RECHTBANK AMSTERDAM
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/3787
Uitspraakdatum: 20 maart 2007
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft met dagtekening 28 december 2005 aan eiser een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd, ten bedrage van € 47,00 (€ 2,00 aan belasting en € 45,00 aan kosten).
1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 1 maart 2006 de naheffingsaanslag gehandhaafd. Eiser heeft daartegen bij brief van 11 maart 2006, ontvangen bij de rechtbank op 14 maart 2006, beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2007 te Amsterdam. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn echtgenote, Y. Namens verweerder is verschenen mr. A.
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1. Op 28 december 2005 omstreeks 13:43 uur constateerde tenminste één parkeercontroleur van de gemeente Amsterdam dat de auto van eiser, met kenteken
00 AA BB, in de a-straat, ter hoogte van perceelnummer 00, geparkeerd stond. Bij controle heeft de parkeercontroleur een toeristenparkeerkaart in de auto aangetroffen. Op deze parkeerkaart waren het cijfer 28 en de maand december weggekrast, echter niet het jaartal 2005. Om die reden is de in geding zijnde naheffingsaanslag opgelegd.
3.1. In geschil is de vraag of de onderhavige naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd.
3.2. Eiser heeft – zakelijk weergegeven - gesteld dat hij naar eer en geweten de vakjes van de toeristenparkeerkaart heeft opengekrast. Op de toeristenkaart staat geen gebruiksaanwijzing en in het hotel waar eiser de kaart gekocht heeft, heeft hij geen uitleg over het gebruik ervan gekregen. Met de betaling van € 18,- voor de kaart is ruimschoots voldaan aan de wettelijke verplichting.
3.3. Verweerder heeft zich – zakelijk weergegeven – op standpunt gesteld dat er over het gebruik van de kraskaart weinig misverstand kan bestaan. Het niet wegkrassen van het jaartal komt voor rekening van eiser. Verweerder verwijt eiser niets en hij heeft niet de indruk dat eiser misbruik wilde maken van de kraskaart door deze een volgend jaar wederom te gebruiken.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. De met de artikelen 225 en 234 van de Gemeentewet in overeenstemming zijnde bepalingen van de Verordening parkeerbelastingen 2005 van de gemeente Amsterdam (hierna: de Verordening) luiden - voor zover hier van belang - als volgt:
Art. 1
Onder de naam van parkeerbelastingen worden de volgende belastingen geheven:
a. een belasting terzake van het parkeren van een voertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het College van Burgemeester en Wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze;
b. een belasting terzake van een van gemeentewege verleende vergunning voor het parkeren van een voertuig op de in die vergunning aangegeven plaats en wijze.
(...)
Art. 3
1. De belasting, bedoeld in art. 1, onderdeel a, wordt geheven van degene die het voertuig heeft geparkeerd.
2. Als degene die het voertuig heeft geparkeerd, wordt mede aangemerkt:
a degene die de belasting voldoet, dan wel te kennen geeft of heeft gegeven de belasting te willen voldoen.
(...)
Art. 4
1. De belasting, bedoeld in art. 1, onderdeel a, is verschuldigd bij de aanvang van het parkeren.
(...)
Art. 5
Het tarief, het tijdvak en de maatstaf van heffing zijn vermeld in de bij deze verordening behorende en daarvan deel uitmakende tarieventabel.
(...)
Art. 6
1. De belasting, bedoeld in art 1, onderdeel a, wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte, en wel door middel van het werpen van geld in parkeerapparatuur of door middel van het elektronisch betalen bij parkeerapparatuur en moet worden betaald bij de aanvang van het parkeren. Van de verschuldigde belasting per tijdseenheid wordt op de parkeerapparatuur kennisgegeven. Het College van Burgemeester en Wethouders geeft omtrent een en ander nadere regels.
2. De belasting, bedoeld in art. 1, onderdeel b, wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte en moet worden betaald bij het verlenen van de vergunning. Voldoen via een daartoe afgegeven machtiging tot automatische incasso wordt hier met betalen gelijkgesteld.
(...)
Art. 11
Het College van Burgemeester en Wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van parkeerbelastingen.
(...)
Tarieventabel 2005, behorende bij de Verordening Parkeerbelastingen 2005
(...)
Hoofdstuk 6. Tarieven van kaarten, zoals bedoeld in art. 17 van de Parkeerverordening.
(...)
6.6. De toeristenkaart, geldig tussen 09.00 en 24.0 uur:
b voor de tariefgebieden B en C tezamen:
- voor een dag...............................................................................€ 18,00
- voor drie dagen...........................................................................€ 54,00”.
4.2. In de Parkeerverordening 2002, zoals laatstelijk gewijzigd en vastgesteld bij besluit van 4 december 2002, is - voor zover hier van belang - het volgende bepaald:
Verordening op het gebruik van parkeerplaatsen en de verlening van vergunningen voor het parkeren 2002.
(...)
Begripsomschrijvingen.
(...)
ab toeristenkaart: parkeerkaart die ter beschikking wordt gesteld aan hoteleigenaren en organisaties ten behoeve van hotelgasten;
(...)
Art. 2
Regulering parkeren
1. Regulering van het gebruik van parkeerplaatsen geschiedt op basis van deze verordening door middel van parkeervergunningen, bijzondere vergunningen en parkeerkaarten.
(...)
Paragraaf 4. Parkeerkaarten.
Art. 17
Soorten parkeerkaarten.
1. De parkeerkaarten betreffen:
(...)
c. toeristenkaarten;
(...)
3. Toeristenkaarten worden slechts uitgegeven ten behoeve van de in de gemeente verblijvende hotelgasten.
(...)
Art. 20
Geldigheid kaarten
(...)
5. Een toeristenkaart is geldig is geldig voor één dag of drie dagen in de tariefgebieden A, B en C of in de tariefgebieden B en C.
(...)”
4.3. De rechtbank is van oordeel dat een toeristenkaart geen vergunning is in de zin van de Parkeerverordening 2002 en derhalve een belasting betreft als bedoeld in artikel 1, onderdeel a van de Verordening. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat toeristenparkeerkaarten in de Parkeerverordening 2002 zijn gerangschikt in paragraaf 4 welke ziet op parkeerkaarten. Weliswaar is, gelet op artikel 6 van de Verordening, de belasting in het onderhavige geval niet geheven door middel van het werpen van geld in parkeerapparatuur of door middel van het elektronisch betalen bij parkeerapparatuur, echter de rechtbank is van oordeel dat het kopen en betalen van een toeristenparkeerkaart bij een hotel hiermee gelijk te stellen is.
4.4. Volgens artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (verder AWR) kan, indien belasting die op aangifte behoort te worden voldaan, geheel of gedeeltelijk niet is betaald, de te weinig geheven belasting worden nageheven. Ingevolge artikel 20 AWR, dat op grond van artikel 231, eerste lid, van de Gemeentewet van toepassing is, is naheffing mogelijk indien de belasting die op aangifte behoort te worden voldaan geheel of gedeeltelijk niet is betaald waardoor te weinig belasting is geheven. Dit brengt mee dat uitsluitend van belang is of de verschuldigde belasting is betaald en niet of op de voorgeschreven wijze aangifte is gedaan.
4.5. Tussen partijen is niet in geschil dat de auto geparkeerd stond op een plaats en tijdstip waarvoor parkeerbelasting als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening was verschuldigd. Tevens is niet in geschil dat eiser de belasting had voldaan door middel van de aanschaf van de toeristenparkeerkaart. Het niet openkrassen van het vakje 2005 op de parkeerkaart merkt de rechtbank aan als een vergissing bij het doen van de aangifte. Nu de verschuldigde belasting bij aanvang van het parkeren is voldaan, is de rechtbank van oordeel dat de naheffingsaanslag ten onrechte aan eiser is opgelegd. Het beroep is derhalve gegrond.
Nu het beroep gegrond is, ziet de rechtbank reden verweerder te veroordelen in de door eiser in verband met het beroep gemaakte kosten. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht, stelt de rechtbank de proceskostenvergoeding vast op € 40,15, zijnde de reiskosten per openbaar vervoer (tweede klasse). Overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten zijn gesteld noch gebleken.
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de opgelegde naheffingsaanslag;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot het beloop van € 40,15 en wijst de gemeente Amsterdam aan dit bedrag aan eiser te vergoeden;
- gelast dat de gemeente Amsterdam het door eiser betaalde griffierecht van € 38 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 20 maart 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. R.G. Kemmers, rechter, in tegenwoordigheid van mr. L.H.W. Verdegaal, griffier.
Afschrift verzonden aan partijen op:
De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.