ECLI:NL:RBAMS:2007:BA3552

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
CV 06-17284
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijk onredelijk ontslag van werknemer na langdurige arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 21 maart 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [eiseres], en zijn werkgever, de besloten vennootschap VROOM & DREESMANN WARENHUIZEN B.V. (hierna: V&D). De werknemer vorderde een schadevergoeding van € 64.447,57, stellende dat zijn ontslag op 1 oktober 2005 kennelijk onredelijk was, omdat V&D hem geen vergoeding had aangeboden ondanks zijn langdurige dienstverband. De werknemer was sinds 2001 volledig arbeidsongeschikt en ontving een WW-uitkering. V&D had het salaris van de werknemer tot augustus 2002 doorbetaald, maar na de ontslagaanvraag bij het CWI in februari 2005, werd de arbeidsovereenkomst opgezegd.

De kantonrechter oordeelde dat de bewijslast voor de kennelijke onredelijkheid van het ontslag bij de werknemer lag. De werknemer kon echter geen bewijs leveren voor zijn stelling dat zijn arbeidsongeschiktheid het gevolg was van de werkzaamheden bij V&D. Ook de claim dat V&D onvoldoende inspanningen had geleverd om hem te herplaatsen, werd niet onderbouwd. De kantonrechter concludeerde dat het ontslag niet kennelijk onredelijk was, maar dat de omstandigheden van de werknemer, waaronder zijn leeftijd en de slechte kansen op de arbeidsmarkt, wel degelijk relevant waren. Ondanks het ontbreken van verwijtbaarheid aan V&D, oordeelde de kantonrechter dat het niet aanbieden van enige financiële compensatie het ontslag kennelijk onredelijk maakte.

De kantonrechter kende een schadevergoeding toe van € 11.000,00 bruto, gebaseerd op de maximale opzegtermijn, en compenseerde de proceskosten, zodat beide partijen hun eigen kosten droegen. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, en de veroordeling werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
SECTOR KANTON - LOCATIE AMSTERDAM
Kenmerk : CV 06-17284
Datum : 21 maart 2007
178
Vonnis van de kantonrechter te Amsterdam in de zaak van:
[eiseres]
wonende te Amsterdam
eiseres
nader te noemen [eiseres]
gemachtigde: mr R. Niemyjski
t e g e n:
de besloten vennootschap VROOM & DREESMANN WARENHUIZEN B.V.
gevestigd te Amsterdam
gedaagde
nader te noemen V&D
gemachtigde: mr. P.A. Meijer
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
De volgende processtukken zijn ingediend:
- de dagvaarding van 31 maart 2006 inhoudende de vordering van [eiseres]
- de conclusie van antwoord van V&D met bewijsstukken
Ingevolge tussenvonnis van 30 augustus 2006 zijn vervolgens nog ingediend:
- de conclusie van repliek van [eiseres]
- de conclusie van dupliek van V&D.
Daarna is vonnis bepaald.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
Feiten
1. Als gesteld en onvoldoende weersproken staat vast:
1.1. [eiseres] is op 1 juli 1974 bij V&D in dienst getreden.
1.2. Sinds 16 mei 2001 is [eiseres] gedeeltelijk en sinds 25 mei 2001 volledig arbeidsongeschikt voor wat betreft de overeengekomen werkzaamheden, vanwege klachten aan heup en knie. Op 21 mei 2001 is door V&D een volledig reïntegratieplan bij Cadans ingediend.
1.3. Bij brief van 19 oktober 2001 van Cadans aan [eiseres] is aan [eiseres] meegedeeld dat hij voor minder dan 15% arbeidsongeschikt is voor ander dan zijn eigen werk. Cadans stelt vast dat dit betekent dat [eiseres] niet in aanmerking komt voor een WAO-uitkering.
1.4. Vanaf 1 augustus 2002 ontvangt [eiseres] een WW-uitkering. Tot die datum heeft V&D het salaris van [eiseres] volledig doorbetaald. Vanaf 1 augustus 2002 tot 15 mei 2003 heeft V&D de WW-uitkering van [eiseres] aangevuld tot 90% van zijn brutoloon, hoewel V&D daar ingevolge de geldende CAO niet toe verplicht was.
1.5. Bij brief van 1 februari 2005 van de bedrijfsarts [naam arts] aan V&D deelt deze mee dat hij [eiseres] heeft gezien op zijn spreekuur en daarbij heeft geconstateerd dat de klachten en beperkingen van [eiseres] sinds de WAO keuring van 3 jaar daarvoor duidelijk zijn toegenomen. Hij concludeert dat zelfs na een eventuele succesvolle heupoperatie er geen verbetering zal zijn in vergelijking met 3 jaar eerder. Hij concludeert dat ook dat binnen 26 weken geen verbetering is te verwachten ten opzichte van de toestand op het moment van de WAO-keuring 3 jaar eerder.
1.6. Op 22 februari 2005 heeft V&D bij het CWI een ontslagvergunning voor [eiseres] aangevraagd. Na gevoerd verweer door [eiseres] heeft het CWI op 26 april 2005 toestemming verleend aan V&D om de arbeidsovereenkomst met [eiseres] op te zeggen. Hierop heeft V&D de arbeidsovereenkomst tegen 1 oktober 2005 opgezegd.
Vordering
2. [eiseres] vordert V&D te veroordelen tot betaling van € 64.447,57. [eiseres] stelt dat het op 1 oktober 2005 aan hem verleende ontslag kennelijk onredelijk is, dit omdat ondanks een lang dienstverband geen vergoeding door V&D aan [eiseres] is aangeboden. Voorts is [eiseres] ervan overtuigd dat zijn arbeidsongeschiktheid verband houdt met de zwaarte van de werkzaamheden en betwijfelt hij of er binnen V&D geen ander passend werk voor hem te vinden was geweest.
Verweer
3. V&D verweert zich tegen deze vordering en voert met stukken onderbouwd aan dat er geen reden is om causaal verband aan te nemen tussen de arbeidsongeschiktheid van [eiseres] en het hem opgedragen werk. Voorts dat zij voldoende inspanningen heeft geleverd om [eiseres] ander werk te geven. Ten aanzien van haar loonverplichting wijst V&D erop dat zij het loon van [eiseres] in zijn tweede ziektejaar onverplicht heeft doorbetaald. Haar valt al met al niets te verwijten, aldus V&D.
Beoordeling
4. Het bewijs van de kennelijke onredelijkheid van het gegeven ontslag ligt bij [eiseres]. Voor de door [eiseres] bij repliek ingenomen stelling dat de arbeidsongeschiktheid van [eiseres] is veroorzaakt door lang achtereen verrichten van de overeengekomen werkzaamheden voert [eiseres] evenwel geen enkel bewijs of zelfs maar een argumentatie aan. Mede gelet op het feit dat V&D deze stelling van [eiseres] gemotiveerd heeft betwist en de door V&D daartoe overgelegde stukken geen aanknopingspunt voor het gestelde causaal verband bevatten is de vordering op deze grond niet toewijsbaar.
5. Ook de eveneens bij repliek ingenomen stelling van [eiseres] dat V&D onvoldoende inspanning zou hebben gedaan om [eiseres] binnen de organisatie te herplaatsen wordt door [eiseres] op geen enkele wijze onderbouwd, terwijl V&D hier een gemotiveerde betwisting tegenover stelt en ook overigens op grond van de door V&D overgelegde stukken niet is gebleken dat V&D op het punt van de op haar rustende reïntegratieverplichting op enig punt is tekort geschoten. Ook op deze grond is de vordering niet toewijsbaar.
6. Voorts stelt [eiseres] dat het ontslag kennelijk onredelijk is nu V&D, ondanks het langdurige dienstverband, geen vergoeding aan [eiseres] heeft aangeboden. Daarover wordt geoordeeld dat in het geval van een ontslag wegens arbeidsongeschiktheid, het enkele feit van een lang dienstverband het ontslag nog niet kennelijk onredelijk maakt indien daar geen vergoeding bij wordt aangeboden. Dit kan pas anders worden indien er sprake is van relevante bijkomende omstandigheden, die moeten zijn gesteld of gebleken. Uit de stukken blijkt dat het hier gaat om een werknemer met een lang dienstverband die tot aan zijn arbeidsongeschiktheid goed en loyaal heeft gefunctioneerd, maar door zijn leeftijd en opleidingsniveau inmiddels zeer slechte kansen op de arbeidsmarkt heeft. Dat betekent dat valt aan te nemen dat de uitkeringssituatie waarin [eiseres] is komen te verkeren structureel van aard is. Daar komt bij dat het hier gaat om een laagbetaalde kracht, zodat de niet bestreden inkomensterugval van € 400,00 bruto per maand, anders dan V&D onder 17 CvA suggereert, fors genoemd kan worden. Dat betekent dat ondanks het ontbreken van enig (verder) verwijt aan V&D het niet toekennen van enige vorm van financiële compensatie het gegeven ontslag toch kennelijk onredelijk heeft gemaakt.
7. Ten aanzien van de hoogte van de aan het kennelijk onredelijk ontslag gekoppelde schadevergoeding wordt geoordeeld dat, gelet op de gebleken feiten in deze zaak van een vergoeding volgens de (neutrale) kantonrechtersformule geen sprake kan zijn. Een voor deze zaak redelijk aanknopingspunt acht de kantonrechter de maximale lengte van de voor de werknemer geldende opzegtermijn. Dit bedrag wordt voor deze zaak afgerond gesteld op
€ 11.000,00 (bruto). De vordering is mitsdien toewijsbaar tot dit bedrag en wordt voor het overige afgewezen.
8. Nu beide partijen over en weer in het (on)gelijk zijn gesteld is er aanleiding om de kosten van de procedure te compenseren, aldus dat ieder der partijen de eigen tot heden gevallen kosten draagt.
BESLISSING
De kantonrechter:
I. veroordeelt V&D om aan [eiseres] te betalen:
- € 11.000,00 bruto, uit te keren op een door [eiseres] aan te geven, fiscaal toelaatbare, wijze;
II. compenseert de kosten van de procedure aldus, dat elk der partijen de eigen kosten draagt;
III. verklaart de veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
IV. wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr. C. von Meyenfeldt, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 maart 2007 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter