ECLI:NL:RBAMS:2006:AZ6105
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- C.J. Laurentius - Kooter
- Rechtspraak.nl
Bindende eindbeslissing en matiging van contractueel bedongen boete in civiele procedure
In deze civiele procedure tussen A en B, die zich afspeelt voor de Rechtbank Amsterdam, is op 29 november 2006 een vonnis uitgesproken. De zaak betreft een geschil over de exploitatie van speelautomaten en de daaruit voortvloeiende contractuele verplichtingen. A, vertegenwoordigd door procureur mr. M. van Kuilenburg, vordert een boete van € 647.725,88 van B, vertegenwoordigd door procureur mr. J.W. Verhoef, wegens het niet nakomen van de exploitatieovereenkomsten. De rechtbank heeft eerder in een tussenvonnis van 9 november 2005 bindende eindbeslissingen genomen, waar B nu op terugkomt. B stelt dat A in strijd met de goede trouw handelt en dat de boete gematigd moet worden.
De rechtbank oordeelt dat A, ondanks de overdracht van zijn onderneming aan Continental, nog steeds een vorderingsrecht heeft op B. De rechtbank bevestigt dat de boete die A vordert buitensporig is in verhouding tot de daadwerkelijk geleden schade. De rechtbank besluit de boete te matigen tot € 200.000,00, met wettelijke rente vanaf 10 december 1997. De rechtbank wijst ook de gevorderde buitengerechtelijke kosten af, omdat A niet heeft aangetoond dat deze kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. B wordt veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van A, die zijn begroot op € 10.419,04.
De rechtbank verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst het meer of anders gevorderde af. Dit vonnis is openbaar uitgesproken en ondertekend door de rechter.