ECLI:NL:RBAMS:2007:BA5394

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/4649 en 05/5086 en 05/5219
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verleende bouwvergunning voor landhuis in Naarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 mei 2007 uitspraak gedaan in een geschil over de verleende bouwvergunning voor het oprichten van een landhuis in Naarden. De vergunning werd verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Naarden aan de vergunninghoudster. De Stichting Administratiekantoor Onroerend Goed Keizerskraaij en de Vereniging Leefmilieu het Gooi, de Vechtstreek en omstreken hebben bezwaar gemaakt tegen deze vergunning. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van beide partijen beoordeeld. De Vereniging werd als belanghebbende aangemerkt op basis van haar statuten, terwijl de Stichting als economische eigenaar van aangrenzende percelen ook als belanghebbende werd erkend.

De rechtbank oordeelde dat er geen weigeringsgronden van toepassing waren volgens de Woningwet, en dat de bouwvergunning terecht was verleend. De rechtbank concludeerde dat de bezwaren van de Vereniging en de Stichting ongegrond waren. De rechtbank benadrukte dat het gebruik van het landhuis als woonhuis niet in strijd was met het bestemmingsplan, en dat eventuele toekomstige overtredingen van het bestemmingsplan met handhavingsmaatregelen moesten worden bestreden. De uitspraak werd gedaan in het kader van de Algemene wet bestuursrecht, waarbij de rechtbank de belangen van de betrokken partijen zorgvuldig afwoog.

De rechtbank verklaarde de beroepen van de Stichting en de Vereniging ongegrond en bevestigde de verleende bouwvergunning. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
Meervoudige kamer
UITSPRAAK
in het geding met reg.nr. AWB 05/4649 en 05/5086 en 05/5219
van:
Stichting Administratiekantoor Onroerend Goed Keizerskraaij te Naarden,
vertegenwoordigd door C.A.P. Verloop,
en
Vereniging Leefmilieu het Gooi, de Vechtstreek en omstreken te Hilversum,
vertegenwoordigd door J. de Oude Elferink,
en
[vergunninghoudster], wonende te [woonplaats], vergunninghoudster,
vertegenwoordigd door mr. G.J.A.M. Bogaers,
eiseressen,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Naarden,
verweerder,
vertegenwoordigd door W. Blommestein.
1. PROCESVERLOOP
De rechtbank heeft op 12 oktober 2005 van de Stichting Administratiekantoor Onroerend Goed Keizerskraaij (zaak 05/4649), op 2 november 2005 van de Vereniging Leefmilieu het Gooi, de Vechtstreek en omstreken (zaak 05/5086) en op 9 november 2005 van [vergunninghoudster] (zaak 05/5219) een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 27 september 2005, verzonden op 28 september 2005 (hierna: het bestreden besluit).
Nadat het onderzoek ter zitting van 8 november 2006 was gesloten is dit bij beslissing van 29 november 2006 heropend. Nadat partijen toestemming hebben gegeven om zonder nadere zitting uitspraak te doen is het onderzoek gesloten.
2. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 8 juni 2005, bekendgemaakt op 1 juli 2005, heeft verweerder een bouwvergunning verleend aan [vergunninghoudster] (hierna: de vergunninghoudster) voor het oprichten van een landhuis op het perceel [adres] te [woonplaats].
Bij brief van 14 juli 2005 heeft de Stichting Administratiekantoor Onroerend Goed Keizerskraaij (hierna: de Stichting) tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij brief van 29 juli 2005 is ook door de Vereniging Leefmilieu het Gooi, de Vechtstreek en omstreken (hierna: de Vereniging) bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit zijn de bezwaren ongegrond verklaard en is het primaire besluit gehandhaafd onder overneming van het advies van de Commissie voor de bezwaarschriften.
In beroep heeft de Vereniging aangevoerd dat het gebouw bedrijfsmatig gebruikt zal gaan worden en niet als woonhuis en dat verweerder onvoldoende op de door haar in de bezwaarfase aangevoerde ecologische bezwaren is ingegaan.
In beroep is door de Stichting aangevoerd dat op grond van het bestemmingsplan geen tweede landhuis mag worden gebouwd maar slechts een dienstwoning. Voorts is gesteld dat aannemelijk is dat het gebruik anders wordt dan alleen gebruik als woonhuis.
De vergunninghoudster is eveneens in beroep gekomen en heeft aangevoerd dat de Vereniging in bezwaar niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard omdat zij indertijd tegen het geldende bestemmingsplan geen zienswijzen of bedenkingen heeft ingediend. Voorts heeft zij aangevoerd dat de Stichting in bezwaar niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard omdat zij geen persoonlijk, direct belang heeft bij onderhavige bouwvergunning.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de Vereniging
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de Vereniging terecht aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gezien de in haar statuten opgenomen doelstellingen. Dat de Vereniging in de procedure tot vaststelling van het op het bestreden besluit van toepassing zijnde bestemmingsplan geen zienswijzen heeft ingediend, doet naar het oordeel van de rechtbank niet ter zake. Bij elk besluit dat met inachtneming van het vastgestelde bestemmingsplan moet worden genomen, wordt immers middels de in de Algemene wet bestuursrecht beschreven procedures rechtsbescherming geboden aan alle belanghebbenden bij dat besluit.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van de Stichting
De Stichting heeft middels overlegde stukken aangetoond dat in 1994 de economische eigendom van het perceel [adres] te [woonplaats] aan haar is overgedragen. Deze percelen grenzen aan het perceel waarvoor de bouwvergunning is verleend. Dit feit is naar het oordeel van de rechtbank voldoende om aangemerkt te worden als belanghebbende in de zin van de Awb, gelijk dit ook geldt voor natuurlijke personen die eigenaar zijn van een aangrenzend perceel. Uit de akte van economische eigendomsoverdracht blijkt immers dat vanaf de datum van overdracht alle baten, lasten en risico’s voor rekening van de Stichting komen en dat op eerste vordering van de Stichting het registergoed zonder enige nadere prestatie juridisch aan haar moet worden geleverd. Gelet hierop en op de uitspraak van de Hoge Raad van 13 september 2002 (zie www.rechtspraak.nl, LJN: AE3383) waarin is bepaald dat er in het algemeen vanuit kan worden gegaan dat de rechtsverhouding tussen de eigenaar en de belanghebbende op grond waarvan de economische eigendom is overgedragen, meebrengt dat het belang van de zaak de belanghebbende (de economische eigenaar) volledig aangaat, is de rechtbank van oordeel dat de Stichting kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb en dat verweerder de Stichting terecht in haar bezwaar heeft ontvangen.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep van de vergunninghoudster ongegrond zal worden verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.
Ten aanzien van de gronden van de Vereniging
Niet is betwist dat zich in onderhavig geval geen van de weigeringsgronden van artikel 44 van de Woningwet (Ww) voordoen. Aangezien het in dit artikel een limitatieve opsomming van weigeringsgronden betreft, heeft verweerder terecht geconcludeerd dat de bouwvergunning verleend diende te worden. Toetsing aan de Flora- en Faunawet dan wel het meewegen van het feit dat het gebied is gelegen in de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur kan daarom niet plaatsvinden in het kader van een beslissing op een aanvraag voor een bouwvergunning zonder vrijstelling. Evenmin kunnen daarbij bepaalde vermoedens ten aanzien van gebruik van het pand dat afwijkt van het toegestane gebruik een rol spelen. Terecht heeft verweerder hierover gesteld dat niet toegestaan gebruik, zo dit in de toekomst plaats zou vinden, dient te worden bestreden met behulp van handhavingsmaatregelen. Vergunninghoudster heeft gesteld dat zij het landhuis gaat gebruiken als woonhuis.
Op grond van het bovenstaande zal het beroep van de Vereniging ongegrond worden verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.
Ten aanzien van de gronden van de Stichting
Uit de plankaart behorende bij het bestemmingplan Valkeveen e.o.1976, eerste herziening van juni 1986, zoals dat gold ten tijde van het verlenen van de bouwvergunning (hierna: het geldende bestemmingsplan) blijkt dat op het perceel van [adres] twee bouwvlakken zijn ingetekend. Op het ene bouwvlak is het bestaande huis aan de [adres] gesitueerd, op het andere bouwvlak komt het landhuis waarvoor de bouwvergunning is verleend.
In artikel 7, eerste lid, van het geldende bestemmingsplan is bepaald dat de op de kaart voor “bebouwing met landhuizen (La)” aangewezen gronden zijn bestemd voor landhuizen met de daarbij behorende bouwwerken, waaronder dienstwoningen en open terreinen. Het tweede lid, onder a, van voornoemd artikel 7 vermeldt dat ten aanzien van de bebouwing van de in het eerste lid bedoelde gronden is bepaald dat per bebouwingsvak één hoofdgebouw mag worden gebouwd.
Het standpunt van de Stichting dat op grond van het bestemmingsplan geen tweede landhuis mag worden gebouwd slaagt daarom niet.
Ten aanzien het standpunt over een mogelijk met het bestemmingsplan strijdig gebruik van het landhuis, verwijst de rechtbank naar hetgeen hiervoor met betrekking tot de gronden van de Vereniging is overwogen.
De conclusie is dat ook het beroep van de Stichting ongegrond zal worden verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.
Beslist wordt als volgt.
3. BESLISSING
De rechtbank
- verklaart de beroepen in de zaken 05/4649, 05/5086 en 05/5219 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 7 mei 2007 door mr. A.C. Loman, voorzitter,
mrs. M. de Rooij en N.M. van Waterschoot, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Sulenta, griffier,
en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier is buiten staat te tekenen De voorzitter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ’s-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
DOC: B