenkomsten in de zin van artikel 93 Rv., nu vaststaat dat tussen TMG en haar rechtsvoorganger enerzijds en A c.s. anderzijds geen arbeidsovereenkomst heeft bestaan, en TMG zich slechts heeft verbonden onder bepaalde omstandigheden een vergoeding te betalen aan werknemers van een derde. Een dergelijke toezegging doet geen arbeidsrechtelijke betrekking tussen daarbij betrokken partijen ontstaan.
5.2. Hoewel de rechtbank met TMG van oordeel is dat mag worden aangenomen dat A c.s. thans in staat zouden moeten zijn te berekenen op welke vergoeding ieder der eisers bij het door hen ingenomen standpunt aanspraak zou kunnen maken, leidt de keuze om een verklaring voor recht te vragen niet tot niet ontvankelijkheid, reeds omdat voor de vraag of en tot welk bedrag TMG aansprakelijk is jegens eisers moet worden vastgesteld welke verplichtingen zij op grond van de brief van 22 mei 2002 (nog) jegens A c.s. heeft, welke vaststelling met een verklaring voor recht kan worden gelijkgesteld, terwijl de rechter de bevoegdheid heeft, indien dat mogelijk is, ook indien een verklaring voor recht wordt gevorderd, de vergoeding vast te stellen en de vordering tot verwijzing naar een schadestaat procedure af te wijzen.
Anders dan TMG voorts heeft betoogd heeft nalatigheid van een eiser bij het aandragen van bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 111 lid 3 Rv niet tot gevolg dat die eiser aanstonds in zijn vordering niet ontvankelijk moet worden verklaard wegens handelen in strijd met de substantiëringsplicht.
Dat een dergelijk gebrek niet leidt tot nietigheid van de dagvaarding is met zoveel woorden bepaald in artikel 120 lid 4 Rv. Uit de tweede zin van dat lid blijkt dat de rechter die eiser kan bevelen alsnog de ontbrekende gegevens te verstrekken. Daaruit volgt dat het ontbreken ervan niet aanstonds leidt tot niet ontvankelijkheid van eisers.
5.3. De rechtbank verwerpt het verweer van TMG dat A c.s. geen aanspraak meer kunnen maken op de toezegging van TMG in haar brief van 22 mei 2002 omdat die toezegging is verbonden aan het Sociaal Plan 2002 en dit Sociaal Plan zijn werking heeft verloren door het Sociaal Plan van 2004, waardoor ook haar toezegging zijn werking heeft verloren.
5.4. Door TMG is niet betwist dat de toezegging in haar brief van 22 mei 2002 is gedaan vanwege de eerdere toezegging uit 1998 aan de groep NDB medewerkers als hiervoor aangehaald onder 2.1.
De ontwikkelingen in 2002 en het Sociaal Plan 2002 zagen niet uitsluitend op deze groep medewerkers, maar betroffen een aanzienlijk groter aantal werknemers dan die van NDB, namelijk de werknemers van de hele Biegelaar Groep die reeds voor 1 januari 2002 een arbeidsovereenkomst met een werkmaatschappij van die groep waren aangegaan.
TMG was geen partij bij het Sociaal Plan van de Brouwer Groep.
Slechts voor een deel van de toen bij de Brouwer Groep betrokken werknemers heeft TMG een afzonderlijke toezegging gedaan. Uit de brief van 26 april 2002 blijkt dat zij zich gehouden voelde op grond van de toezegging uit 1998 een salarisgarantie af te geven aan de werknemers van NDB die ten tijde van de fusie tussen de Biegelaar Groep en de Brouwer Groep nog in dienst waren bij NDB en als boventallig zouden afvloeien.
Door TMG is niet betwist dat TMG nadien de brief van 22 mei 2002 heeft afgegeven ter vervanging of ter aanvulling van de toezegging van 26 april 2002.
In de brief van 22 mei 2002 wordt voor de berekening van de aan de daar bedoelde werknemers toegezegde garantie aangesloten bij het Sociaal Plan 2002, doch in de slotzin van die brief wordt in duidelijke bewoordingen aangegeven dat de toezegging geen onderdeel vormt van het Sociaal Plan 2002.
Vast staat ook dat bij de totstandkoming van het Sociaal Plan 2004 niet is gesproken over de toezegging van 22 mei 2002 van TMG.
Dit alles in aanmerking nemend kan niet worden gezegd, anders dan door TMG betoogd, dat het Sociaal Plan 2004 een einde maakte aan de toezegging die TMG in haar brief van 22 mei 2002 door tussenkomst van de vakorganisaties aan eisers heeft gedaan. TMG heeft in het kader van de fusie aan eisers een toezegging gedaan die er op neer komt dat zij aanspraak zouden hebben op een bepaalde vergoeding indien zij vóór 1 januari 2008 gedwongen zouden worden ontslagen tengevolge van de fusie tussen de Biegelaar groep en de Brouwer Groep. Eisers hebben door aanvaarding van die toezegging een individuele aanspraak op die vergoeding gekregen tegenover TMG, die bij gebreke van andersluidende overeenkomsten nadien niet verloren is gegaan.
5.5. De vraag die thans dient te worden beantwoord is of A c.s. is ontslagen als gevolg van de fusie tussen de Brouwer Groep en de Biegelaar Groep, hierna de fusie. Indien die vraag ontkennend moet worden beantwoord kunnen A c.s. geen aanspraak maken op de financiële aanvulling als bedoeld in de brief van 22 mei 2002.
Volgens TMG is het gedwongen ontslag van A c.s. niet het gevolg van de fusie, maar, samengevat, van verslechterende marktomstandigheden die de Brouwer Groep noopten sterk verliesmakende entiteiten zoals DNB Brouwer af te stoten teneinde het behoud van andere entiteiten binnen de Brouwer Groep zeker te kunnen stellen. TMG wijst er op dat in de melding collectief ontslag die uiteindelijk heeft geleid tot de ontslagvergunning voor A c.s. uitsluitend wordt gesproken over de aanhoudend slechte resultaten van de Brouwer Groep in 2003 en 2004 en de noodzaak van een ingrijpende herstructurering in 2005 teneinde de continuïteit van het concern te waarborgen, alsmede de verliezen van DNB Brouwer die een snelle sluiting noodzakelijk maakten. Van enig verband met de fusie wordt in de melding geen gewag gemaakt.
Volgens A c.s. kunnen de verslechterende marktomstandigheden en de fusie niet los van elkaar worden gezien. Juist de al enige jaren verslechterende marktomstandigheden waren aanleiding voor de fusie.
5.6. In de brief van 22 mei 2002 wordt geen uitleg gegeven van de woorden “als gevolg van de fusie”.
Hoewel blijkens de brief van 8 mei 2006 van drs. QQ, lid van de Raad van Bestuur van TMG, gericht aan de raadsman van TMG, volgt dat voorafgaand aan de brief van 22 mei 2002 door TMG en vertegenwoordigers van vakbonden over de latere toezegging van TMG is gesproken, hetgeen aansluit bij hetgeen A c.s. hebben gesteld over de totstandkoming van die brief, kan niet worden gezegd dat die brief de vastlegging is van een overeenkomst tussen A c.s. enerzijds en TMG anderzijds.
Niet is gesteld of gebleken dat A c.s. invloed hebben kunnen uitoefenen op de inhoud en in het bijzonder ook op de verwoording van de toezegging van TMG.
Dat betekent dat voor de uitleg van die brief niet bepalend is de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
Voor de uitleg van die toezegging, die door A c.s. is aanvaard, geldt, dat de bewoordingen ervan, met inachtneming van de omstandigheden waarin de toezegging is gedaan, van doorslaggevende betekenis zijn, waarbij dient te worden onderzocht hoe A c.s. die bewoordingen hebben kunnen en mogen opvatten toen zij kennis namen van die toezegging.
Daarbij kan er niet aan worden voorbijgegaan dat TMG en A c.s. met betrekking tot fusieprocessen tot verschillende maatschappelijke groeperingen behoren, namelijk die van degenen die fusies entameren en uitvoeren en die van degenen die in fusies worden betrokken en de gevolgen ervan hebben te ondergaan, en dat niet is gesteld of gebleken dat A c.s. evenveel inzicht hadden als TMG, de Biegelaar Groep en de Brouwer Groep in toekomstige bedrijfseconomische mogelijkheden en belemmeringen voor de fusieondernemingen, of dat zij daarin zelfs maar enig inzicht hadden. Evenmin kan er aan worden voorbijgegaan dat niet A c.s. maar TMG de formulering van de toezegging heeft gekozen.
.
5.7. In dit verband is ook het volgende van belang. Uit de verlenging van de periode waarover de toezegging van TMG aan A c.s. van kracht zou blijven, in plaats van tot 26 mei 2003 tot 1 januari 2008, hebben A c.s. mogen opmaken dat TMG (en de vakorganisaties met wie zij daarover sprak), er rekening mee hield dat de gevolgen van de fusie in de hiervoor bedoelde zin gedurende die hele periode invloed zouden kunnen hebben op de werkgelegenheid van A c.s. bij NDB of bij de Brouwer Groep. Niet is gesteld of gebleken dat op 22 mei 2002 voor A c.s. voorzienbaar was wanneer de fusie in zijn praktische uitwerking voltooid zou zijn. Weliswaar heeft drs. QQ in zijn eerder genoemde brief aan de raadsman van TMG vermeld dat iedereen er indertijd van uitging dat de reorganisaties als gevolg van de fusies in de tweede helft van 2002 en in de eerste helft van 2003 zouden worden doorgevoerd, maar hij schrijft ook dat de vakorganisaties een langere looptijd voor het Sociaal Plan verlangden omdat zij een vangnet wensten voor het “onverhoopte geval” er toch nog medewerkers als gevolg van de fusie na medio 2003 zouden moeten afvloeien., en dat TMG en de Brouwer Groep daarmee akkoord zijn gegaan.
Indien TMG ten tijde van haar toezegging heeft beoogd de werking daarvan te beperken tot toen door haar voorgenomen wijzigingen in de structuur en bedrijfsvoering van de fuserende ondernemingen binnen een door haar voorziene, betrekkelijk korte periode, had het op haar weg gelegen die voorgenomen maatregelen in de brief op te nemen ter toelichting van het begrip “ten gevolge van de fusie”. Het was aan TMG om iedere onduidelijkheid over de betekenis van deze woorden te vermijden en voor zover onduidelijk is of bepaalde maatregelen een gevolg zijn van de fusie behoort die onduidelijkheid voor rekening van TMG te komen.
5.8. Vaststaat voorts dat na de (juridische) fusie (het personeel van) NDB Brouwer betrokken is geraakt bij een aantal reorganisaties, ook in en na de tweede helft van 2003.
Door A c.s. is niet (voldoende) betwist dat die reorganisaties niet uitsluitend het gevolg waren van het oogmerk, als neergelegd in de brief van 26 april 2002 en in de brief van de Biegelaar groep van 27 maart 2002 aan de voorzitter van de GOR, samengevat synergie voordelen, maar in belangrijke mate hun grondslag vonden in telkens opnieuw verslechterende bedrijfseconomische omstandigheden op de markt waarop NDB Brouwer en de Brouwer Groep actief was. De rechtbank zal dit dan ook voor het vervolg als uitgangspunt hanteren.
5.9. Dit betekent echter niet dat het gedwongen ontslag van A c.s. niet het gevolg van de fusie was.
Allereerst staat vast dat A c.s. uitsluitend betrokken zijn geraakt bij de bedrijfseconomische tegenslag van de Brouwer Groep, doordat de Biegelaar Groep met de Brouwer Groep is gefuseerd. Mogelijk zou ook de Biegelaar Groep bij uitblijven van die fusie in moeilijkheden zijn geraakt, doch daarvoor was de oorspronkelijke werkgelegenheidsgarantie door TMG in 1998 afgegeven.
Voorts was de fusie in 2002 zelf bedoeld om aan de verslechterende marktpositie van de rotatiebedrijven het hoofd te bieden, zodat de samenhang tussen de fusie en verslechterende marktomstandigheden niet kan worden veronachtzaamd bij de uitleg van de brief van 22 mei 2002.
Bovendien is niet gesteld of gebleken dat het voor werknemers als A c.s. mogelijk is te achterhalen en te controleren of een reorganisatiebesluit na de fusie geen enkel verband houdt met de fusie, doch slechts uitsluitend berust op verslechterende marktomstandigheden, waarmee ten tijde van de fusie geen rekening kon worden gehouden. Dat een reorganisatiebesluit door het bestuur van de onderneming of van het concern gemotiveerd wordt met een beroep op verslechterende marktomstandigheden betekent niet dat reeds daarom iedere relatie met het fusieproces ontbreekt.
5.10. Dit alles in aanmerking nemend moet de slotsom dan ook zijn dat A c.s. toen zij kennis namen van de brief van 22 mei 2002 er niet op bedacht behoefden te zijn dat met het begrip “ten gevolge van de fusie” bedoeld werd dat uitsluitend gedwongen ontslagen die een gevolg waren van omstreeks die tijd reeds voorgenomen of voorzienbare maatregelen ter uitvoering van de fusie aanspraak zouden geven op de toegezegde vergoeding, doch dat zij ervan uit mochten gaan dat TMG beoogde hen tot 31 december 2008 aanspraak te geven op die vergoeding indien het gedwongen ontslag gevolg was van bedrijfseconomische beleidsbeslissingen van de Brouwer Groep die hun arbeidsplaats raakten, en dat zij slechts geen aanspraak zouden hebben op die vergoeding indien het gedwongen ontslag gevolg zou zijn van individueel handelen van een bepaalde werknemer, of van technologische ontwikkelingen.
Voor zover TMG een beperktere inhoud van haar toezegging in haar brief van 22 mei 2002 beoogde had het op haar weg gelegen, niet alleen om duidelijker bewoordingen te kiezen in die brief, maar ook om maatregelen te treffen of door de Brouwer Groep te doen treffen, waardoor voor A c.s. controleerbaar zou zijn of een bepaalde maatregel die gedwongen ontslag tot gevolg had diende te worden toegerekend aan het fusieproces dan wel iedere relatie tot dat proces ontbeerde.
Dit betekent dat ook dit deel van het verweer van A c.s. wordt verworpen en dat A c.s. aanspraak hebben op de toegezegde vergoeding.
5.11. TMG verzet zich echter terecht tegen de vordering van A c.s. voor zover die er op neer komt dat TMG niet alleen het verschil tussen de aan ieder van hen toekomende vergoeding uit het Sociaal Plan 2002 en de uitkomst in dat specifieke geval van toepassing van de kantonrechtersformule moet vergoeden, maar ook gehouden is het vanwege het faillissement van NDB niet uitbetaalde deel van het Sociaal Plan te vergoeden.
Anders dan A c.s. kennelijk aan hun vordering ten grondslag leggen heeft TMG niet toegezegd het verschil tussen de uitkomst van de kantonrechtersformule en het daadwerkelijk uitbetaalde bedrag ingevolge het Sociaal Plan te zullen betalen. Het risico dat geen betaling op grond van het Sociaal Plan door de Brouwer Groep aan A c.s. zou worden gedaan is door TMG in de brief van 22 mei 2002 niet overgenomen. Dat is gebleven bij de rechthebbenden op die betaling. TMG heeft zich slechts bereid verklaard het verschil tussen beide aldus berekende vergoedingen te betalen, waarbij het gaat om de vergoeding krachtens het Sociaal Plan 2002 en niet om de vergoeding krachtens het Sociaal Plan 2004.
De vordering is daarom slechts ten dele, als hierna te formuleren, toewijsbaar.
5.12. Tenslotte heeft TMG doen stellen dat een drietal eisers op grond van individuele omstandigheden geen aanspraak kunnen maken op de toegezegde vergoeding.
Het gaat om de volgende eisers:
5.12.1. P, eiser sub 16.
P heeft zelf per 31 augustus 2004 ontslag genomen. Volgens TMG is er derhalve geen sprake van gedwongen ontslag.
Volgens P doet dat echter geen afbreuk aan zijn aanspraken op de door TMG toegezegde vergoeding omdat hij bij brief van 1 juli 2004 boventallig is verklaard. Bovendien heeft TMG voor hem een ontslagvergunning aangevraagd en verkregen.
P is toen zelf ander werk gaan zoeken en heeft dat gevonden.
Het Sociaal Plan is desalniettemin op hem van toepassing verklaard en hij heeft ook een vergoeding krachtens het Sociaal Plan ontvangen, aangezien ten tijde van zijn vertrek NDB Brouwer nog niet in staat van faillissement was verklaard. TMG heeft echter niet het verschil tussen de uitkomst van het Sociaal Plan en toepassing van de kantonrechtersformule aan hem uitbetaald.
Nu vaststaat dat TMG een ontslagvergunning heeft aangevraagd en gekregen voor P, daarvan gebruik heeft gemaakt en P ondanks zijn vertrek per 31 augustus 2004 aanspraak heeft verkregen op een vergoeding krachtens het Sociaal Plan 2004 is de rechtbank met P van oordeel dat zijn vertrek per 31 augustus 2004 moet worden opgevat als gedwongen ontslag in de zin van de toezegging van TMG in de brief van 22 mei 2002. TMG heeft immers niet gesteld, noch is anderszins gebleken dat P andere redenen had dan het door haarzelf aangezegde ontslag om elders zijn heil te zoeken.
5.12.2. L, eiser sub 12.
L heeft op 31 december 2004 ontslag genomen.
Nu TMG ten aanzien van hem geen andere argumenten heeft genoemd dan ten aanzien van P voornoemd en de omstandigheden behalve ten aanzien van de ontslagdatum gelijk zijn wordt overeenkomstig hetgeen is overwogen ten aanzien van P ook ten aanzien van L geoordeeld, zodat het verweer van TMG ook hier tevergeefs wordt gevoerd.
5.12.3. AA, eiser sub 27.
AA heeft op 2 januari 2005 ontslag genomen.
Nu TMG ten aanzien van hem geen andere argumenten heeft genoemd dan ten aanzien van P voornoemd en de omstandigheden behalve ten aanzien van de ontslagdatum gelijk zijn wordt overeenkomstig hetgeen is overwogen ten aanzien van P ook ten aanzien van AA geoordeeld, zodat het verweer van TMG ook hier tevergeefs wordt gevoerd.
5.13. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat voor recht kan worden verklaard dat TMG gehouden is tot nakoming van haar toezegging jegens A c.s., gedaan in haar brief van 22 mei 2002, inhoudende een aanvulling op het bedrag waarop zij krachtens het Sociaal Plan 2002 jegens NDB Brouwer aanspraak hebben, bestaande deze aanvulling uit het verschil tussen toepassing van de zogenoemde kantonrechtersformule op de individuele eisers en de vergoeding genoemd in het Sociaal Plan 2002.
Gelet op hetgeen hierna wordt overwogen zal de rechtbank de beslissing echter aanhouden.
5.14. Bij hetgeen hiervoor is overwogen en vastgesteld moeten A c.s. thans in staat zijn te berekenen op welk bedrag ieder van hen jegens TGM aanspraak kan maken. De rechtbank zal de zaak dan ook niet naar de schadestaatprocedure verwijzen, maar A c.s. opdragen bij akte ter rolle die berekeningen in geding te brengen, waarna TMG, eveneens bij akte daarop zal kunnen reageren. Daarna zal de rechtbank desgevraagd wederom vonnis wijzen.
De beslissing
De rechtbank
- draagt A c.s. op bij akte ter rolle op 3 januari 2007 voor iedere eiser de gemotiveerde berekeningen over te leggen van de vergoeding die volgt uit de kantonrechtersformule zoals weergegeven in de brief van 22 mei 2002, van de vergoeding die volgt uit het Sociaal Plan 2002 en de uit die berekeningen voortvloeiende aanspraak op aanvulling van iedere eiser;
- laat TMG toe bij akte ter rolle van 31 januari 2007 te reageren op die berekeningen;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.J. Peeters en in het openbaar uitgesproken op 15 november 2006.?