Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13 / 420219-06
Datum uitspraak: 08 maart 2007
op tegenspraak
VERKORT VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te Groningen op [geboortedatum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het [adres], thans gedetineerd in het Huis van Bewaring “Almere Binnen” te Almere.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 februari 2007.
1. Telastelegging
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding, waarvan een kopie als bijlage aan dit vonnis is gehecht. De in die dagvaarding vermelde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
2. Voorvragen
…
3. Waardering van het bewijs
3.1 Voorbedachte rade
De officier van justitie heeft in haar requisitoir de onder 1 primair ook aan verdachte telastegelegde poging tot moord bewezen geacht. Daartoe heeft zij aangevoerd dat verdachte niet heeft geschoten als gevolg van een ogenblikkelijke gemoedstoestand, maar in vervolg op een enige tijd daarvoor genomen besluit. Naar haar oordeel valt uit de omstandigheden zoals die aan de feitelijke schietpartij zijn voorafgegaan af te leiden dat verdachte een moment van kalm overleg, van bedaard nadenken heeft gehad alvorens tot de uitvoering van zijn daad over te gaan. In vervolg daarop stelt de officier van justitie dat verdachte daarbij opzet – in de zin van voorwaardelijk opzet – heeft gehad op het doden van het [[slach[slachtoffer].
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van de poging tot moord.
Anders dan de officier van justitie heeft betoogd, meent de rechtbank dat uit het onderzoek ter terechtzitting niet kan worden afgeleid dat er sprake is geweest van een betrekkelijk korte tijd tussen het moment van verdachtes besluit om tot schieten over te gaan en de uitvoering daarvan, in welk tijdsverloop verdachte zich rekenschap heeft gegeven van de betekenis van de gevolgen van zijn voorgenomen daad. De rechtbank houdt het ervoor dat verdachte in een situatie waarin zijn emoties een zeer belangrijke rol speelden in een opwelling heeft geschoten als gevolg van een plotselinge hevige gemoedsbeweging.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag.
Naar het oordeel van de rechtbank was bij verdachte het voorwaardelijke opzet op de dood van [slachtoffer] aanwezig, omdat hij zich willens en wetens aan de aanmerkelijke kans heeft blootgesteld dat als gevolg van een aantal schoten in haar onderlichaam haar dood zou intreden.
Naar algemene ervaringsregels is die kans immers aanmerkelijk te achten als van korte afstand iemand wordt beschoten, aangezien daarbij een vitaal lichaamsdeel kan worden geraakt. In dit geval is dat ook gebeurd; een lichaamsslagader is geraakt.
3.2 De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van het onder 1 telastegelegde:
op 05 februari 2006 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet
- terwijl hij een geladen pistool bij zich droeg naar die [slachtoffer] is toegegaan en
- na een woordenwisseling dat pistool heeft gepakt en
- dat pistool heeft doorgeladen en
- vervolgens meermalen met dat pistool van korte afstand op het onderlichaam van die
[slachtoffer] heeft geschoten;
Ten aanzien van het onder 2 telastegelegde:
op tijdstippen in de periode van 01 januari 2005 tot 05 februari 2006 te Amsterdam wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer], met het oogmerk die [slachtoffer] te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte in voornoemde periode meermalen
- die [slachtoffer] benaderd en telefonisch contact met die [slachtoffer] getracht te krijgen en
- telefonisch contact met die [slachtoffer] gehad, waarbij hij, verdachte heeft gezegd dat als zij, die [slachtoffer], hem, verdachte, zou verlaten er over 10 à 19 jaar dingen zouden gebeuren die in haar nadeel zouden werken en “Als je mij verlaat dan maak ik je te schande, dat je dat weet” en “Ik zal je verminken en niemand zal nog van je houden” en “Denk er aan, ook al duurt het 10 jaar of langer en al heb jij straks kinderen dan nog zal ik er voor zorgen dat jij blijvend schade zal oplopen” en “Ik maak je tot schande, ik weet dat eer heel belangrijk voor je is” en “Ik ga je verdoven en daarna ga ik je verkrachten” en daarbij een fles chloroform heeft getoond en
- die [slachtoffer] heeft gedwongen een door verdachte geschreven brief hardop voor te lezen met onder meer de volgende passage: “Ik ben nu tijdelijk weg en blijf voorlopig uit je buurt, wanneer ik qua macht alle vertrouwen heb zal ik terugkeren en wraak nemen” en
- naar de school van die [slachtoffer] is gegaan en vanuit deze school naar die [slachtoffer] heeft gebeld en
- meermalen dagelijks vriendinnen en collega’s en medestudenten en zussen van genoemde [slachtoffer] telefonisch en/ of per sms heeft benaderd en via deze vriendinnen en collega’s en medestudenten en zussen telkens heeft getracht in contact te komen met die [slachtoffer] en deze vriendinnen en collega’s en medestudenten telkens heeft gezegd dat hij, verdachte naar het huis van genoemde [slachtoffer] zou gaan en aan die vriendinnen en collega’s en medestudenten telkens heeft gevraagd of hij, verdachte een schoolrooster van die [slachtoffer] kon krijgen;
Ten aanzien van het onder 3 telastegelegde:
Op 05 februari 2006 te Amsterdam op de openbare wegen het Singel (de Kalvertoren) en de Nieuwezijds Voorburgwal een wapen van categorie III, te weten een pistool (FN browning) en munitie van categorie III, te weten patronen (kaliber 7.65 mm), voorhanden heeft gehad.
4. Het bewijs
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte ten aanzien van feit 1 primair en de (meer) subsidiaire feiten ontslagen dient te worden van rechtsvervolging nu ten tijde van het voorval sprake was van psychische overmacht, waardoor hij tot het begaan van die feiten is gedrongen. Daartoe voert zij aan dat verdachte bedreigingen heeft ontvangen van de familie van het slachtoffer, van de strekking dat hij uit haar buurt moest blijven. Daarom had hij zich, om zichzelf te beveiligen, van een vuurwapen voorzien toen hij naar Amsterdam ging om het slachtoffer op te zoeken. Toen verdachte tijdens de confrontatie met het slachtoffer in de Kalvertoren door haar werd vastgehouden, was hij ervan overtuigd dat hij op dat moment in acuut levensgevaar verkeerde. Verdachte had, zoals hij ter terechtzitting heeft verklaard, het idee dat er personen in de menigte in de Kalvertoren waren die klaarstonden om hem neer te steken. Als gevolg hiervan verkeerde verdachte in zo hevige psychische nood dat hij niet anders kon dan de schoten lossen in een poging om aan de dreiging te ontsnappen. Aldus het betoog van de raadsvrouw.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Ook als juist is dat verdachte door de familie van het slachtoffer werd bedreigd -hetgeen de rechtbank uitdrukkelijk in het midden laat- kan het beroep op psychische overmacht niet slagen. In de eerste plaats geldt dat verdachte zelf de keuze heeft gemaakt het slachtoffer op te zoeken in plaats van uit haar buurt te blijven. Dat verdachte het slachtoffer, zoals hij heeft verklaard, in de Kalvertoren bij toeval tegenkwam, acht de rechtbank op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet aannemelijk. Verdachte woont immers in Groningen en wist dat het slachtoffer in het weekend in de Kalvertoren werkte. Bovendien heeft verdachte verklaard dat hij de dagen vóór 05 februari 2006 tevergeefs naar het slachtoffer op zoek was geweest in Amsterdam. In de tweede plaats geldt dat verdachte, toen hij zich in de Kalvertoren in nood waande, zich op andere manieren dan door op het slachtoffer te schieten aan het (vermeende) gevaar had kunnen onttrekken. Zo had hij bijvoorbeeld kunnen volstaan met het tonen van het vuurwapen. Dat verdachte in de gegeven omstandigheden geen andere keus had dan te schieten -zoals voor een geslaagd beroep op psychische overmacht zou moeten komen vast te staan- neemt de rechtbank dan ook niet aan.
Verdachte heeft voorts niet gesteld of anderszins aannemelijk gemaakt dat zijn geestelijke stabiliteit wezenlijk afwijkt van die van een gemiddeld persoon. Ook de inhoud van het dossier en het optreden van verdachte ter zitting geven de rechtbank geen aanleiding te veronderstellen dat de persoonlijkheid van verdachte in zodanige mate afwijkt van het gemiddelde dat van hem onder de gegeven omstandigheden niet anders mocht worden verwacht dan dat hij op het slachtoffer zou schieten. De rechtbank merkt in dit verband op dat verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het opmaken van uitgebreide gedragsdeskundige rapportage in de vorm van een PBC-rapport en over zichzelf ter terechtzitting stellig heeft verklaard dat hij geestelijk geheel gezond is.
Het hiervoor overwogene betekent dat het beroep op psychische overmacht moet worden verworpen.
Aldus is er geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen en maatregelen
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1 primair (met voorbedachten rade), 2 en 3 bewezengeachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren, met aftrek van voorarrest.
De officier van justitie acht de vordering van de benadeelde partij, zowel de immateriële kosten als de materiële kosten, redelijk en toewijsbaar. Daarnaast vordert de officier van justitie oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw komt in haar pleidooi tot de conclusie dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair telastegelegde, dat er geen sprake is van zware mishandeling of een poging daartoe en dat het telastegelegde misdrijf van belaging niet bewezen is. Zij verzoekt subsidiair een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf op te leggen en de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, omdat deze te ingewikkeld van aard is om in een strafrechtelijke procedure vast te stellen.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder ten nadele van verdachte het navolgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op klaarlichte dag in een toen druk bezocht winkelcentrum op korte afstand een aantal schoten afgevuurd op het slachtoffer [slachtoffer]. Zij heeft daarbij ernstige verwondingen opgelopen en ondervindt tot op de dag van vandaag daarvan zowel lichamelijke als psychische gevolgen. Daarbij heeft zij van de schotwonden ontsierende littekens overgehouden die – in haar beleving –haar levensvreugde verminderen. Verdachte heeft door zijn handelen op de bewuste koopzondag niet alleen het slachtoffer verwond en angst aangejaagd, maar daarnaast ook paniek veroorzaakt en een groot aantal andere personen angst aangejaagd. De schietpartij is door de samenleving als schokkend ervaren. Verdachte heeft voorts door de bewezen geachte belaging gedurende langere tijd in ernstige mate inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en het haar daardoor bijna onmogelijk gemaakt een gewoon leven te leiden. Tenslotte heeft verdachte door de aankoop van een vuurwapen en de daarbij behorende munitie en het ook feitelijk gebruiken van dat wapen bijgedragen aan een gevoelen van angst en onzekerheid die het gebruik van wapens in de publieke ruimte meebrengt.
De aard en de ernst van deze feiten rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur, waarbij geen plaats kan zijn voor een voorwaardelijk deel.
De rechtbank kan daarbij geen rekening houden met de psychische gesteldheid van verdachte. Hoewel zij meent dat er aanwijzingen zijn voor een psychische gesteldheid van verdachte die zijn handelen kan hebben beïnvloed, kan zij daar geen rekening mee houden, nu verdachte ervoor heeft gekozen hierin geen inzicht te verschaffen door niet mee te werken aan gedragsdeskundige rapportage. De rechtbank kan dus niet anders dan verdachte volledig verantwoordelijk te houden voor zijn handelen.
Bij het bepalen van de strafmaat houdt de rechtbank ten voordele van verdachte rekening met het feit dat zij hem zal vrijspreken van de poging tot moord. Ook houdt zij rekening met de betrekkelijk jonge leeftijd van verdachte, de inhoud van het reclasseringsrapport en de omstandigheid dat hij, zoals blijkt uit het Uittreksel uit de Justitiële Documentatie, niet eerder is veroordeeld.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat na te noemen straf passend en geboden is te achten, welke straf de ernst van het handelen van verdachte in voldoende mate benadrukt.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat een deel van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] van zo eenvoudige aard is dat dit zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 8961,86 (negenentachtighonderdeenenzestig euro en zesentachtig eurocent), bestaande uit € 7300,- (drieënzeventighonderd euro) immateriële schade en € 1661,86 (zestienhonderdeenenzestig euro en zesentachtig eurocent) materiële schade.
De vordering kan dan ook tot dit bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 05 februari 2006.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Het overige deel van de vordering van de benadeelde partij, betreffende het ziekenhuisdagliggeld ad € 175,- (honderdvijfenzeventig euro) is niet van zo eenvoudige aard dat dit zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [slachtoffer] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Ten aanzien van het beslag zal na te nemen beslissing worden genomen.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36d, ...45, 57, 285b en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
9. Beslissing
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair en onder 2 en 3 telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.2 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde:
Poging tot doodslag;
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Belaging;
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot munitie van categorie III;
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] wonende op het [adres] toe tot een bedrag van € 8961,86 (negenentachtighonderdeenenzestig euro en zesentachtig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 05 februari 2006 tot aan de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer] te betalen de som van € 8961,86 (negenentachtighonderdeenenzestig euro en zesentachtig eurocent) vermeerderd met de wettelijke rente, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 74 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
nrs. 1 en 2, zoals genummerd en nader omschreven op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, waarvan een kopie als bijlage 2 aan dit vonnis is gehecht en waarvan de inhoud als hier ingevoegd geldt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.G. Bauduin, voorzitter,
mrs. W.M. van den Bergh en W.M. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.L. Hetterschijt, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 08 maart 2007.