ECLI:NL:RBAMS:2007:BA4579

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
345828
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. van Hees
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

A tegen London Verzekeringen N.V. inzake verkeersongeval en letselschade

In deze zaak vordert eiser A, wonende te Sint Annaland, dat de rechtbank London Verzekeringen N.V. aansprakelijk stelt voor de schade die hij heeft geleden als gevolg van een verkeersongeval op 20 juni 2001. Het ongeval vond plaats op de Langeweg te Sint Annaland, waar A met zijn motorfiets in botsing kwam met een door B bestuurde Hyundai bestelauto. De rechtbank heeft vastgesteld dat B, de bestuurder van de Hyundai, niet onrechtmatig heeft gehandeld, omdat hij A niet kon zien toen hij de Langeweg opreed. A heeft echter ook een deel van de aansprakelijkheid, omdat hij zijn snelheid niet voldoende heeft aangepast aan de verkeerssituatie. De rechtbank concludeert dat de aansprakelijkheid voor het ongeval voor 70% bij A ligt en voor 30% bij B. De rechtbank oordeelt dat London in beginsel aansprakelijk is voor de schade van A, maar dat A ook een eigen schuld heeft die in de beoordeling moet worden meegenomen. De rechtbank heeft besloten dat de schade van A niet zal worden verwezen naar een schadestaatprocedure, maar dat deze in de huidige procedure zal worden vastgesteld. Een comparitie van partijen zal worden gelast om de schade nader te specificeren. De rechtbank heeft ook de mogelijkheid van een schikking tussen partijen in overweging genomen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 345828 / HA ZA 06-2316
Vonnis van 18 april 2007
in de zaak van
A,
wonende te,
eiser,
procureur mr. R.P.M. Janse van Mantgem,
tegen
de naamloze vennootschap
LONDON VERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
procureur mr. B.J.H. Crans.
Partijen zullen hierna A en London genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 4 oktober 2006,
- het proces-verbaal van comparitie van 24 januari 2007, met de daarin genoemde stukken.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 20 juni 2001 heeft ter hoogte van de T-kruising Langeweg-Kleine Dijk te Sint Annaland (gemeente Tholen) een aanrijding plaatsgevonden tussen een door A bestuurde Kawasaki motorfiets, die de Langeweg volgde, en een door B bestuurde Hyundai bestelauto. Deze was vanaf de Kleine Dijk linksaf de Langeweg opgereden in de richting waar A vandaan kwam. De aanrijding heeft plaatsgevonden op de Langeweg op de voor B bestemde rijstrook.
2.2. A is WAM-verzekerde van Europeesche Verzekeringen. B is de WAM-verzekerde van London.
2.3. Op het moment van de aanrijding was het licht, helder en droog weer.
2.4. De Langeweg is een voorrangsweg. De ongevalsplaats is gelegen buiten de bebouwde kom en de wettelijk toegestane maximum snelheid ter plaatse bedraagt 80 kilometer per uur. Verkeer dat rijdt over de Langeweg wordt gewezen op de kruising met de Kleine Dijk door een voorrangsbord.
2.5. Doordat de Langeweg een flauwe bocht maakt (van B uit gezien) naar rechts en langs de weg onder meer voornoemd verkeersbord en een boom staan, heeft het verkeer dat vanuit de Kleine Dijk de Langeweg oprijdt een beperkt zicht naar links, anderzijds heeft het verkeer dat over de Langeweg rijdt de Kleine Dijk betrekkelijk laat in zicht.
2.6. Naar aanleiding van de aanrijding is een proces-verbaal opgemaakt. Daarin is onder meer opgenomen het proces-verbaal van verhoor van B d.d. 20 juni 2001. Tijdens dit verhoor heeft B onder meer het volgende verklaard:
[…]
“Bij mij in de auto zaten in de kinderzitjes mijn 2 kleine kinderen, hierdoor rij ik nog voorzichtiger als dat ik al gewend ben om te doen. Aan T splitsing gekomen met de Langeweg/Bram Groenewegenweg, sloeg ik linksaf de Langeweg op. Ik wilde vervolgens na ongeveer 30 meter weer rechtsaf, wederom het verlengde van de Kleine Dijk op rijden. Op het moment dat ik de Langeweg was opgereden, zag ik uit de richting van Sint Annaland een motorrijder aankomen. Ik zag deze motorrijder ineens slingerend aankomen. Ik weet niet of deze motorrijder van mij schrok. Ik had deze motorrijder op het moment dat ik de Langeweg opreed in het geheel niet gezien. Alles ging toen razendsnel. Ik hoorde een grote klap.”
2.7. Uit het proces-verbaal blijkt voorts dat A zich van het ongeval niets meer kan herinneren.
2.8. Na het ongeval heeft C in opdracht van London een ongevalsanalyserapport opgesteld d.d. 11 februari 2001 (hierna: het rapport van C).
In dit rapport is onder meer opgenomen een verklaring van B van 21 januari 2002, waarin B onder meer het volgende heeft verklaard:
“b) Ik weet 100% zeker dat ik, voordat ik de Langeweg ben opgereden, eerst heb stilgestaan. Die kruising is namelijk nogal onoverzichtelijk en om die reden ben ik eerst gestopt om o.a. naar links te kijken. Ik ben vervolgens opgetrokken omdat ik van links geen verkeer zag naderen. Dit optrekken deed ik rustig. Pas toen ik de Langeweg reeds deels was opgereden zag ik van links de motorrijder naderen.
c) Ik kan niet (althans niet met zekerheid) zeggen welke snelheid ik nog heb bereikt. Ik weet ook niet of ik kort voor de botsing eventueel nog heb afgeremd. Daarvoor ging alles veel te snel.”
2.9. D heeft in opdracht van Europeesche Verzekeringen een ongevalsanalyserapport d.d. 14 januari 2004 opgesteld (hierna: het rapport van D). C en D hebben vervolgens over en weer op elkaars rapporten gereageerd.
3. Het geschil
3.1. A vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. te verklaren voor recht dat London aansprakelijk is voor het ongeval d.d. 20 juni 2001,
2. London te veroordelen tot betaling van de schade zoals deze nader bij staat zal worden opgemaakt, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het ongeval,
3. London te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten, nader op te maken bij staat,
4. London te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2. A legt aan zijn vordering ten grondslag dat B onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld doordat hij de voorrangsweg te langzaam is opgereden en daardoor de kruising langer dan noodzakelijk heeft geblokkeerd. Daardoor heeft hij geen voorrang gegeven aan A waar hij dat wel had moeten doen.
A stelt, onder verwijzing naar het rapport van D, dat hij de aanrijding zelf niet had kunnen voorkomen. Voor zover nodig beroept A zich op de billijkheidscorrectie.
Voor de door hem als gevolg van het ongeval geleden schade houdt A London aansprakelijk.
3.3. London betwist primair dat B onrechtmatig heeft gehandeld. Zij voert aan dat B, toen hij optrok om de Langeweg op te rijden, A niet heeft kunnen zien. B heeft derhalve zijn plicht om voorrang te verlenen niet geschonden, aldus London. Voorts betwist London dat B met een te lage snelheid is opgetrokken en daarmee de weg niet tijdig heeft vrijgemaakt voor aankomend verkeer.
Subsidiair beroept London zich op eigen schuld van A. London verwijt A dat hij zijn snelheid onvoldoende heeft aangepast aan de situatie en niet in staat is geweest zijn motor tijdig tot stilstand te brengen. Bij de eigen schuld aan de zijde van A zinkt een eventuele fout van B volgens London in het niet. Ook is er volgens haar geen grond voor toepassing van de billijkheidscorrectie.
4. De beoordeling
4.1. Tussen partijen is in geschil of, en zo ja in welke mate, Londen als WAM- verzekeraar van B gehouden is de schade die A heeft geleden als gevolg van de aanrijding te vergoeden. Daarvoor moet in de eerste plaats worden beoordeeld of B een verkeersfout heeft gemaakt die het ongeval (mede) heeft veroorzaakt.
4.2. De rechtbank stelt vast dat B geen voorrangsfout heeft gemaakt. Dit is gegrond op de hiervoor onder 2.6. genoemde verklaring van B, waarin naar voren komt dat hij A niet heeft gezien toen hij optrok om zijn oversteekmanoeuvre uit te voeren, en de rapporten van C en D. Zij hebben onafhankelijk van elkaar de ongevalslocatie bezocht, waarbij zij hebben onderzocht vanaf welke afstand B voor hem van links naderend verkeer had moeten kunnen zien naderen en wat de snelheid van A moet zijn geweest toen hij de kruising naderde. D concludeert dat B, op het moment dat hij de Langeweg is opgereden, A nog niet heeft kunnen zien. C concludeert dat A voor B zeer waarschijnlijk nog niet zichtbaar is geweest en dat de beslissing van B om op te trekken hem in ieder geval niet kan worden verweten. De rechtbank neemt dan ook als vaststaand aan dat B, op het moment dat hij de Langeweg opreed, A nog niet kon zien.
4.3. Nu echter sprake is van een kruising met een beperkt zicht had van B verwacht mogen worden dat hij, nadat hij had besloten de Langeweg op te rijden, zijn eenmaal ingezette oversteekmanoeuvre vlot af zou ronden.
In haar verweer betwist London dat B te langzaam over de kruising heeft gereden. Zij stelt hiertoe dat de rijstrook van A op het moment van de aanrijding vrij was, dat onvoldoende is onderbouwd wat moet worden verstaan onder onbehoorlijk langzaam rijden en voorts dat uit de rapporten van C en D niet blijkt dat B te langzaam de Langeweg is opgereden.
De rechtbank kan London hier niet in volgen. C en D hebben beiden onderzocht wat de snelheid moet zijn geweest van B en hebben deze snelheid gerelateerd aan wat volgens hen een snelheid is die gelet op de onderhavige verkeerssituatie wenselijk is. Bij een snelheid van 20 km/u had B de plaats van aanrijding in 3,5 tot 4 seconden kunnen bereiken, terwijl B er ongeveer 5 seconden voor nodig heeft gehad. Op grond van de eigen verklaringen van B is niet aannemelijk dat hij, toen hij A zag naderen, vaart heeft geminderd of heeft geremd. Daarvoor ging het immers volgens hem te snel. Er moet dan ook van worden uitgegaan dat B de oversteekmanoeuvre met onvoldoende voortvarendheid heeft uitgevoerd en daarmee de rijstrook bestemd voor hem van links naderend verkeer onnodig lang heeft bezet.
Voorts moet worden aangenomen dat A, toen hij B de Langeweg op zag rijden, zich heeft afgevraagd of hij zijn weg ongehinderd kon vervolgen. Hoewel B ten tijde van de aanrijding op zijn eigen weghelft reed en de weghelft bestemd voor A volledig vrij was, kan niet worden gezegd dat B geen verwijt kan worden gemaakt. Hij heeft door zijn traagheid een situatie geschapen die voor A verwarrend was, hetgeen als onrechtmatig jegens A moet worden aangemerkt.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat London in beginsel aansprakelijk is voor de schade van A die het gevolg is van de aanrijding.
4.4. Thans komt de rechtbank toe aan het beroep van London op eigen schuld van A. In dit kader moet worden beoordeeld in welke mate de gedragingen van B en van A over en weer het gevaar voor het ontstaan van de aanrijding in het leven hebben geroepen.
Uit de rapporten van C en D volgt dat A, indien hij de maximum snelheid niet had overschreden en adequaat zou hebben gereageerd, het ongeval had kunnen voorkomen. Van A mocht ook worden verwacht dat hij bij het naderen van de kruising zijn snelheid zodanig zou aanpassen dat hij, toen bleek dat B de kruising aan het opgaan was, in staat zou zijn hier adequaat op te reageren door zijn motor op tijd tot stilstand te brengen, dan wel (zonodig door vaart te verminderen) op zijn eigen weghelft te blijven. Of het niet kunnen voorkomen van de aanrijding een gevolg is van – zoals London stelt – een te hoge snelheid van A, onvoldoende oplettendheid van A of een combinatie daarvan kan daarbij in het midden blijven. De aanrijding is hoe dan ook voor een deel toe te rekenen aan het rijgedrag van A. Daaraan draagt bij dat A was gewaarschuwd voor de kruising door het hiervoor onder 2.4. genoemde verkeersbord en, zoals hij ter comparitie heeft verklaard, ter plaatse bekend was.
4.5. De aan ieder der partijen toe te rekenen omstandigheden die aan het ontstaan van het ongeval hebben bijgedragen afwegende, komt de rechtbank tot de slotsom dat de causale bijdrage over en weer moet worden gesteld op 70% aan de zijde van A en op 30% aan de zijde van B, die zich ten tijde van de aanrijding geheel op zijn eigen weghelft bevond.
4.6. Vervolgens dient te worden beoordeeld het beroep van A op de billijkheidscorrectie. A stelt hiertoe dat er een verzekering is aan de zijde van B en dat A ernstig letsel heeft opgelopen. Tijdens de comparitie heeft A verklaard dat hij geen ongevallenverzekering heeft.
Deze omstandigheden wegen echter naar het oordeel van de rechtbank niet op tegen de uiteenlopende ernst van de door A en B gemaakte verkeersfouten. A heeft een aanmerkelijk groter gevaar gecreëerd dan B, doordat hij zijn snelheid niet voldoende heeft aangepast en/of onvoldoende oplettend is geweest. Dit leidt ertoe dat de billijkheid in de gegeven omstandigheden geen correctie eist.
4.7. Tussen partijen is in geschil of voor het vaststellen van de schade van A verwijzing naar de schadestaatprocedure aangewezen is. Voor zo’n verwijzing is gegronde reden als de schade nog niet kan worden begroot. Nu sinds het ongeval ruim zes jaren zijn verstreken is aannemelijk dat sprake is van een medische eindtoestand en dat de schade bekend is. Om proceseconomische redenen zal daarom niet verwezen worden naar de schadestaatprocedure, maar zal de schade, voor zover mogelijk, in het kader van de onderhavige procedure worden vastgesteld.
Daartoe zal andermaal een comparitie van partijen worden gelast, ter gelegenheid waarvan A zijn schade nader kan specificeren en toelichten, waarop London zal kunnen reageren. De eventuele schriftelijke stukken, die partijen in het geding willen brengen, dienen uiterlijk twee weken voor de zitting de rechtbank te hebben bereikt, met toezending van een afschrift aan de wederpartij.
Partijen kunnen vanzelfsprekend de schade, nu de mate van aansprakelijkheid van London is vastgesteld op 30%, in onderling overleg regelen. Een voortzetting van het geding is dan niet nodig. Mocht dat wel het geval zijn, dan wordt aan A in overweging gegeven zijn eis te wijzigen aangezien thans geen verwijzing naar de schadestaatprocedure plaatsvindt. Een eventuele wijziging van eis dient de rechtbank uiterlijk twee weken vóór de comparitiezitting te hebben bereikt, met afschrift aan de wederpartij.
Ter zitting zal de mogelijkheid van een schikking kunnen worden onderzocht.
4.8. London heeft nog ter gelegenheid van de comparitie op 24 januari 2007 verzocht hoger beroep open te stellen ingeval de rechtbank bij tussenvonnis tot het oordeel zou komen dat London een vergoedingsplicht heeft aan A. Dit verzoek wijst de rechtbank af. Ingevolge de in artikel 337 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering geformuleerde hoofdregel kan van een tussenvonnis slechts tegelijk met het eindvonnis hoger beroep worden ingesteld. De rechtbank acht, gelet op de mate van aansprakelijkheid van London en de omvang van het geschil, geen termen aanwezig om daarvan af te wijken.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. beveelt een verschijning van partijen, bijgestaan door hun raadslieden, voor het geven van inlichtingen en ter beproeving van een minnelijke regeling,
5.2. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 9 mei 2007 voor het opgeven van de verhinderdagen in de maanden juni tot en met augustus 2007, waarna dag en uur van de comparitie zullen worden bepaald,
5.3. bepaalt dat bij gebreke van de gevraagde opgave(n) de rechtbank het tijdstip van de comparitie zelfstandig zal bepalen,
5.4. bepaalt dat na de vaststelling van het tijdstip van de comparitie dit in beginsel niet zal worden gewijzigd,
5.5. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Hees en in het openbaar uitgesproken op 18 april 2007.?