ECLI:NL:RBAMS:2006:BD2933

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13.497.496.2006
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Interlocutoire beslissing inzake Europees aanhoudingsbevel en overlevering aan Frankrijk

Op 10 november 2006 heeft de Rechtbank Amsterdam een interlocutoire uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) tegen een opgeëiste persoon. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak aangehouden om nadere informatie van de Franse justitiële autoriteiten te verkrijgen. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot overlevering van de opgeëiste persoon aan Frankrijk, waar hij bij verstek is veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar en een douaneboete van € 116.000,-. De rechtbank heeft in haar overwegingen de vraag aan de orde gesteld of de officier van justitie in redelijkheid tot de vordering tot afzien van de weigering van de overlevering heeft kunnen komen, gezien de belangen van de opgeëiste persoon en de gang van zaken sinds 2004.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Franse autoriteiten de vervolging van de opgeëiste persoon buiten zijn aanwezigheid hebben voortgezet, en dat hij in 2005 bij verstek is veroordeeld. De rechtbank heeft vragen geformuleerd aan zowel de officier van justitie als de Procureur de la République in Frankrijk, met betrekking tot de communicatie over de weigering van de overlevering in 2004 en de huidige vervolging. De rechtbank heeft ook de mogelijkheid van voorlopige hechtenis in Frankrijk en de gevolgen daarvan voor de opgeëiste persoon besproken.

De rechtbank heeft besloten het onderzoek te heropenen en de behandeling van de zaak voor onbepaalde tijd te schorsen, zodat de officier van justitie de gestelde vragen kan beantwoorden en de benodigde informatie kan verzamelen. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.497.496.2006
RK nummer: 06/3654
Datum uitspraak: 10 november 2006
INTERLOCUTOIRE UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 1 september 2006 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 15 juli 2005 door de justitiële autoriteit, de Substitut du Procureur bij het Parquet du Procureur de la République te Chambéry (Frankrijk). Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende op het adres [adres]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 27 oktober 2006. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. J.Y. Taekema, advocaat te Rotterdam gehoord.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een bij verstek gewezen vonnis van de arrondissementsrechtbank te Chambéry van 18 februari 2005, parketnummer 04000269 en uitspraaknummer 241/2005 ten grondslag.
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan drie naar het recht van Frankrijk strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage 1 aan deze uitspraak is gehecht.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.
4. Verzoek tot aanhouding in verband met het horen van een getuige
4.1 De raadsman heeft verzocht de behandeling van de zaak aan te houden om [medeverdachte], die als medeverdachte van de opgeëiste persoon bij vonnis van 18 februari 2005 door de rechtbank te Chambéry tot –onder meer- 3 jaar gevangenisstraf is veroordeeld, als getuige op te roepen en ter zitting als getuige te horen, teneinde de onschuld van de opgeëiste persoon aan te tonen. Hij heeft zijn verzoek onderbouwd in zijn pleitaantekeningen, die als bijlage 2 aan deze uitspraak zijn gehecht. Daaraan is een verklaring “onder eer” gehecht, welke [medeverdachte] op 7 maart 2006 te Oujda, Marokko, heeft afgelegd, waarin staat dat hij de opgeëiste persoon ten onrechte heeft beschuldigd.
4.2 De officier van justitie heeft zich tegen dit verzoek verzet, nu het horen van de getuige een bewijskwestie betreft die aan de orde dient te komen bij de Franse rechter.
4.3 De rechtbank wijst het verzoek om aanhouding van de behandeling van de zaak af, nu het horen van de getuige over de mogelijke onschuld van de opgeëiste persoon met betrekking tot de feiten waarvoor zijn overlevering wordt gevraagd het bewijs in de strafzaak betreft. Het is niet aan deze rechtbank als overleveringsrechter doch aan de Franse strafrechter om het bewijs in de zaak te wegen en zich een oordeel te vormen over de betrouwbaarheid van de getuige.
5. Overwegingen
5.1 De rechtbank heeft naar aanleiding van de behandeling beraadslaagd. Daarbij is gebleken dat de rechtbank behoefte heeft aan nadere informatie van de Franse justitiële autoriteiten en van de officier van justitie. De rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen.
5.2 Op 2 juli 2004 heeft de rechtbank in de zaak met RK nummer 04/2038 de overlevering ter vervolging van deze opgeëiste persoon in Frankrijk ter zake van dezelfde verdenking geweigerd, omdat de officier van justitie ten onrechte, noch in haar mondelinge vordering noch in de schriftelijke samenvatting die zij aan de rechtbank had overgelegd, de belangen van de opgeëiste persoon had meegewogen bij het doen van haar vordering dat de rechtbank zou afzien van de in artikel 13 lid 1 OLW bedoelde weigeringsgrond, die samenhangt met de omstandigheid dat de feiten, waarvan de opgeëiste persoon wordt beschuldigd, geheel of gedeeltelijk in Nederland zijn gepleegd.
5.3 De Franse justitiële autoriteiten hebben de vervolging buiten aanwezigheid van de opgeëiste persoon doorgezet. Op 18 februari 2005 is hij bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar en een douaneboete van € 116.000,-.
De Procureur de la République verzoekt opnieuw om de overlevering van de opgeëiste persoon, ditmaal teneinde voornoemd verstekvonnis ten uitvoer te kunnen leggen.
Uit het EAB onder d) blijkt dat de opgeëiste persoon verzet kan instellen tegen het vonnis waarbij hij bij verstek is veroordeeld. Dit heeft de Procureur de la République te Chambéry in zijn brief van 23 oktober 2006 nog eens bevestigd. In deze brief is tevens vermeld dat de opgeëiste persoon alsdan in de gelegenheid zal zijn getuigen op te roepen.
5.4 Tijdens de behandeling van het onderhavige EAB ter zitting heeft de officier van justitie opnieuw gevorderd dat de rechtbank zal afzien van de weigering van de verzochte overlevering. Daarbij heeft hij de persoonlijke belangen van de opgeëiste persoon in aanmerking genomen. Voorts heeft de officier van justitie - onder meer - naar voren gebracht dat hem van Franse zijde geen verzoek heeft bereikt om de vervolging van de opgeëiste persoon over te nemen. Daaraan heeft hij toegevoegd dat op het Openbaar Ministerie geen verplichting rust het ertoe te leiden dat een persoon, ten aanzien van wie om de hiervoor onder 5.2 weergegeven reden de overlevering is geweigerd, in Nederland wordt vervolgd.
5.5 De rechtbank dient thans op de voet van het tweede lid van artikel 13 van de OLW te bezien of de officier van justitie in redelijkheid tot de vordering tot afzien van de weigering van de overlevering wegens de territorialiteitsexceptie heeft kunnen komen. Bij de beoordeling is de vraag gerezen of de opgeëiste persoon door de beschreven gang van zaken tussen 2004 en heden, in zijn verdedigingsbelang is geschaad en of daaraan naar Frans recht afdoende kan worden tegemoetgekomen. Daarbij denkt de rechtbank in het bijzonder aan de omstandigheid dat de opgeëiste persoon, indien hij in 2004 zou zijn overgeleverd, tegelijk met de hiervoor onder 4.1 bedoelde getuige/medeverdachte zou zijn berecht, terwijl moet worden aangenomen dat deze persoon thans niet meer in Frankrijk verblijft en derhalve niet gemakkelijk zal kunnen worden gehoord. Voorts kan een eventueel aan de opgeëiste persoon na zijn overlevering in Frankrijk op te leggen voorlopige hechtenis en de duur daarvan bij de ten deze door de rechtbank te nemen beslissing een rol spelen. In verband daarmee wenst de rechtbank de volgende vragen beantwoord te zien:
* Vragen aan de officier van justitie:
- Heeft de officier van justitie de Franse justitiële autoriteiten in 2004 geïnformeerd over de reden waarom de rechtbank de overlevering van de opgeëiste persoon aan Frankrijk niet heeft toegestaan?
- Hebben de Franse justitiële autoriteiten de officier van justitie te kennen gegeven dat zij de vervolging tegen de opgeëiste persoon zouden doorzetten, nadat zij er door het Openbaar Ministerie van op de hoogte waren gebracht dat de rechtbank bij uitspraak van 2 juli 2004 de overlevering van de opgeëiste persoon geweigerd had?
- Heeft de officier van justitie, nadat het eerste EAB in 2004 was geweigerd, in het licht van artikel 6 lid 9 van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen in overweging genomen de opgeëiste persoon in Nederland te vervolgen, nu de feiten gedeeltelijk op Nederlands grondgebied hebben plaatsgevonden?
- Heeft de officier van justitie in het kader van de toepassing van de artikelen 3, eerste lid, 4, tweede lid, en 6, negende lid van bedoeld Verdrag met de Franse justitiële autoriteiten afgesproken, dat het openbaar ministerie zou afzien van vervolging van de opgeëiste persoon in verband met de in het EAB verweten feiten?
- Heeft de officier van justitie de opgeëiste persoon op de hoogte gesteld van het voornemen van de Franse justitiële autoriteiten om de vervolging van de opgeëiste persoon in Frankrijk voort te zetten en heeft de officier van justitie hem geïnformeerd over de dag, de plaats en het tijdstip van de behandeling van zijn zaak?
* Vragen aan de Procureur de la République:
- Is de rechtbank te Chambéry op de hoogte gesteld van de reden van de weigering van deze rechtbank de opgeëiste persoon in 2004 over te leveren?
- Waarom hebben de Franse justitiële autoriteiten, nadat de weigering om de opgeëiste persoon over te leveren hen was medegedeeld, niet direct een nieuw EAB uitgevaardigd?
- Heeft de Procureur de la République de opgeëiste persoon of zijn raadsman op de hoogte gesteld van het voornemen van de Franse justitiële autoriteiten om de vervolging van de opgeëiste persoon in Frankrijk voort te zetten en is hij geïnformeerd over de dag, de plaats en het tijdstip van de behandeling van zijn zaak?
- Zal de opgeëiste persoon na overlevering aan Frankrijk in voorlopige hechtenis worden genomen in afwachting van de behandeling van de verzetprocedure? Wat is de te verwachten duur van de voorlopige hechtenis?
- Is het mogelijk dat de voorlopige hechtenis van de opgeëiste persoon, die in Nederland een vaste woonplaats heeft, in Frankrijk - eventueel onder voorwaarden - wordt geschorst, zodat hij in vrijheid op de behandeling van zijn zaak kan wachten?
- Het is te verwachten dat de opgeëiste persoon [medeverdachte] als getuige wil oproepen. Zal [medeverdachte] in de gelegenheid worden gesteld in Frankrijk een verklaring als getuige af te leggen, in het licht van het verbod om het Franse grondgebied te betreden, dat hem bij veroordeling op 18 februari 2005 door de rechtbank te Chambéry is opgelegd? Of is het horen van [medeverdachte] als getuige in de strafzaak in Frankrijk tegen de opgeëiste persoon niet meer van bijzondere relevantie, omdat er meer belastend bewijs is tegen de opgeëiste persoon?
- Zullen voor de getuige nadelige consequenties kleven aan de omstandigheid dat hij als getuige in de strafzaak tegen de opgeëiste persoon een andere verklaring zou afleggen dan als verdachte in zijn eigen strafzaak?
- Zal de getuige, indien hij niet naar Frankrijk kan of mag komen, door middel van een rogatoire commissie in Marokko worden gehoord?
- Komen de reis- en verblijfskosten van getuigen in een Franse strafzaak voor rekening van een verdachte?
5.6 Het onderzoek dient te worden heropend, zodat de officier van justitie de hiervoor aan hem gestelde vragen kan beantwoorden en de overige vragen ter beantwoording aan de Procureur de la République kan doorgeleiden. De rechtbank verzoekt de gehele uitspraak in Franse vertaling aan de Procureur de la République te zenden.
6. Beslissing
De rechtbank heropent het onderzoek en schorst dit voor onbepaalde tijd.
De rechtbank stelt de stukken in handen van de officier van justitie, zodat deze de hiervoor aan hem gestelde vragen kan beantwoorden en de overige vragen ter beantwoording aan de Procureur de la République kan doorgeleiden.
De rechtbank beveelt de oproeping van de opgeëiste persoon tegen de nader te bepalen zittingsdatum met tijdige kennisgeving aan zijn raadsman mr. J.Y. Taekema.
Aldus gedaan door
mr. E.D. Bonga-Sigmond, voorzitter,
mrs. R. van de Water en E. van Sliedregt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. W.J.A. van der Velde, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 10 november 2006.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak te tekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.