Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
Enkelvoudige Kamer
in het geding met reg.nr. AWB 06/3600 AW
van:
[verzoekster], wonende te Amsterdam,
verzoekster,
vertegenwoordigd door mr. R.P.J. Hendrikx ,
het dagelijks bestuur van het stadsdeel De Baarsjes van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. N.A. Sjoer.
De rechtbank heeft op 2 juli 2005 een op 25 mei 2005 bij de Centrale Raad van Beroep ingediend beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 19 april 2005 (hierna: het bestreden besluit). Bij dit besluit is het door eiseres tegen een primair besluit van 19 mei 2004 gericht bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 13 maart 2007.
Eiseres is met ingang van 1 februari 2002 in het kader van een door haar te volgen opleiding Administratief Ambtenaar Burgerzaken (AABZ), aangesteld als ambtenaar in tijdelijke dienst voor bepaalde tijd in de functie van medewerkster burgerzaken bij de afdeling publiekszaken van de sector Onderwijs, Welzijn en Publiekszaken voor 32 uur per week voor de periode van
1 februari 2002 tot en met 30 juni 2003. Hierbij is als voorwaarde voor een aanstelling in vaste dienst per 1 juli 2003 gesteld dat eiseres volledig en naar behoren functioneert en dat zij in juni 2003 het examen AABZ met positief resultaat heeft afgerond. Bij het niet behalen van het diploma AABZ loopt het dienstverband op 20 juni 2003 van rechtswege af.
Op 27 februari 2003 is een beoordelingsgesprek gevoerd met eiseres. Hierbij werd in eerste instantie zes maal een C (voldeed nog niet aan de eisen) gescoord. Eveneens is het vereiste van het behalen van de opleiding AABZ aan de orde gesteld.
Uit een gespreksverslag van 21 maart 2003 van het gesprek tussen eiseres en [hoofd Publiekszaken] blijkt dat uiteindelijk is besloten dat alleen de C op punt I: Kennis, blijft gehandhaafd. Voorts staat in het verslag opgenomen: “ Als [verzoekster] het herexamen plus laatste examen van juni met goed gevolg weet af te leggen wordt pas eind juni/begin juli duidelijk of de opleiding is behaald. Omdat verwacht wordt dat [verzoekster] vóór 1 januari 2004 aan de vereisten zal voldoen, krijgt zij een tijdelijk dienstverband bij wijze van proef aangeboden voor de periode 1 juli 2003 tot en met 31 december 2003”.
Bij besluit van 23 mei 2003 is aan eiseres met ingang van 1 juli 2003 opnieuw een aanstelling aangeboden. Ditmaal is eiseres aangesteld in tijdelijke dienst bij wijze van proef en is opnieuw als voorwaarde voor een aanstelling in vaste dienst gesteld dat eiseres volledig en naar behoren functioneert en dat het examen AABZ met positief resultaat dient te zijn afgerond.
Bij brief van 31 juli 2003 is aan eiseres een bevestiging van het op die dag gehouden gesprek met [hoofd Publiekszaken] en de personeelsadviseur [personeelsadviseur] gezonden. Hierin is onder meer vastgesteld dat eiseres in juni 2003 is gezakt voor het examen voor het diploma AABZ en dat haar is meegedeeld dat verweerder bereid is haar een nieuwe kans te geven. Dat houdt in dat zij in de maand december 2003 opnieuw examen moet doen en dat, indien zij voor dit examen zakt, haar aanstelling in tijdelijke dienst bij wijze van proef van rechtswege eindigt ingaande 1 juli 2004 en dat geen aanstelling in vaste dienst zal volgen.
Bij brief van 1 april 2004 heeft eiseres onder meer bezwaar gemaakt tegen het gestelde in de brief van 31 juli 2003 en daarbij aangegeven dat zij eerst op 27 februari 2004 kennis heeft genomen van het bestaan van die brief. Voorts schrijft eiseres dat op 27 februari 2004 een gesprek heeft plaatsgevonden en dat [hoofd Publiekszaken] in dat gesprek onder meer heeft meegedeeld dat het tijdelijk dienstverband van eiseres zal eindigen per 1 juli 2003 en dat aan haar geen vast dienstverband wordt geboden omdat zij in januari 2004 opnieuw is gezakt.
Op 8 april 2004 heeft [personeelsadviseur] een gesprek gevoerd met eiseres waarbij eiseres onder meer is geattendeerd op een passende vacature bij stadsdeel ZuiderAmstel. Op 15 april 2004 heeft opnieuw een beoordelingsgesprek plaatsgevonden. Hierbij is het functioneren van eiseres zesmaal op een C beoordeeld. De conclusie in dit gesprek is dat geen vast dienstverband wordt aangeboden, ten eerste vanwege het feit dat het examen in december 2003 (moet zijn januari 2004) niet is gehaald. Naar aanleiding van dit beoordelingsgesprek heeft op 29 april 2004 een gesprek plaatsgevonden tussen eiseres, [hoofd Publiekszaken] en [personeelsadviseur] waarvan een verslag is opgemaakt. Eiseres heeft bij brief van 8 mei 2004 aan de stadsdeelsecretaris gereageerd op het haar aangezegde ontslag.
Vervolgens heeft verweerder bij primair besluit van 19 mei 2004 aan eiseres meegedeeld dat haar dienstverband met ingang van 1 juli 2004 zal worden beëindigd en dat zij niet in vaste dienst zal worden aangesteld. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft verweerder op grond van het advies van de stadsdeelsecretaris, met voorbijgaan aan het advies van de Commissie Bezwaar en Beroep (hierna: de Bezwaarcommisie), bij besluit op bezwaar van 14 december 2004 ongegrond verklaard. Het hiertegen door eiseres ingestelde beroep is bij uitspraak van deze rechtbank van 23 februari 2005 gegrond verklaard wegens een motiveringsgebrek. Bij het thans bestreden besluit is het bezwaar van eiseres opnieuw ongegrond verklaard.
Eiseres stelt zich in beroep op het standpunt – samengevat - dat zij het diploma AABZ tijdig heeft gehaald, dat haar ten onrechte geen vaste aanstelling is geboden en dat zij voldoende functioneerde doch dat er slechts sprake was van spanningen tussen haar en [hoofd Publiekszaken]. Voorts stelt zij dat het dienstverband de termijn genoemd in artikel 211, derde lid, van het Ambtenarenreglement Amsterdam (hierna: ARA) heeft overschreden zodat haar dienstverband van rechtswege is geconverteerd naar een vast dienstverband.
Verweerder heeft aangevoerd dat de vaste aanstelling niet louter afhankelijk was van het behalen van het diploma AABZ doch dat eiseres ook voldoende diende te functioneren en dat hiervan geen sprake was. Verweerder bestrijdt dat het tijdelijke dienstverband geconverteerd zou zijn naar een vast dienstverband.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 1111, eerste lid, van het ARA wordt de ambtenaar geacht te zijn ontslagen als zijn proeftijd is verstreken tenzij het tegendeel blijkt. Ingevolge het tweede lid van genoemd artikel wordt de proefaanstelling geacht te zijn verlengd indien de voorgeschreven aanzeggingstermijn niet in acht is genomen en voorts ook na de datum van afloop van het dienstverband geen wijziging is gekomen in de feitelijke omstandigheden.
De rechtbank stelt allereerst vast dat er sprake is geweest van twee tijdelijke aanstellingen en dat, zoals eiseres ter zitting ook heeft bevestigd, de bedoeling van beide aanstellingen was om eiseres in de gelegenheid te stellen het voor de functie van medewerkster Burgerzaken vereiste diploma AABZ te behalen waarna aan haar indien zij én volledig en naar behoren functioneerde én het diploma bezat, een vaste aanstelling zou worden aangeboden.
De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting nader toegelicht dat bij de tweede aanstelling bewust niet is gekozen voor de voortzetting van de tijdelijke aanstelling voor de duur van de opleiding ingevolge artikel 212 van het ARA. Er is juist gekozen voor een aanstelling in tijdelijke dienst bij wijze van proef ingevolge artikel 211 van het ARA, omdat eiseres de vereiste beroepsopleiding niet binnen de daarvoor gestelde termijn had behaald en haar met deze wijze van aanstellen een duidelijk signaal werd gegeven dat haar een tweede kans werd geboden.
Vorenstaande in samenhang bezien met het feit dat tussen partijen in confesso was dat beide tijdelijke aanstellingen van eiseres uitdrukkelijk bedoeld waren om eiseres in de gelegenheid te stellen de vereiste opleiding te behalen alsmede het feit dat de duur van beide aanstelling tezamen blijft binnen de in artikel 215 van het ARA genoemde termijn van 36 maanden (omzetting aanstelling in vaste dienst), leidt de rechtbank tot het oordeel dat de termijn van twee jaar van artikel 211, derde lid, van het ARA in dit geval niet van toepassing is. De rechtbank verwerpt dan ook de stelling dat het dienstverband zou zijn geconverteerd naar een vast dienstverband.
Voorts is de rechtbank, anders dan eiseres, van oordeel dat het niet aannemelijk is geworden dat bij eiseres het in rechte te honoreren vertrouwen is gewekt dat aan haar een vaste aanstelling zou worden geboden indien zij vóór 1 juli 2004 in het bezit was van het diploma AABZ. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
Uit beide aanstellingen en uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het vanaf de eerste aanstelling duidelijk is geweest dat eiseres voor het verkrijgen van een vaste aanstelling aan twee vereisten diende te voldoen: het volledig en naar behoren functioneren en het behalen van het diploma AABZ. Ter zitting is gebleken dat het diploma AABZ uit twee modules bestaat en dat de datum waarop wordt geëxamineerd, afhankelijk is van het aantal deelnemers.
Ten tijde van het verlenen van de tweede tijdelijke aanstelling op 23 mei 2003 was nog niet bekend of eiseres geslaagd was voor (een deel) van het examen AABZ. Eerst in juni 2003 is gebleken dat zij hiervoor is gezakt. Niet bestreden is dat hierover op 31 juli 2003 een gesprek tussen eiseres en [hoofd Publiekszaken] heeft plaatsgevonden in aanwezigheid van [personeelsadviseur]. Nu de brief van 31 juli 2003 slechts een bevestiging is van hetgeen toen is besproken, is de rechtbank van oordeel dat - wat er ook zij van de vraag of eiseres de brief van 31 juli 2003 eerst op 27 februari 2004 zou hebben ontvangen – eiseres vanaf 31 juli 2003 in ieder geval op de hoogte was van het feit dat zij voor het volgende examen, dat was gepland in december 2003/januari 2004, diende te slagen en dat, indien zij daarvoor zakte, geen aanstelling in vaste dienst per 1 juli 2004 zou volgen. Verweerder heeft eiseres dusdoende meerdere kansen geboden om aan de functie-eisen te voldoen.
Het voor december 2003 geplande examen heeft in januari 2004 plaatsgevonden. Niet in geschil is dat eiseres voor dit examen is gezakt. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft kunnen stellen dat aan eiseres, nu zij het examen niet heeft behaald, geen vaste aanstelling meer zou worden geboden. Dit is ook aan eiseres meegedeeld in een gesprek op 27 februari 2004. Dat eiseres nadien op 25 juni 2004 het diploma AABZ heeft behaald, maakt dit niet anders.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat het functioneren van eiseres in ieder geval vanaf februari 2003 onderwerp van aandacht en gesprek is geweest. Hiertoe verwijst de rechtbank naar het beoordelingsformulier van 27 februari 2003 waarin bij ‘Eventuele opmerkingen’ onder meer staat vermeld:
‘Verder ontwikkelen van kennis is onontbeerlijk voor vervulling van back office werkzaamheden.’
In het formulier van 15 april 2004 staat bij ‘Eventuele opmerkingen’:
‘(ad II Bea) de bekende werkzaamheden worden door [eiseres] voldoende uitgevoerd, ze ontwikkelt echter geen initiatieven t.a.v. de zaken die ze nog niet onder de knie heeft. Omgaan met kritiek kan [eiseres] moeilijk. Verhouding tussen leidinggevende en [eiseres] is de laatste tijd verslechterd. Tempo en regelmaat binnen de bekende werkzaamheden (loket) is goed. De benodigde kennis is onvoldoende t.o.v. wat de werkgever op dit moment had mogen verwachten ( zie verder achterzijde van dit formulier).’
Op de achterzijde staat vermeld:
‘Opleidingseis: de afspraak, vastgelegd in de brief van 31 juli 2003, met als inhoud dat [eiseres] het examen van december 2003 in één keer diende te halen is niet vervuld.
Uit de bijlage van dit beoordelingsgesprek blijkt dat één van de redenen waarom geen vast dienstverband wordt geboden, is dat eiseres onvoldoende is gegroeid in haar functioneren in relatie tot de twee jaar ervaring die zij in het werk heeft kunnen opdoen.
Uit de verklaringen tijdens de hoorzitting van 19 augustus 2004 van [hoofd Publiekszaken] en de eerste medewerkster [eerste medewerker] komt naar voren dat eiseres meermalen is aangesproken op haar gedrag en haar uitlatingen naar collega’s en klanten. Dat zowel [hoofd Publiekszaken] als [eerste medewerkster] het lastig vonden om de bestaande kritiek naar voren te brengen, uit begrip voor de moeilijke privé-situatie waarin eiseres verkeerde en dat eiseres daardoor wellicht minder hard is aangesproken op haar functioneren dan was beoogd, neemt niet weg dat er wel degelijk regelmatig overleg over haar functioneren is geweest. De rechtbank is dan ook met verweerder van oordeel dat het feit dat het beoordelingsgesprek in december 2003 niet heeft plaatsgevonden, niet kan betekenen dat eiseres niet bekend was met de kritiek op haar functioneren en de noodzaak van verbetering.
Vorenstaande in samenhang bezien met de herhaalde kansen die eiseres geboden zijn om haar diploma te behalen leidt tot het oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft kunnen stellen dat de geboden kansen en de tweede tijdelijke aanstelling gezien kunnen en moeten worden als een verbetertraject. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder met het bestreden besluit gemotiveerd voorbij heeft kunnen gaan aan het advies van de Bezwaarcommissie.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat het dienstverband eindigde met ingang van 1 juli 2004, nu gebleken was dat eiseres niet heeft voldaan aan de in beide aanstellingsbesluiten genoemde vereisten. Hetgeen eiseres overigens heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
Vorenstaande betekent dat het beroep ongegrond zal worden verklaard. Voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten of tot vergoeding van het door eiseres gestorte griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 21 maart 2007 door mr. L.C. Bachrach, in tegenwoordigheid van H.A.J. van der Lee en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht
Afschrift verzonden op:
DOC: