Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/437361-06
Datum uitspraak: 26 april 2007
op tegenspraak
VERKORT VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Bondsrepubliek Duitsland) op [geboortedatum],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Penitentiair Ziekenhuis (Penitentiair Complex Scheveningen)
te ‘s Gravenhage.
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 2 februari 2007 en 13 april 2007.
1. Telastelegging
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding, waarvan een kopie als bijlage aan dit vonnis is gehecht. De in die dagvaarding vermelde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
2. Voorvragen
…
3. Waardering van het bewijs
3.1. De raadsman en de verdachte hebben ter zitting vrijspraak van het onder 1 primair en subsidiair telastegelegde bepleit omdat dit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Verdachte heeft nimmer de intentie gehad om brand te stichten, hij wilde slechts een schilderij beschadigen. Alhoewel bij het schilderij wel brandschade is ontstaan, is het schilderij niet verbrand. Tevens was geen sprake van gemeen gevaar voor de overige in het Rijksmuseum hangende schilderijen en objecten te duchten, noch levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen.
3.2. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Ter terechtzitting van 2 februari 2007 heeft verdachte - onder meer - verklaard dat hij op
25 juni 2006 tevoren een flesje met aanstekerbenzine heeft gevuld, de benzine over het schilderij heeft gegooid en “de boel met opzet in brand heeft gestoken”. Tevens heeft hij verklaard dat het schilderij, te weten “De Schuttersmaaltijd ter viering van de Vrede van Münster” uit 1648 van de schilder Bartholomeus van der Helst, een willekeurige keuze was. Bij sommige schilderijen stonden teveel mensen. Bij dit schilderij stonden slechts drie mensen die achter hem stonden. Verdachte heeft aangegeven dat hij toen de gelegenheid heeft benut. Het moest allemaal heel snel gaan. Iedereen kon zien dat het vuur snel uit ging. Voorts heeft hij verklaard dat het best kan zijn dat er veel mensen in die zaal waren, maar die waren ver weg. Hij dacht dat ze zich op twintig meter van de vlam bevonden. Er waren drie mensen dichterbij, maar die stonden drie keer zo ver weg van de vlam als verdachte. Verdachte stond heel dicht bij het schilderij en de drie mensen stonden zo’n drie meter van de vlam verwijderd. Verdachte heeft op een foto aangetoond waar hij de aansteker bij de benzine heeft gehouden. Dat was een beetje in het midden aan de rechterkant, bij de derde figuur van rechts. Hij heeft de benzine vanaf de zijkant tegen het schilderij aangegooid. Die andere mensen stonden linksvoor. Verdachte was verbaasd hoe groot de benzinevlek was. Daarna heeft hij de benzine snel aangestoken. Verdachte heeft de vlam gezien. Het was een grote vlam. Aldus verdachtes verklaringen. Dat sprake was van een grote steekvlam wordt tevens bevestigd door de verklaringen van de aldaar aanwezige getuigen.
Gelet op de gedragingen van de verdachte, te weten met een flesje aanstekerbenzine vlak voor een schilderij gaan staan, het snel gooien van de benzine op het schilderij en het uiteindelijk met een wegwerpaansteker aansteken van de benzine, is de rechtbank van oordeel dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht. De rechtbank is dan ook met de officier van justitie van oordeel dat het in het algemeen voorzienbaar is dat wanneer aanstekervloeistof over een schilderij wordt gegooid en aangestoken, er brand ontstaat. De omstandigheid dat voornoemd schilderij niet geheel in vlammen is opgegaan en verdachte slechts de intentie had het schilderij te beschadigen, doet daar niet aan af.
De rechtbank is op grond van het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut van
30 november 2006 - in tegenstelling tot de officier van justitie - van oordeel dat geen sprake was voor gemeen gevaar voor goederen. In dit rapport is geconcludeerd dat gezien de hoogte van het plafond, de onbrandbaarheid van de constructiematerialen van zowel het plafond als de vloer in de hal waar het schilderij was tentoongesteld en de grootte van deze hal, verdere uitbreiding van de brand niet was te verwachten. Daarbij is rekening gehouden met de omstandigheden dat het schilderij en de achterwand relatief langzaam zullen branden en de brand hierdoor in een vroeg stadium zal worden opgemerkt en geblust.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat door de brandstichting door verdachte gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen, te weten de drie bezoekers die zich op ongeveer drie meter afstand van het schilderij bevonden, te duchten was. Voldoende is reeds dat het gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten is en niet dat dit gevolg ook daadwerkelijk is ingetreden. Naar het oordeel van de rechtbank is hiervan in het onderhavige geval sprake omdat in de directe omgeving van de steekvlam personen aanwezig waren. Vóór het gooien van de benzine heeft verdachte gekeken waar de overige drie personen zich bevonden. Echter, om de benzine op het schilderij te gooien en die benzine met de aansteker aan te steken, kan het niet anders dan dat verdachte zijn blik van de personen heeft moeten afwenden. Gelet op zijn verklaring dat alles snel moest gaan, kon hij de overige personen dan ook niet in de gaten houden terwijl hij tevens niet kon voorzien welke reacties het in brand steken van het schilderij zouden opwekken. Het is immers zeer wel mogelijk dat de personen zouden hebben getracht om verdachte tegen te houden of om de vlam, die groot was, te doven.
3.3. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het onder 1 primair telastegelegde:
op 25 juni 2006 te Amsterdam opzettelijk brand heeft gesticht in de Philipsvleugel van het Rijksmuseum, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk aanstekerbenzine op het aldaar tentoongestelde schilderij, genaamd “De Schuttersmaaltijd ter viering van de Vrede van Münster” uit 1648 van de schilder Bartholomeus van der Helst, gegooid en die aanstekerbenzine vervolgens met een wegwerpaansteker aangestoken, ten gevolge waarvan voornoemd schilderij gedeeltelijk is verbrand terwijl daarvan gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de aldaar aanwezige bezoekers van het Rijksmuseum te duchten was.
Ten aanzien van het onder 2 telastegelegde:
op 25 juni 2006 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk het schilderij, genaamd “De Schuttersmaaltijd ter viering van de Vrede van Münster” uit 1648 van de schilder Bartholomeus van der Helst, toebehorende aan de gemeente Amsterdam en/of het Rijksmuseum te Amsterdam, heeft beschadigd en onbruikbaar gemaakt door aanstekerbenzine op voornoemd schilderij te gooien en die aanstekerbenzine vervolgens met een wegwerpaansteker aan te steken.
Voor zover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
4. Het bewijs
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het pro justitia rapport van 10 april 2007 opgemaakt door [naam psychiater], het rapport van 8 april 2007 opgemaakt door
[naam klinisch psycholoog] en het rapport van 3 april 2007 van
prof. dr. C. Jonker, gedragsneuroloog. Voornoemde rapporteurs hebben een aantal keren overleg over betrokkene gehad waarbij een grote mate van overeenstemming over diagnostiek, advies en mate van toerekenbaarheid bestond. De conclusie van voornoemde rapporten luidt dat verdachte als sterk verminderd toerekeningsvatbaar voor het bewezenverklaarde moet worden beschouwd.
Zo blijkt uit het Pro Justitia Rapport, opgemaakt door [naam psychiater], betreffende verdachte, onder meer het volgende, zakelijk weergegeven:
Bij betrokkene is sprake van een ernstige persoonlijkheidsstoornis (met dwangneurotische en narcistische kenmerken) als van een frontaal syndroom (met organische persoonlijkheidsverandering) als gevolg van de stereotactische leucotomie, waarbij er sprake is van een negatieve interactie tussen de gebrekkige ontwikkeling en de ziekelijke stoornis. Betrokkene heeft weliswaar de ongeoorloofdheid van het ten laste gelegde kunnen inzien, doch is in mindere mate dan de gemiddeld normale mens in staat geweest zijn wil in vrijheid – overeenkomstig een dergelijk besef – te bepalen. Hij kan als sterk verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd voor het telastegelegde. Ondanks dat betrokkene thans betoogt weinig last meer te hebben van zijn angstklachten en er naar zijn zeggen geen recidivegevaar zou bestaan, wijzen zowel de aard en ernst van zijn problematiek als toepassing van de risicotaxatie-instrumenten in de richting van een hoog recidivegevaar. Ware betrokkene een Nederlander dan zou het advies (gezien de stoornis en daaraan gekoppeld groot recidivegevaar) een tbs met bevel tot dwangverpleging luiden. Gezien betrokkenes Duitse nationaliteit, zijn leeftijd en slechte gezondheidstoestand zou het in de huidige situatie de voorkeur verdienen indien in Duitsland een passende setting voor behandeling en begeleiding van betrokkene gerealiseerd kan worden.
Uit het Pro Justitia Rapport, opgemaakt door [naam klinisch psycholoog] betreffende verdachte, blijkt onder meer het volgende, zakelijk weergegeven:
Bij betrokkene is sprake van een frontaal syndroom op basis van eerder uitgevoerde psychochirurgische (dubbelzijdige stereotactische leucotomie) ingreep. Mede hierdoor heeft zich een persoonlijkheidstoornis kunnen ontwikkelen. Tevens is sprake van een ouderwordende man met dwanggedachten en angsten die vanwege langdurig verblijf in penitentiaire en gezondheidsinstellingen gehospitaliseerd is. Deze stoornis was aanwezig ten tijde van het telastegelegde omdat de stoornis van structurele aard is. Betrokkene leeft in een eigen wereld en is een feite een gehospitaliseerde psychiatrie patient. Zodra de structuur van de inrichting voor betrokkene wegvalt, vervalt hij in stereotypie en perseveraties. Er is sprake van verlies van normen, zelfreflectie en gewetensfunctie. Hierdoor wordt betrokkene meer aangestuurd door dwanggedachten en is er in feite sprake van een beperkte keuzevrijheid voor betrokkene. Op basis van het dossier en de uitvoerde risicotaxatie dient het recidive risico in een vrije situatie als groot gezien te worden. Gegeven de geringe levensverwachting en de slechte fysieke conditie van betrokkene is, op basis van humanitaire gronden, te overwegen betrokkene uit te wijzen op voorwaarde dat hij in Duitsland blijvend onder toezicht kan verblijven in een gesloten forensisch psychiatrische kliniek. Mocht de rechtbank alleen de mogelijkheden in Nederland willen overwegen, dan is een maatregel terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege aangewezen.
De rechtbank neemt genoemde conclusies over en volgt de advisering van de rapporteurs.
Terbeschikkingstelling
Verdachte dient op grond van het vorenstaande ter beschikking gesteld te worden en van overheidswege te worden verpleegd, mede aangezien het onder 1 primair bewezen geachte een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel eist.
Gelet op het onder 1 primair bewezen geachte en het strafbare feit dat dat bewezen geachte oplevert, wordt de maatregel opgelegd voor een misdrijf dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen en maatregelen
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem onder 1 primair en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar, met aftrek van voorarrest. Tevens heeft de officier van justitie gevorderd dat de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging opgelegd zal worden.
Ten aanzien van het beslag heeft de officier van justitie gevorderd dat het stukje plastic met twee elastiekjes wordt verbeurd verklaard en dat de handgeschreven brief van verdachte d.d. 22 februari 2005 en de cd-roms met daarop een foto van het beschadigde schilderij in het dossier wordt gevoegd.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het in brand steken, beschadigen en onbruikbaar maken van het schilderij “De Schuttersmaaltijd ter viering van de Vrede van Münster” uit 1648 van de schilder Bartholomeus van der Helst. Met deze feiten heeft verdachte slechts zijn persoonlijke belangen voor ogen gehad. Verdachte is speciaal naar Amsterdam gegaan omdat hij in Duitsland als kunstvernieler te bekend is en bij elk museum gesignaleerd staat.
Het schilderij behoort tot het cultureel erfgoed van Nederland en gold lange tijd belangrijker en mooier dan het schilderij “De Nachtwacht” van Rembrandt. Dagelijks komen honderden bezoekers uit alle delen van de wereld dit schilderij bezichtigen in het Rijksmuseum.
De verdachte heeft derhalve met het in brand steken van het schilderij ernstige schade aan het schilderij aangericht, maar tevens heeft verdachte met zijn handelen schade berokkend aan het Rijksmuseum en kunstliefhebbers. Door zijn handelen heeft verdachte het publiek bovendien tijdelijk de mogelijkheid ontnomen het schilderij te bekijken nu het schilderij ten behoeve van de restauratie uit de Philipsvleugel van het Rijksmuseum verwijderd moest worden. Het is niet mogelijk gebleken het schilderij weer in zijn oorspronkelijke staat te herstellen.
Een dergelijk misdrijf rechtvaardigt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank houdt bij de strafoplegging bovendien rekening met het feit dat verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Duitse Justitieel Documentatieregister (Auskunft des Bundeszentralregisters van 13 oktober 2006), een lange geschiedenis heeft op het gebied van kunstvernieling.
De rechtbank zal de verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) jaar.
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
- 1 handgeschreven brief d.d. 22 februari 2005
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
- stukje plastic met 2 elastiekjes
- 2 cd-roms met daarop foto van het beschadigde schilderij “Schuttersmaaltijd”
Ten aanzien van de benadeelde partij
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat een deel van de vordering van de benadeelde partij Stichting Het Rijksmuseum, te Amsterdam, van zo eenvoudige aard is dat dit zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van de hiervoor bewezen geachte feiten, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 17.772,00 (zegge: zeventienduizend en zevenhonderdtweeënzeventig euro). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Het overige deel van de vordering van de benadeelde partij, te weten de post voor de overige kosten voor publiciteit, educatie en de website, is niet van zo eenvoudige aard dat dit zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van Stichting het Rijksmuseum te Amsterdam voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 55, 157 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
9. Beslissing
Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde:
Eendaadse samenloop van
opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is
en
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen en onbruikbaar maken.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast dat verdachte ter beschikking gesteld zal worden en beveelt dat hij van overheidswege verpleegd zal worden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij Stichting Het Rijksmuseum, Postbus 74888, 1070 DN te Amsterdam toe tot een bedrag van € 17.772,00 (zegge: zeventienduizend en zevenhonderdtweeënzeventig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van dit vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening,
Veroordeelt verdachte aan Stichting Het Rijksmuseum voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer Stichting Het Rijksmuseum, te betalen de som van € 17.772,00 (zegge: zeventienduizend en zevenhonderdtweeënzeventig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 118 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P.C. Janssen, voorzitter,
mrs. R.M. Troost, A.W.C.M. van Emmerik, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Smeets, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 april 2007.