ECLI:NL:RBAMS:2006:AZ9912

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
342148
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.J. Laurentius - Kooter
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhaal van schade door verzekeraar op verzekerde na ongeval met bestuurder zonder rijbewijs

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Amsterdam, ging het om een geschil tussen de naamloze vennootschap Unigarant N.V. en A, naar aanleiding van een ongeval dat op 22 januari 2003 had plaatsgevonden. De auto, die eigendom was van A, werd bestuurd door een derde die niet in het bezit was van een geldig rijbewijs. Unigarant, de verzekeraar, vorderde schadevergoeding van A op basis van de polisvoorwaarden, die uitsluitingen bevatten voor schade veroorzaakt door bestuurders zonder rijbewijs. A voerde aan dat hij nooit de polisvoorwaarden had ontvangen en dat Unigarant zich daarom niet op deze voorwaarden kon beroepen. De rechtbank oordeelde echter dat A onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat de polisvoorwaarden niet ter hand waren gesteld. Bovendien had A eerder in de procedure zelf op bepalingen uit deze voorwaarden een beroep gedaan, wat zijn verweer ondermijnde.

De rechtbank concludeerde dat Unigarant op grond van de polisvoorwaarden gerechtigd was om de schade die was ontstaan door het ongeval op A te verhalen. De rechtbank verwierp ook A's argument dat Unigarant hem niet voldoende had geïnformeerd over de schuldvraag van het ongeval. De rechtbank stelde vast dat Unigarant zonder toestemming van de verzekerde beslist over de schadeloosstelling van derden, en dat A's verweer op dit punt niet houdbaar was. Uiteindelijk werd het verzet van A tegen het verstekvonnis ongegrond verklaard, en werd hij veroordeeld in de proceskosten van Unigarant.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 342148 / HA ZA 06-1852
Vonnis in verzet van 20 december 2006
in de zaak van
de naamloze vennootschap
UNIGARANT N.V.,
gevestigd te Hoogeveen,
eiseres,
gedaagde in het verzet,
procureur mr. R.V.H. Jonker,
tegen
A,
wonende te,
gedaagde,
eiser in het verzet,
procureur mr. T. van Uden.
Partijen worden hierna wederom Unigarant en A genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- tussenvonnis van 26 juli 2006,
- akte overlegging producties van de zijde van Unigarant,
- antwoordakte van de zijde van A.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. Bij tussenvonnis van 26 juli 2006 is Unigarant in de gelegenheid gesteld bij akte over te leggen de polisvoorwaarden autoverzekering MRP 903 (hierna: MRP 903), alsmede een schermprint van de verzekeringsgegevens van A. A is in de gelegenheid gesteld hierop bij antwoordakte te reageren.
Uit het feit dat de MRP 903 reeds voorafgaand aan voornoemd tussenvonnis door Unigarant in het geding waren gebracht, blijkt dat de vermelding van de MRP 903 in voornoemd tussenvonnis een kennelijke verschrijving is. Bedoeld moet zijn, naar partijen ook terecht hebben begrepen, Unigarant in de gelegenheid te stellen de polisvoorwaarden autoverzekering MRP 902 (hierna MRP 902) in het geding te brengen.
2.2. Unigarant heeft bij akte van 23 augustus 2006 in het geding gebracht de MRP 902 en een kopie van een computerschermprint van de verzekeringsgegevens van A.
2.2.1. De MRP 902, waarop Unigarant zich thans beroept, luiden, voor zover van belang, als volgt:
“ARTIKEL 10. ALGEMENE UITSLUITINGEN
Van de verzekering is uitgesloten schade ontstaan: (...)
rijbewijs
2. terwijl de bestuurder niet in het bezit was van een geldig wettelijk voorgeschreven autorijbewijs. Deze uitsluiting geldt niet bij het verstrijken van de geldigheidsduur, (...).
(...)
ARTIKEL 13. SCHADEVERGOEDING
Unigarant beslist – zonder toestemming van verzekerde – of en in hoeverre derden schadeloos zullen worden gesteld. (...)
Verhaal van schade op verzekerde
5. Unigarant is bevoegd een krachtens de W.A.M. of soortgelijke wet te verlenen schadevergoeding, tezamen met de rente en kosten, te verhalen op een verzekerde, indien:
a. een uitsluiting van toepassing is; (...).”
2.2.2. Op de door Unigarant overgelegde kopie van een computerschermprint van de verzekeringsgegevens van A, is onder “Voorwaarde” vermeld “MRP902”.
2.3. A heeft vervolgens bij antwoordakte van 20 september 2006 het standpunt ingenomen dat hem nimmer polisvoorwaarden ter hand zijn gesteld, zodat Unigarant zich kan beroepen op de MRP 902 noch op de MRP 903.
A heeft voorts gewezen op het bepaalde in artikel 10 lid 2 van de MRP 902 en heeft voorts betoogd dat hem niet bekend is, en dat door Unigarant ook niet is aangetoond, dat geen sprake is van de in dat artikel genoemde uitzondering op de daarin vermelde uitsluiting.
2.4. Naar de rechtbank begrijpt heeft A, met zijn verweer betreffende de terhandstelling van de polisvoorwaarden, zich willen beroepen op de vernietigbaarheid van de polisvoorwaarden ingevolge het bepaalde in artikel 6:233 aanhef en sub b van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) in samenhang bezien met artikel 6:234 lid 1 BW.
Nog daargelaten dat A zich niet met zoveel woorden heeft beroepen op de nietigheid van de voorwaarden op deze grond, dient dit verweer te worden gepasseerd als onvoldoende feitelijk onderbouwd. Het had immers op de weg van A gelegen om zijn standpunt dat de polisvoorwaarden hem niet ter hand zijn gesteld, te onderbouwen met concrete feiten en omstandigheden – bijvoorbeeld door zich erover uit te laten of hij van Unigarant dan wel andere documenten betreffende de verzekeringsovereenkomst, zoals het polisblad, heeft ontvangen – hetgeen hij echter heeft nagelaten. In dit verband is nog van belang dat A in verband met zijn eerder in deze procedure ingenomen standpunten zelf een beroep heeft gedaan op bepalingen uit de polisvoorwaarden en zijn in de eerste alinea genoemde verweer toen nog niet heeft gevoerd.
2.5. Nu A op zichzelf bezien geen verweer heeft gevoerd tegen het standpunt van Unigarant dat niet de MRP 903, maar de MRP 902 van toepassing zijn op de tussen partijen geldende verzekeringsovereenkomst, en gezien de verwijzing naar de MRP 902 in de door Unigarant overgelegde schermprint van de verzekeringsgegeven van A, moet – mede gelet op hetgeen hiervoor onder 2.4. is overwogen – worden geoordeeld dat de MRP 902 toepasselijk zijn op de tussen partijen gesloten verzekeringsovereenkomst.
2.6. Dit betekent dat thans moet worden beoordeeld of Unigarant uit hoofde van de MRP 902 gerechtigd is de schade die is ontstaan als gevolg van het ongeval dat op 22 januari 2003 met de auto van A heeft plaatsgevonden, op A te verhalen. Deze vraag wordt bevestigend beantwoord.
In dit verband is van belang dat tussen partijen als onbetwist vast staat dat de schade is ontstaan terwijl de bestuurder van de auto niet in het bezit was van een geldig autorijbewijs. Deze omstandigheid brengt, ingevolge het bepaalde in artikel 13 aanhef en onder 5 van de MRP 902 in samenhang bezien met artikel 10 aanhef en onder 2 van de MRP 902, mee, dat Unigarant in beginsel is gerechtigd de schade met rente en kosten te verhalen op A. Of A al dan niet veronderstelde of mocht veronderstellen dat de bestuurder wél over een geldig rijbewijs beschikte, is in dit verband niet van belang.
Het voorgaande is slechts anders, indien zou komen vast te staan dat de uitzondering genoemd in artikel 10 aanhef en onder 2, laatste zin, van de MRP 902 zich in het onderhavige geval voordoet, te weten dat de geldigheidsduur van het autorijbewijs van de bestuurder is verstreken. Kennelijk bedoelt A, met het in de tweede alinea van overweging 2.3. weergegeven verweer, een beroep te doen op deze uitzonderingsgrond. Dit beroep faalt echter.
Ook in dit verband heeft immers te gelden dat op A, als partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van deze uitzonderingsgrond, terzake de stelplicht rust, zodat hij zijn standpunt had dienen te onderbouwen met feiten en omstandigheden. Dit heeft hij echter ook op dit punt nagelaten. Het enkele betoog van A dat hem niet bekend is dat die uitzonderingsgrond niet aan de orde is, is daartoe onvoldoende, zeker nu hij het is geweest die bekend kan worden geacht met de personalia en verdere bijzonderheden van de bestuurder die hij met de verzekerde auto heeft laten rijden. Aan voornoemd verweer wordt derhalve eveneens voorbijgegaan.
2.7. Ten slotte wordt ook het betoog van A verworpen, dat Unigarant hem een nadere toelichting had moeten verschaffen omtrent de schuldvraag van het ongeval.
Uit de aanhef van artikel 13 van de MRP 902, zoals hiervoor weergegeven onder 2.2.1., volgt immers dat Unigarant zonder toestemming van de verzekerde beslist of en in hoeverre derden schadeloos worden gesteld. Daarbij komt dat artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) bepaalt dat een bestuurder in staat moet zijn, zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kan overzien en waarover deze vrij is, terwijl tussen partijen als onbetwist vaststaat dat het ongeval erin heeft bestaan dat de bestuurder van de auto van A is gereden achterop de hem voorgaande auto, die vanwege de noodzaak van het verkeer moest remmen. Gelet op het vorenstaande valt zonder nadere toelichting – die echter ontbreekt – niet in te zien waarom Unigarant aan A een nadere toelichting had moeten verschaffen omtrent de schuldvraag van het ongeval. Ook het verweer A op dit punt faalt derhalve.
2.8. De slotsom is dan ook dat Unigarant ingevolge het bepaalde in de MRP 902 is gerechtigd de bij het ongeval van 22 januari 2003 ontstane schade op A te verhalen. Dat het door Unigarant gevorderde en bij verstekvonnis van 10 augustus 2005 toegewezen bedrag in hoofdsom met nevenvorderingen niet juist zouden zijn, is niet gesteld of gebleken. De vordering van A hem te ontheffen van de veroordeling uit het verstekvonnis is derhalve ongegrond.
2.9. Hetgeen partijen verder naar voren hebben gebracht behoeft, gelet op het vorenoverwogene, geen bespreking.
2.10. A zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten aan de zijde van Unigarant worden veroordeeld.
3. De beslissing
De rechtbank:
- verklaart het verzet tegen het verstekvonnis van de sector kanton, locatie Hilversum, van deze rechtbank van 10 augustus 2005 (kenmerk 704689 CV EXPL 05.3312) ongegrond,
- veroordeelt A in de proceskosten, aan de zijde van Unigarant tot op heden begroot op € 768,= voor salaris procureur,
- wijst af het (meer of anders) gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.J. Laurentius - Kooter en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2006.?