vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht, voorzieningenrechter
zaaknummer / rolnummer: 365886 / KG ZA 07-546 Pee/MB
Vonnis in kort geding van 24 april 2007
MAURICE DE HOND,
wonende te [woonplaats],
eiser bij dagvaarding van 23 maart 2007,
procureur mr. J.P. Plasman,
DE STAAT DER NEDERLANDEN, MINISTERIE VAN JUSTITIE,
zetelend te 's-Gravenhage,
gedaagde,
procureur mr. P.N. van Regteren Altena
advocaat mr. W. Heemskerk te ‘s-Gravenhage.
Partijen zullen hierna De Hond en het OM genoemd worden.
De procedure
Ter terechtzitting van 13 april 2007 heeft De Hond, na vermindering van eis gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. Het OM heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
De feiten
Op of omstreeks 23 september 1999 werd de weduwe W. vermoord. Deze zaak is bekend geworden als de “Deventer moordzaak”. Op 9 maart 2000 is L. door de rechtbank Zwolle van deze moord vrijgesproken en vervolgens is L. door het gerechtshof Arnhem op 22 december 2000 alsnog veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar.
Bij arrest van 20 november 2001 heeft de Hoge Raad het door L. tegen de veroordeling door het gerechtshof ingestelde cassatieberoep verworpen. Vervolgens heeft L. een herzieningsaanvraag ingediend. De Hoge Raad heeft die aanvraag bij uitspraak van 1 juli 2003 gegrond verklaard en de zaak voor verdere behandeling verwezen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Dit hof heeft bij arrest van 9 februari 2004 het arrest van het hof Arnhem van 22 december 2000 – onder verbetering van gronden – gehandhaafd. De Hoge Raad heeft het hiertegen door L. opnieuw ingestelde cassatieberoep bij arrest van 22 februari 2004 verworpen.
In het onderzoek naar de moord is ook De J. betrokken, in de media vaak aangeduid als “de klusjesman”. Volgens De Hond, die van mening is dat politie en justitie fouten hebben gemaakt bij de veroordeling van L., heeft M.W., de vriendin van De J, aan De J. een vals alibi verstrekt.
Volgens het “Tactisch Journaal”, dat deel uitmaakt van het procesdossier in de Deventer moordzaak, heeft M.W. op 28 september 1999 verklaard dat zij op 23 september 1999 rond 15.30 uur haar woning betrad, waarna De J. tussen 17.00 en 19.00 uur ook thuis is gekomen en dat zij de woning die avond niet meer hebben verlaten. Volgens een proces-verbaal van verhoor van 12 oktober 1999 heeft zij daarentegen verklaard dat zij op 23 september omstreeks 16.30 uur thuis kwam en dat De J. toen al stond te koken.
Volgens printgegevens van de huistelefoon van M.W. van 18 november 1999 is vanuit haar woning op 23 september 1999 om 20.18 uur getelefoneerd en heeft dat gesprek drie minuten geduurd. Volgens printgegevens van het mobiele nummer van De J. is met diens telefoon op 23 september 1999 om 16.51, 17.19 en 19.19 uur naar het huisnummer van M.W. gebeld.
Op 17 januari 2006 hebben twee medewerkers van een door De Hond ingeschakeld particulier recherchebureau M.W. gehoord. Zij verklaarde toen dat zij op 23 september 1999 om 20.00 uur als één van de eerste bezoekers bij Sociëteit “Ceres Vesta” was, dat De J. daar later ook arriveerde en dat zij daar de hele avond zijn gebleven.
Volgens een gespreksverslag van 2 februari 2006 van de Regiopolitie IJsselland heeft M.W. die dag verklaard dat zij op 23 september 1999 ruim vóór 20.00 uur al in de sociëteit was, dat De J. er toen al was en dat ze daar de hele avond zijn gebleven.
Op 31 januari 2006 heeft het College van procureurs-generaal (verder ook: het OM) een persbericht uitgebracht. Daarin staat onder meer dat een oriënterend
vooronderzoek is gestart naar de gang van zaken rondom de Deventer moordzaak, naar aanleiding van “informatie die (...) aangedragen is door met name Maurice de Hond.” Nadien heeft het OM nog meer persberichten over de Deventer moordzaak uitgebracht, onder meer op 10 april 2006. Toen is meegedeeld dat bij de toenmalige stand van zaken bij het OM geen twijfel bestond aan de juistheid van het rechterlijk oordeel in de zaak.
In een persbericht van het OM van 13 juni 2006 staat onder meer het volgende:
“Uitgangspunt van het onderzoek is geweest informatie van Maurice de Hond dat genoemde moord gepleegd zou zijn door een andere persoon dan de voor dat feit veroordeelde L. Het doel van het onderzoek was om na te gaan of uit de overgelegde stukken blijkt van relevante feiten en omstandigheden in het opsporingsonderzoek die als ze destijds aan het openbaar ministerie (OM) en de rechter bekend zouden zijn geweest, mogelijk tot een ander oordeel hadden kunnen leiden dan de veroordeling van L.
De overgelegde stukken hadden betrekking op de volgende onderwerpen: de daderwetenschap, het alibi en het motief van de persoon die de moord in de visie van De Hond gepleegd zou hebben, het mes dat hij daarbij gebruikt zou hebben en twee anonieme briefjes die zouden zijn gebruikt om de politie op een dwaalspoor te brengen. Later heeft hij nog een aantal kanttekeningen geplaatst bij het DNA-onderzoek dat in 2003/2004 heeft plaatsgevonden.(...)
Conclusie onderzoeksteam
De conclusie van het oriënterend vooronderzoek is dat niet is gebleken van feiten of omstandigheden die, als ze destijds aan het OM en de rechter bekend zouden zijn geweest, tot een ander oordeel, dan de veroordeling van L. hadden kunnen leiden.
(...). Vervolgens wordt in het persbericht, dat drie pagina’s beslaat, per onderdeel (Daderwetenschap, Alibi, Motief, Anonieme briefjes, Het mes, Aanvullend DNA onderzoek) op de resultaten van het onderzoek ingegaan. Over het Alibi is het volgende vermeld:
“Ten aanzien van het alibi van de beweerde dader heeft het onderzoeksteam vastgesteld dat de verklaringen die betrokkene en zijn vriendin destijds hebben afgelegd over hun doen en laten op de avond van de moord, op onderdelen tegenstrijdig waren. Deze tegenstrijdigheden zijn destijds niet onderzocht. De verklaringen die beiden recent hebben afgelegd zijn daarentegen consistent. Deze verklaringen sporen met de gegevens over het onderlinge telefoonverkeer die destijds door de politie zijn verzameld.
Het onderzoeksteam wijst er overigens op dat uit het enkele ontbreken van een waterdicht alibi niet de conclusie voortvloeit dat de beweerde dader dus bij de moord betrokken is geweest.”
Mr. G.G.J. Knoops, advocaat te Amsterdam, heeft namens L. een (tweede) herzieningsverzoek ingediend, dat op 27 juli 2006 bij de Hoge Raad is binnengekomen. Op 15 november 2006 heeft de behandeling van die nieuwe aanvraag plaatsgevonden. Op 20 maart 2007 heeft Advocaat-Generaal van de Hoge Raad mr. A.J.M. Machielse geconcludeerd het wenselijk te achten dat de Hoge Raad op één punt nader onderzoek zal (doen) verrichten (met betrekking tot een verklaring van een getuige inzake de mogelijke daderwetenschap van De J., die in 1999 niet op schrift zou zijn gesteld), mits de Hoge Raad de op dat punt opgeworpen vraag voldoende substantieel vindt. Zoniet, dan concludeert de A.G. tot afwijzing van het herzieningsverzoek. Naar verwachting zal de Hoge Raad op 7 juni 2007 beslissen op het (tweede) herzieningsverzoek.
De Hond vordert, na vermindering van eis, dat het OM wordt geboden om een aanvullend persbericht te doen uitgaan waarin wordt vermeld dat de mededeling in het persbericht van 13 juni 2006 inhoudend dat het door M.W. bevestigde alibi van De J. spoort met de telefoongegevens, onjuist is. Daarnaast vordert de Hond veroordeling van het OM in de proceskosten.
Ter toelichting op zijn vordering heeft De Hond, samengevat, het volgende gesteld. De Hond heeft met zorgvuldig onderzoek aangetoond dat het OM in de Deventer moordzaak fouten heeft gemaakt en nog steeds maakt. Naar aanleiding van de bevindingen van De Hond is, zoals het OM ook in eerdere persberichten heeft vermeld, een nader oriënterend onderzoek ingesteld. Het alibi van De J. is echter nog steeds niet goed onderzocht, terwijl het OM met het persbericht van 13 juni 2006 (verder: het persbericht) suggereert dat dit wel het geval is geweest. Daarin is immers vermeld dat de verklaringen van M.W. en De J. inmiddels consistent zijn en het alibi van De J. nu overeenstemt met de telefoongegevens uit het dossier. Dit klopt echter niet, aangezien uit de telefoongegevens blijkt dat er op 23 september 1999 om 20.18 uur nog iemand met de huistelefoon vanuit de woning van M.W. heeft gebeld, terwijl M.W. en De J. volgens hun verklaringen toen al geruime tijd in de sociëteit verbleven en er verder niemand thuis was. De mededelingen in het persbericht wekken bij het publiek de indruk dat de stellingen van De Hond, dat er wederom geen goed alibi is en dat de verklaringen van M.W. en De J. niet stroken met de objectieve gegevens, niet juist zijn. Aldus wordt de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid van De Hond aangetast, waardoor hij schade lijdt. Dit terwijl De Hond al in diverse procedures is verwikkeld en de NOS het contract met hem inmiddels heeft beëindigd, vanwege zijn stellingname in deze zaak. Door het doen van deze onjuiste mededelingen in het persbericht handelt het OM onrechtmatig. Het OM dient jegens De Hond de nodige zorgvuldigheid in acht te nemen en het publiek naar waarheid te informeren. Het persbericht moet dan ook worden aangepast in de door De Hond gewenste zin. De Hond is pas onlangs op de hoogte gekomen van de aanvullende verklaringen van M.W. en De J. en de telefoongegevens, zodat hij niet eerder in actie kon komen. De Hond heeft een spoedeisend belang bij toewijzing van de vordering, ook in het licht van de andere procedures waarin hij is verwikkeld. Juist de mededelingen omtrent het alibi van De J. zijn van cruciaal belang, aangezien het OM hem op grond van dat alibi heeft uitgesloten als verdachte.
Het OM voert verweer. Op dit verweer wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
De beoordeling
Aangezien het OM, dat zetelt in ’s-Gravenhage en dus in beginsel daar gedagvaard had moeten worden, uitdrukkelijk heeft verklaard geen beroep te doen op onbevoegdheid van de voorzieningenrechter te Amsterdam, acht hij zich bevoegd om van het geschil kennis te nemen.
Voorop staat dat de betrokkenheid van De Hond bij het onderzoek naar de Deventer moordzaak inmiddels in brede kring bekend is. Het OM heeft ook zelf met zoveel woorden in zijn persberichten meegedeeld dat naar aanleiding van informatie van De Hond een (nieuw) oriënterend vooronderzoek is gestart. De Hond heeft er dan ook, anders dan het OM heeft betoogd, een spoedeisend belang bij dat eventuele onjuiste mededelingen in het kader van de Deventer moordzaak, die zijn reputatie zouden kunnen aantasten, worden rechtgezet. Dat het persbericht reeds dateert van juni 2006 doet aan de spoedeisendheid van het belang van De Hond niet af, mede in het licht van de tegen hem lopende procedures, terwijl het OM niet heeft weersproken dat De Hond niet eerder bekend was met de gegevens betrekking hebbend op het telefoongesprek van (23 september 1999) 20.18 uur.
Aan De Hond kan worden toegegeven dat uit het persbericht niet blijkt dat er (nog steeds) vragen kunnen worden gesteld bij de juistheid van de verklaringen van M.W. en De J. over diens tweede alibi, aangezien op 23 september 1999 om 20.18 uur nog een telefoongesprek heeft plaatsgevonden vanuit M.W.’s woning, terwijl daar toen niemand thuis zou zijn geweest. De mededeling dat hun verklaringen “sporen met de gegevens over het onderlinge telefoonverkeer die destijds door de politie zijn verzameld” lijkt dan ook niet helemaal op haar plaats. Weliswaar is die mededeling, zoals de Staat heeft aangevoerd, naar de letter niet onjuist, nu het telefoontje van 20.18 uur vermoedelijk niet heeft plaatsgevonden tussen M.W. en De J., en dus niet valt onder het onderlinge telefoonverkeer - dat volgens de onder 2.5. vermelde gegevens ruim vóór 20.00 uur heeft plaatsgevonden - maar dat neemt niet weg dat met de mededeling de onjuiste indruk kan worden gewekt dat de verklaringen kloppen met alle geregistreerde telefoontjes. In het licht van de aandacht die De Hond hiervoor eerder gevraagd heeft, had het OM hier in het persbericht nauwkeuriger mee kunnen omgaan. Niettemin moet met het OM de conclusie worden getrokken dat het persbericht op dit punt naar de letter niet onjuist, maar hooguit onvolledig is.
Het OM heeft aangevoerd dat De Hond hoe dan ook geen (eigen) belang heeft bij een rectificatie (aanpassing) van het persbericht, aangezien hij daarvan niet de adressant is en daarin geen mededelingen over hem worden gedaan.
Nu het nadere onderzoek, zoals in de eerdere persberichten is vermeld, voor een belangrijk deel is gestoeld op bevindingen van De Hond en de rol van De Hond ook aandacht heeft gekregen in de publiciteit en hij door zijn bemoeienis met de Deventer moordzaak in de problemen is gekomen, heeft hij er wel enig belang bij dat de vermelde feiten in persberichten over deze zaak juist zijn. Waar het OM in eerdere persberichten zo genereus is geweest om De Hond expliciet te noemen als degene op grond van wiens informatie het oriënterende vooronderzoek (met name) heeft plaatsgevonden, liggen het huidige standpunt van het OM inzake het ontbreken van enig belang bij De Hond en de eerdergenoemde strikte taalkundige interpretatie van het persbericht, minder voor de hand.
Dit belang brengt echter niet mee dat het OM bij het formuleren van een persbericht over de bevindingen in een nader onderzoek naar de feiten in de Deventer moordzaak ook met de belangen van de Hond - en van anderen die op enigerlei wijze en op enig moment, gevraagd of ongevraagd, standpunten hebben ingenomen en onderzoeksmateriaal hebben aangedragen - rekening behoort te houden. Ook al heeft De Hond zich door zijn vasthoudendheid en een zekere trefzekerheid bij het aangeven van onjuistheden of onverklaarde tegenstrijdigheden in het feitenonderzoek onderscheiden van anderen die zich in dit debat hebben gemengd, dit betekent niet dat voor het OM in het bijzonder jegens De Hond bij het uitgeven van een dergelijk persbericht een andere, verdergaande zorgvuldigheidsnorm geldt dan jegens andere personen uit het publiek.
De omstandigheid dat het persbericht in het kader van het alibi van De J. over het telefoonverkeer niet volledig is, is in elk geval onvoldoende om tot het oordeel te komen dat het OM door de publicatie ervan onrechtmatig heeft gehandeld jegens De Hond en daarom gehouden is tot rectificatie. Dit zou mogelijk anders kunnen zijn als in het persbericht (onjuiste) mededelingen over De Hond zelf zouden zijn gedaan. Dat is hier echter niet aan de orde. Daar komt bij, zoals het OM terecht heeft aangevoerd, dat een persbericht in de regel niet zeer genuanceerd, en dus op punten onvolledig, zal zijn. L. is veroordeeld op basis van tegen hem verzameld bewijsmateriaal, zoals de beschikbare DNA gegevens. De Hond heeft niet betwist dat het nadere onderzoek op dat punt alleen nog maar meer aanwijzingen in de richting van L. heeft opgeleverd, waarop in het persbericht ook uitvoerig is ingegaan. Ook is in het persbericht nog uitdrukkelijk vermeld dat uit het ontbreken van een waterdicht alibi niet zonder meer de conclusie voortvloeit dat de persoon die dit betreft bij de moord betrokken is geweest.
Dat De Hond, zoals hij onvoldoende weersproken heeft gesteld, thans nadeel ondervindt van zijn stellingname in de Deventer moordzaak is niet het gevolg van het handelen van het OM, maar van de - al dan niet terechte - reactie van derden, zoals die van een langdurige zakelijke relatie van De Hond, op zijn houding en wijze van uiten in deze kwestie. Het OM is niet verantwoordelijk voor de reacties van derden op het handelen van De Hond.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat voor een rectificatie geen aanleiding bestaat, zodat de vordering van De Hond zal worden afgewezen, met veroordeling van De Hond, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten.
De kosten aan de zijde van het OM worden begroot op:
- vast recht EUR 251,00
- salaris procureur 816,00
Totaal EUR 1.067,00
De beslissing
De voorzieningenrechter
weigert de gevraagde voorziening,
veroordeelt De Hond in de proceskosten, aan de zijde van het OM tot op heden begroot op EUR 1.067,00,
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.J. Peeters, bijgestaan door mr. M. Balk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 april 2007.?