RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.497.464-2006
RK nummer: 06/3352
Datum uitspraak: 27 oktober 2006
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 17 augustus 2006 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 14 juni 2006 door de justitiële autoriteit, de onderzoeksrechter bij de Rechtbank van Eerste Aanleg te Luik (België). Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965,
wonende: [adres],
uit anderen hoofde gedetineerd in Penitentiaire Inrichting “Dordtse Poorten” te
Dordrecht,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 13 oktober 2006. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. W.J.M. van der Putten, advocaat te Goirle, gehoord.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een arrestatiebevel met nummer J.I. 88/02 d.d. 14 juni 2006 ten grondslag.
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul-dig heeft gemaakt aan naar het recht van België strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB en een faxbericht van de onderzoeksrechter van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Luik d.d. 21 september 2006, waarvan door de griffier gewaarmerkte fotokopieën als bijlagen aan deze uitspraak zijn gehecht.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Uitgaande van het recht van de uitvaardigende lidstaat - zoals daarvan blijkt uit de bij het EAB gevoegde wettelijke bepalingen - heeft zij in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen. De feiten vallen onder nummers 1 en 8 op bijlage 1 bij de OLW, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie
en
fraude.
Op deze feiten is bovendien naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
De opgeëiste persoon heeft tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen dat hij niet schuldig is aan de feiten
Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan deze feiten, is niet gebleken.
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien de uitvaardigende justitiële autoriteit de in artikel 6, eerste lid, van de OLW bedoelde garantie geeft.
De Procureur des Konings te Luik heeft in een faxbericht van 4 september 2006 de volgende garantie gegeven:
...heb ik de eer u te verzekeren dat enerzijds [opgeëiste persoon] in Nederland de straf zal kunnen uitzitten, tot welke hij in België zou kunnen veroordeeld worden, na zijn overdracht aan de Belgische overheden, en anderzijds dat tijdens de ten laste neming van de gezegde straf, de
procedure van de conversie zoals bepaald in artikel 11 van het Verdrag van 21-03-1983 op de overdracht van de veroordeelde personen toegepast mag worden.
Uit artikel 3, eerste lid, aanhef onder e van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 (Trb. 1983, 74, hierna VOGP) volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbare feiten. Aan deze voorwaarde is voldaan. De onder 4 bedoelde feiten zijn naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd en medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd..
Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook gewaarborgd dat, zo de opgeëiste persoon ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan en dat deze straf met toepassing van artikel 11 van het VOGP zal kunnen worden omgezet.
De raadsman heeft betoogd dat de officier van justitie niet ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering, nu het onderhavige EAB betrekking heeft op dezelfde feiten als waarvoor de uitlevering van de opgeëiste persoon aan België in 2003 is verzocht. De raadsman heeft voorts aangevoerd dat de uitlevering door de rechtbank Breda toelaatbaar is verklaard , doch door de minister van justitie geweigerd is.
De rechtbank is van oordeel dat dit niet is komen vast te staan. De officier van justitie heeft in dit verband onbetwist meegedeeld dat België het uitleveringsverzoek heeft ingetrokken. Daargelaten dat onder de hiervoor bedoelde omstandigheden niets in de weg staat aan een overleveringsverzoek voor dezelfde feiten, heeft de rechtbank na bestudering van de door de raadsman overgelegde stukken met betrekking tot de uitleveringsprocedure vastgesteld dat geen sprake is van dezelfde feiten.
Immers, het onderhavige EAB bevat andere feiten, is door een andere onderzoeksrechter uitgevaardigd, vermeldt andere medeverdachten en andere firma’s wier naam is gebruikt.
Slechts de pleegperiodes overlappen elkaar gedeeltelijk.
Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
9. Toepasselijke wetsartikelen
De artikelen 47, 140, 225 en 326 van het Wetboek van Strafrecht;
de artikelen 2, 5, 6 en 7 van de OLW.
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de onderzoeksrechter bij de Rechtbank van eerste Aanleg te Luik ten behoeve van het in België tegen hem gerichte strafrechtelijke onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. E.D. Bonga-Sigmond, voorzit-ter,
mrs. L.E. Kalff en J.L. Hillenius, rech-ters,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. Boyer, grif-fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 27 oktober 2006.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.