RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.497.313-2006
RK nummer: 06/4100
Datum uitspraak: 8 december 2006
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 13 oktober 2006 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 20 september 2006 door de Judge for preliminary investigations attached to the Court of Reggio Calabria, Italië. Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
[adres]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 24 november 2006. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. M. de Klerk, advocaat te Velserbroek gehoord.
Op die zitting heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij over de overlevering moet beslissen met dertig dagen verlengd.
De reden daarvoor is gelegen in de omstandigheid dat het zittingsrooster van de rechtbank dusdanig overbelast is dat zij niet binnen de termijn van 60 dagen uitspraak zal kunnen doen.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een Warrant for pre-trial custody in prison van de onderzoeksrechter bij de rechtbank Reggio Calabria van 6 oktober 2005 ten grondslag.
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul¬dig heeft gemaakt aan twee naar het recht van Italië strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht.
Het EAB dient de gegevens te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de OLW geformuleerde vereisten. Artikel 2, tweede lid, van de Overleveringswet vermeldt de gegevens die een EAB in elk geval dient te bevatten, te weten, onder meer:
- de aard en de wettelijke kwalificatie van het strafbare feit;
- een beschrijving van de omstandigheden waaronder het strafbare feit is gepleegd, met vermelding van onder meer het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de gezochte persoon bij het strafbare feit.
Uit het EAB blijkt dat de overlevering van de opgeëiste persoon wordt gevraagd voor de volgende feiten:
• he supplied the organisation with large quantities of drug, namely “Cocaïne”
• part of this drug, amounting 11,275 kilo’s, which was found in the hands of [medeverdachte 1] alias [medeverdachte 1] and [medeverdachte 2] was seized on 26th September 2003. That substance was sent to Italy by [medeverdachte 3], through drugrunners, and the Dutch national [opgeëiste persoon] had been given the task to negotiate the agreement on this quantity.
Tevens wordt in het EAB vermeld dat de feiten gepleegd zijn in Italië, Brazilië, Spanje, Peru, Paraguay, Uruguay en Nederland in de periode van maart 2003 tot heden en dat de opgeëiste persoon wordt gezien als mededader.
Naast de omschrijving van het feit dat heeft geleid tot de vondst van 11,275 kilo cocaine, is de omschrijving van het overige feit waarvoor de overlevering van de opgeëiste persoon wordt gevraagd, naar tijd en plaats en rol niet zodanig, dat dit kan worden aangemerkt als een duidelijke omschrijving van de strafbare feiten waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht.
Ook in het op 16 november 2006 nagezonden “extract of the order for preventive detention” van 6 oktober 2005 wordt ten aanzien van de verdenking dat de opgeëiste persoon grote hoeveelheden drugs aan ‘de organisatie’ zou hebben verstrekt dit feit niet nader omschreven.
De rechtbank is van oordeel dat de feiten zoals omschreven in het EAB derhalve slechts gedeeltelijk voldoen aan het vereiste gesteld in artikel 2, tweede lid, onder e van de OLW, te weten slechts ten aanzien van zijn aandeel bij het drugstransport van 11,275 kilo op 26 september 2003.
Ten aanzien van het andere feit is hieraan niet voldaan, zodat overlevering terzake daarvan moet worden geweigerd.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit aangeduid als feit waarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Uitgaande van het recht van de uitvaardigende lidstaat - zoals daarvan blijkt uit de bij het EAB gevoegde wettelijke bepalingen - heeft zij in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen. Het feit valt onder nummer [5] op bijlage 1 bij de OLW, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Op dit feit is bovendien naar het recht van Italië een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan het feit. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen.
Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan dit feit, is niet gebleken.
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien de uitvaardigende justitiële autoriteit de in artikel 6, eerste lid, van de OLW bedoelde garantie geeft.
Het Italiaanse Ministerie van Justitie heeft op 13 juni 2006 een garantie gegeven, welke garantie op 28 oktober 2006 werd bevestigd.
Deze garantie luidt:
[opgeëiste persoon] may be returned to the Netherlands, when the conviction becomes irrevocable, to serve his custodial sentence there pursuant to Dutch law. (..) Therefore the condition under article 5, number 3, of the Framework dicision of 13 June 2002 is accepted even if the Dutch judicial Authority applies the same procedure of Article 11 of the Convention on the transfer of sentenced persons.
Uit artikel 3, eerste lid, aanhef onder e van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 (Trb. 1983, 74, hierna VOGP) volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien het feit ook naar Nederlands recht een strafbaar feit oplevert.
De onder 4 bedoelde feit is inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A van de Opiumwet gegeven verbod
De raadsman heeft om aanhouding van de behandeling verzocht om nadere garanties te vragen aan de Italiaanse justitiële autoriteiten met betrekking tot een onverwijlde terugkeer van de opgeëiste persoon naar Nederland, nadat er onherroepelijk vonnis is gewezen. Italië heeft zich pas zeer recentelijk bereid verklaard de dubbele Wots-garantie te verstrekken. Er kan niet op vertrouwd worden dat zij de opgeëiste persoon onverwijld naar Nederland zullen overbrengen aldus de raadsman.
De rechtbank heeft geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de Italiaanse autoriteiten, na een eventuele onherroepelijke veroordeling, niet met voldoende voortvarendheid de teruggeleiding van de opgeëiste persoon ter hand zullen nemen. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook gewaarborgd dat, zo de opgeëiste persoon ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan en dat deze straf met toepassing van artikel 11 van het VOGP zal kunnen worden omgezet.
De rechtbank verwerpt het aanhoudingsverzoek van de raadsman.
7. Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid onder a, OLW
Uit de stukken blijkt dat de feiten waarvoor de Italiaanse justitie de opgeëiste persoon wil vervolgen deels in Nederland zijn gepleegd. Artikel 13, eerste lid van de OLW verbiedt in dat geval de overlevering.
Op grond van het tweede lid van genoemd artikel heeft de officier van justitie gevorderd dat om redenen van een goede rechtsbedeling dient te worden afgezien van bedoelde weigeringsgrond.
Zij heeft daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
enerzijds blijkt dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en in Nederland (samen)woont en werkt. Op grond daarvan kan geconcludeerd worden dat hij een belang heeft bij vervolging en berechting in Nederland.
Anderzijds blijkt dat
- Het strafrechtelijk onderzoek in Italië is aangevangen;
- De feiten waarop het EAB ziet zich slechts zeer beperkt op Nederlands grondgebied hebben afgespeeld;
- De bewijsmidddelen in Italië voorhanden zijn;
- Met betrekking tot de feiten waarvoor thans de overlevering wordt gevraagd tegen een groot aantal medeverdachten in Italië een nationaal aanhoudingsbevel is afgegeven;
- De verdovende middelen naar Italië werden gebracht en bestemd waren voor de Italiaanse markt, in ieder geval niet voor de Nederlandse markt, hetgeen eveneens een argument vormt voor de conclusie dat het zwaartepunt van de schending van de rechtsorde vanwege de schadelijke gevolgen van de strafbare feiten vooral buiten Nederland ligt.
Het voorgaande brengt met zich dat op grond van een goede rechtsbedeling overlevering aan Italië de voorkeur geniet boven de eventuele overname van de strafzaak door Nederland.
De rechtbank is van oordeel dat dient te worden afgezien van de in artikel 13 OLW bedoelde weigeringsgrond nu de officier van justitie op de door haar aangevoerde gronden in redelijkheid tot haar vordering heeft kunnen komen.
Nu ten aanzien van het feit met betrekking tot de partij van 11,275 kilo cocaïne die op 26 september 2003 is onderschept, waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering voor dat gedeelte te worden toegestaan. Voor het overige zal de rechtbank op grond van hetgeen onder 2. is overwogen de overlevering weigeren.
9. Toepasselijke wetsartikelen
de artikelen 47 van het Wetboek van Strafrecht;
de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet;
de artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 van de Overleveringswet.
STAAT TOE de overlevering van [opgëiste persoon] aan de Judge for preliminary investigations attached to the Court of Reggio Calabria, ten behoeve van het in Italië tegen hem gerichte strafrechtelijke onderzoek naar het feit dat heeft geleid tot de inbeslagneming van 11,275 kilo cocaïne, waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
WEIGERT de overlevering van [opgëiste persoon] aan de Judge for preliminary investigations attached to the Court of Reggio Calabria ten behoeve van het in Italië tegen hem gerichte strafrechtelijke onderzoek voor het overige.
Aldus gedaan door
mr. E.D. Bonga-Sigmond, voorzit¬ter,
mrs. R. van de Water en A.R.P.J. Davids, rech¬ters,
in tegenwoordigheid van mr. A.B. Boukema, grif¬fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 8 december 2006.
De oudste rechter is buiten staat te tekenen
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.