RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.497.648.2006
RK nummer: 07/192
Datum uitspraak: 6 maart 2007
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 5 januari 2007 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op
16 oktober 2006 door de justitiële autoriteit, de magistraat bij het Strafgerecht nr. 2 te San Sebastián in Spanje. Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1951,
wonende op het [adres],
wiens overleveringsdetentie met ingang van 12 december 2006 is geschorst,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 20 februari 2007. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. M.L. van Gessel, advocaat te Amsterdam, gehoord.
Op deze zitting is de termijn genoemd in artikel 22, lid 1 OLW op grond van artikel 22, lid 3 OLW verlengd met dertig dagen aangezien de rechtbank er wegens haar volle agenda en gelet op het toenemend aantal zaken, niet in slaagt binnen de gestelde termijn uitspraak te doen.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een arrestatiebevel van 16 oktober 2006 ten grondslag; de desbetreffende beschikking is uitgevaardigd door J.J. Hoyos Moreno, rechter bij eerdergenoemd strafgerecht en bevindt zich bij de stukken.
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul-dig heeft gemaakt aan één naar het recht van Spanje strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.
4.1 Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Uitgaande van het recht van de uitvaardigende lidstaat - zoals daarvan blijkt uit de bij het EAB gevoegde wettelijke bepalingen - heeft zij in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen. Het feit valt onder nummer 5 op bijlage 1 bij de OLW, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Op dit feit is bovendien naar het recht van Spanje een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5. Geen onschuldverweer gevoerd
De opgeëiste persoon heeft ervan af gezien op dit punt verweer te voeren.
Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan dit feit, is niet gebleken.
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien de uitvaardigende justitiële autoriteit de in artikel 6, eerste lid, van de OLW bedoelde garantie geeft.
J.J. Hoyos Moreno, rechter bij het Strafgerecht nr. 2 te San Sebastián, heeft bij brief van
1 februari 2007 de volgende garantie gegeven, die in de Engelse vertaling als volgt luidt:
In case [opgeëiste persoon] could be condemned and imprisoned, this condemnation could be followed in Holland, according to the Agreement of Transference of sentenced persons, made in Strasbourg the 21th of March 1983 and the Spanish Law 3/2003 dated the 14th of March, about the European Order of Arrest and delivery.
At the same time, the sentence of [opgeëiste persoon] will be able to be adapted to the proceedings which appear in the 11th section of the named Agreement.
Uit artikel 3, eerste lid, aanhef onder e van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 (Trb. 1983, 74, hierna VOGP) volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien het feit ook naar Nederlands recht een strafbaar feit oplevert. Aan deze voorwaarde is voldaan. Het onder 4 bedoelde feit is inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
Medeplegen van handelen in strijd met een in artikel 3, aanhef en onder B en/of C van de Opiumwet gegeven verbod
en / of
poging tot medeplegen van handelen in strijd met een in artikel 3, aanhef en onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook gewaarborgd dat, zo de opgeëiste persoon ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan en dat deze straf met toepassing van artikel 11 van het VOGP zal kunnen worden omgezet.
De raadsman heeft de vraag opgeworpen waarom de Spaanse uitvaardigende justitiële autoriteit het nodig heeft geacht een EAB uit te vaardigen. De raadsman heeft er op gewezen dat de detentie die de opgeëiste persoon na zijn arrestatie op 2 juni 2003 in Spanje onderging, na het stellen van een borg, met ingang van 9 juni 2003 onder voorwaarden is geschorst. Uit niets blijkt dat de opgeëiste persoon de voorwaarden zou hebben geschonden. Indien dat het geval zou zijn geweest, zou dit het uitbrengen van een EAB eventueel kunnen rechtvaardigen. Indien de opgeëiste persoon een oproep voor de zitting in Spanje had bereikt, zou hij zich direct vrijwillig in Spanje gemeld hebben, aldus de raadsman.
De rechtbank interpreteert hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht als een verweer dat ziet op schending van het subsidiariteitsbeginsel. De rechtbank ziet geen aanleiding om de opgeworpen vraag nader te laten onderzoeken en vertrouwt op de juistheid van de informatie die haar vanwege de Spaanse justitie is verstrekt, met name gelet op de inhoud van de brieven d.d. 25 januari 2007 en 1 februari 2007 van eerder genoemde Spaanse rechter.
Uit deze brieven blijkt onder meer het volgende.
Nadat eerder besloten was tot sepot, is tegen deze beslissing met succes geappelleerd door het Spaanse Openbaar Ministerie. Als gevolg daarvan is op 9 december 2004 besloten dat de vervolging wordt voortgezet en is een zittingsdatum bepaald. Op de zitting van 26 september 2006 is de opgeëiste persoon niet verschenen. Vervolgens is tegen de opgeëiste persoon het EAB uitgevaardigd. Van schending van het subsidiariteitsbeginsel is, gelet hierop, naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
8. Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a OLW
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat artikel 13 OLW niet aan de orde is aangezien het feit zich geheel op Spaans grondgebied heeft afgespeeld.
De rechtbank is van oordeel dat uit de stukken van het EAB en uit de behandeling ter zitting voldoende is gebleken dat de opgeëiste persoon indertijd in Spanje is aangehouden, terwijl hij zich bevond in een Nederlandse vrachtwagen die onderweg was van Spanje naar Nederland. In de vrachtwagen bevond zich een partij verdovende middelen. De eindbestemming van de vracht was Nederland en de verdovende middelen waren bestemd om in Nederland op de markt te brengen. Hierin vindt de rechtbank aanleiding artikel 13 OLW van toepassing te verklaren.
Nu gebleken is dat het feit bedoeld onder 4.1 waarvoor de Spaanse justitie de opgeëiste persoon wil vervolgen gedeeltelijk in Nederland is gepleegd, verbiedt artikel 13, eerste lid, onder a OLW de overlevering voor deze feiten.
De raadsman heeft verzocht de overlevering op deze grond te weigeren.
Op grond van het tweede lid van genoemd artikel heeft de officier van justitie gevorderd dat om redenen van goede rechtsbedeling dient te worden afgezien van bedoelde weigeringsgrond en daartoe de volgende argumenten aangevoerd.
Uit het EAB en de stukken ter ondersteuning daarvan blijkt, dat het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht slechts gedeeltelijk op Nederlands grondgebied is gepleegd.
De opsporing en vervolging van het strafbare feit is in Spanje aangevangen en het onderzoek loopt daar al langere tijd. De opgeëiste persoon heeft reeds in Spanje een verklaring afgelegd en de procedure voor de Spaanse rechtbank heeft reeds een aanvang genomen. De bewijsmiddelen - onder meer in de vorm van inbeslaggenomen drugs en verklaringen van de opgeëiste persoon - zijn in Spanje voorhanden. De rechtsorde in Spanje is rechtstreeks aangetast, nu de verdovende middelen daar in beslag zijn genomen.
Het voorgaande brengt met zich mee dat op grond van de goede rechtsbedeling overlevering aan de Spaanse autoriteiten de voorkeur geniet boven de eventuele overname van de strafzaak door Nederland.
De opgeëiste persoon heeft de rechtbank verzocht rekening te willen houden met zijn persoonlijke belangen; hij heeft met name aandacht gevraagd voor zijn grote financiële problemen en het feit dat hij sinds enige tijd samen woont met een Poolse vriendin, die zich zonder hem slecht zal kunnen redden in de Nederlandse samenleving. De opgeëiste persoon werkt via een uitzendbureau en pakt elke klus aan om zijn schulden te bestrijden en in het levensonderhoud van hem en zijn vriendin te kunnen voorzien.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten en met name het feit dat de Spaanse justitiële autoriteiten een garantie als bedoeld in artikel 6, eerste juncto vijfde lid OLW hebben verstrekt, acht de rechtbank de vordering, waarbij aan de persoonlijke belangen van de opgeëiste persoon voorbij is gegaan, in dit geval niet onredelijk. De persoonlijke belangen kunnen maar een zeer beperkte rol spelen in deze afweging. Aan de persoonlijke belangen is in deze zaak voldoende tegemoet gekomen door de verleende dubbele WOTS garantie.
De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie op de door haar aangevoerde gronden in redelijkheid tot haar vordering heeft kunnen komen. Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13 Overleveringswet bedoelde weigeringsgrond.
Nu ten aanzien van het feit waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
10. Toepasselijke wetsartikelen
Artikel 45 en 47 van het Wetboek van Strafrecht;
Artikelen 3 en 11 van de Opiumwet;
Artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 van de Overleveringswet.
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de magistraat bij het Strafgerecht
nr. 2 te San Sebastián (Spanje) ten behoeve van het in Spanje tegen hem gerichte strafrechtelijke onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. J.M.J. Lommen-van Alphen, voorzit-ter,
mrs. E.D. Bonga-Sigmond en M. van Mourik, rech-ters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, grif-fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 6 maart 2007.
De voorzitter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.