ECLI:NL:RBAMS:2007:AZ7278
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M. van Hees
- Rechtspraak.nl
Vordering tot betaling van spaargelden na echtscheiding met beroep op kracht van gewijsde
In deze zaak vordert de man, A, dat de rechtbank de vrouw, B, zal veroordelen tot betaling van een bedrag van EUR 8.230,- en EUR 1.011,31, alsook tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De man stelt dat deze bedragen voortkomen uit opnames die de vrouw heeft gedaan van zijn spaarrekening zonder toestemming. De vrouw betwist de vorderingen en beroept zich op de kracht van gewijsde van een eerdere beschikking van de rechtbank Amsterdam van 27 augustus 2003, waarin is geoordeeld dat er geen gemeenschap van goederen bestaat tussen partijen. De rechtbank heeft de procedure gevolgd, waarbij de dagvaarding van 9 februari 2006 en de conclusie van antwoord zijn ingediend, evenals een tussenvonnis van 3 mei 2006 en het proces-verbaal van comparitie van 29 november 2006.
De feiten van de zaak zijn als volgt: A en B zijn op 24 augustus 2000 in Turkije getrouwd. Hun huwelijk is ontbonden bij beschikking van 27 augustus 2003. De man vordert nu betaling van bedragen die hij stelt dat de vrouw onterecht van zijn rekening heeft opgenomen. De vrouw stelt dat de opnames zijn gedaan met toestemming van de man en dat zij ook heeft bijgedragen aan het saldo van de spaarrekening. De rechtbank oordeelt dat de vrouw zich terecht beroept op de kracht van gewijsde van de eerdere beschikking, waardoor de vorderingen van de man niet-ontvankelijk worden verklaard. De rechtbank wijst de vorderingen van de man af en veroordeelt hem in de proceskosten van de vrouw, die zijn begroot op EUR 1.200,00.