ECLI:NL:RBAMS:2007:AZ8018

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13.497.312-2006
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om uitlevering aan Litouwen

Op 26 januari 2007 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om uitlevering aan Litouwen. De vordering tot uitlevering was ingediend door de officier van justitie op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), dat was uitgevaardigd op 7 februari 2005 door de Deputy Prosecutor General van Litouwen. De opgeëiste persoon, Andrejus Tokeris, was op dat moment gedetineerd in Nederland en had geen vaste woon- of verblijfplaats in het land. De behandeling van de vordering vond plaats op een openbare zitting op 22 december 2006, waar de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. W.J.M. van der Putten, aanwezig waren. Tijdens deze zitting werd de behandeling aangehouden om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen nadere vragen te stellen aan de Litouwse autoriteiten over de betrokkenheid van Tokeris bij het feit waarvoor zijn uitlevering werd gevraagd.

De rechtbank oordeelde dat de officier van justitie niet onterecht had geconcludeerd dat er voldoende aanwijzingen waren voor de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij het strafbare feit, dat volgens de Litouwse wetgeving strafbaar was. De rechtbank baseerde haar oordeel op de grote hoeveelheden verdovende middelen die de broer van de opgeëiste persoon bij zijn aanhouding had, en de omstandigheden waaronder deze middelen bedoeld waren voor verdere verspreiding. De rechtbank concludeerde dat aan alle eisen van de Overleveringswet was voldaan en dat de uitlevering van Tokeris aan Litouwen moest worden toegestaan.

De rechtbank benadrukte dat de beoordeling van het bewijs en de schuldvraag aan de Litouwse justitiële autoriteiten was en dat de Nederlandse rechtbank niet kon oordelen over de vraag of de opgeëiste persoon daadwerkelijk schuldig was aan het feit. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de griffier was aanwezig. Tegen deze uitspraak stond geen gewoon rechtsmiddel open, zoals bepaald in de Overleveringswet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.497.312-2006
RK nummer: 06/4646
Datum uitspraak: 26 januari 2007
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 15 november 2006 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 7 februari 2005 door de Deputy Prosecutor General bij the Prosecutor General's Office of the Republic of Lithuania te Vilnius, Litouwen.
Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[betrokkene]
geboren te [geboorteplaats] (Litouwen) op [geboortedatum],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in het huis van bewaring "De Boschpoort"
te Breda,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 22 december 2006. Daarbij zijn de offi-cier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. W.J.M. van der Putten, advocaat te Goirle, gehoord. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Litouwse taal.
Op die zitting is de behandeling van de vordering aangehouden teneinde de officier van justitie de gelegenheid te geven nadere vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit omtrent de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij het feit.
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 12 januari 2007. Daarbij zijn de offi-cier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. W.J.M. van der Putten, advocaat te Goirle, gehoord. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Litouwse taal.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een Warrant for a Measure of Constraint - Arrest van het 2nd District Court of Vilnius City, Vilnius, Litouwen van 11 januari 2005 ten grondslag.
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul-dig heeft gemaakt aan een naar het recht van Litouwen strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht.
De betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij het feit waarvoor de overlevering wordt gevraagd is nader omschreven in een brief van de Prosecutors General’s Office of the Republic of Lithuania van 8 januari 2007.
De raadsman heeft aangevoerd dat uit de aanvullende informatie nog steeds onvoldoende blijkt van de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Tevens lijkt de beslissing om de opgeëiste persoon als verdachte aan te merken nog niet definitief. Dit dient volgens de raadsman te leiden tot weigering van de overlevering.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de omschrijving van het feit en de betrokkenheid van de opgeëiste persoon voldoende uit de stukken blijkt. Of de opgeëiste persoon het feit daadwerkelijk heeft begaan is ter beoordeling aan de Litouwse justitiële autoriteiten.
De rechtbank is van oordeel dat uit het EAB en uit de op 8 januari 2007 verkregen toelichting ten aanzien van de betrokkenhied van de opgeëiste persoon bij het feit, voldoende blijkt van een verdenking van de opgeëiste persoon en waarop deze verdenking is gebaseerd. De waardering van het bewijs, ook indien dit mogelijk leidt tot een vrijspraak of een niet verdere vervolging van de opgeëiste persoon, is niet aan de overleveringsrechter maar aan de rechter in Litouwen.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn, dat hij niet de Nederlandse, maar de Litouwse nationaliteit heeft.
4. Strafbaarheid
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat, uitgaande van het recht van de uitvaardigende lidstaat - zoals daarvan blijkt uit de bij het EAB gevoegde wettelijke bepalingen - zij in redelijkheid tot dat oordeel heeft kunnen komen.
Bij dat oordeel heeft de rechtbank acht geslagen op de grote hoeveelheden verschillende verdovende middelen die de broer van de opgeëiste persoon aan het wegen was bij zijn aanhouding en de omstandigheid dat deze verdovende middelen, blijkens de feitomschrijving in het EAB onder e), bedoeld waren ter verdere verspreiding.
Het feit valt onder nummer 5 op bijlage 1 bij de OLW, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Op dit feit is bovendien naar het recht van Litouwen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5. Onschuldverweer
De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan het feit. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen.
Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan dit feit, is niet gebleken.
6. Slotsom
Nu ten aanzien van het feit waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
7. Toepasselijke wetsbepalingen
Artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet.
8. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van Andrejus TOKERIS aan de Deputy Prosecutor General bij the Prosecutor General's Office of the Republic of Lithuania te Vilnius, Litouwen, ten behoeve van het in Litouwen tegen hem gerichte strafrechtelijke onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. E.D. Bonga-Sigmond, voorzit-ter,
mrs. A.J.R.M. Vermolen en A.R.P.J. Davids, rech-ters,
in tegenwoordigheid van mr. A.B. Boukema, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 26 januari 2007.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.