ECLI:NL:RBAMS:2007:BA5404

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06-206 WWB
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om opleiding met behoud van bijstandsuitkering

In deze zaak heeft eiseres, woonachtig te Amsterdam, een verzoek ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam om de tweejarige opleiding Bezigheidsbegeleiding te mogen volgen met behoud van haar bijstandsuitkering. Het college heeft dit verzoek afgewezen, stellende dat de opleiding niet noodzakelijk was voor het vinden van betaald werk, gezien het vrij hoge opleidingsniveau van eiseres. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt en in beroep aangevoerd dat haar deelname aan het project ‘women@work’ niet voldoende kansen biedt op de arbeidsmarkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de motivering van het college voor de afwijzing van het verzoek ontoereikend was. De rechtbank oordeelde dat het college onvoldoende had onderbouwd waarom de opleiding niet de kortste weg naar duurzame arbeid zou zijn. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat het college opnieuw op het bezwaar van eiseres moet beslissen, met een duidelijke motivering. Tevens is het college veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 644,-, en dient het griffierecht van € 37,- aan eiseres te worden vergoed. De uitspraak is gedaan op 26 april 2007 door rechter B.E. Mildner, in aanwezigheid van griffier E.J. Seijsener.

Uitspraak

Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
in het geding met reg.nr. AWB 06/206 WWB
van:
[eiseres], wonende te Amsterdam,
eiseres,
vertegenwoordigd door mr. G. Beydals,
tegen:
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. M. Mulders.
1. PROCESVERLOOP
De rechtbank heeft op 10 januari 2006 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 8 december 2005, verzonden 9 december 2005 (hierna: het bestreden besluit).
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 28 maart 2007.
2. OVERWEGINGEN
Op 5 juli 2005 heeft eiseres verweerder verzocht de twee-jarige opleiding Bezigheidsbegeleiding bij de Stichting Kreative Edukatie te mogen volgen met behoud van haar bijstandsuitkering.
Bij besluit van 11 juli 2005 heeft verweerder het verzoek afgewezen. Verweerder heeft daartoe overwogen dat de opleiding voor eiseres niet noodzakelijk is om betaald werk te vinden. Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 15 juli 2005 bezwaar gemaakt. Bij brief van 9 augustus 2005 heeft de gemachtigde van eiseres namens eiseres wederom bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 11 juli 2005 gehandhaafd. Verweerder heeft daartoe – kort gezegd – overwogen dat de verzochte scholing voor eiseres niet de kortste weg is naar arbeid. Vast staat dat eiseres vrij hoge opleidingen heeft afgerond.
In beroep heeft eiseres aangevoerd dat ondanks haar deelname aan het project ‘women@work’ de kans om betaald werk te vinden nagenoeg nihil is. De betreffende opleiding geeft direct een verhoogde kans op betaald werk, aangezien het de bedoeling is om naast één dag theorie vier dagen betaalde arbeid te verrichten. Derhalve is ten onrechte geconcludeerd dat de opleiding niet de kortste weg is naar betaalde arbeid. Daarnaast is van belang dat de opleiding er niet aan in de weg staat dat eiseres open staat voor de arbeidsmarkt en dat het in ieder geval de kansen van eiseres op de arbeidsmarkt verhoogt. Voorts heeft eiseres aangevoerd dat ten onrechte het verzoek om vergoeding van de proceskosten in bezwaar is afgewezen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, aanhef sub a, van de Wet werk en bijstand (hierna: de WWB), voor zover thans van belang, is het college verantwoordelijk voor het ondersteunen van personen die algemene bijstand ontvangen, bij arbeidsinschakeling en voor het bepalen en aanbieden van een voorziening, die noodzakelijk wordt geacht in verband met die arbeidsinschakeling.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef sub a, van de WWB, stelt de gemeenteraad bij verordening regels met betrekking tot het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, bedoeld in artikel 7 van de WWB.
Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de WWB hebben personen die algemene bijstand ontvangen overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.
Op grond van artikel 8 van de WWB heeft verweerder de Reïntegratieverordening (hierna: de Verordening) vastgesteld.
Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de Verordening kan een persoon behorende tot de doelgroep aanspraak maken op ondersteuning bij arbeidsinschakeling ten behoeve van het realiseren van de, naar het oordeel van het college, kortste weg naar duurzame arbeid. Het college bepaalt hoe deze aanspraak wordt ingevuld.
Ingevolge artikel 7, vijfde lid, van de Verordening kan scholing deel uitmaken van de voorzieningen gericht op de arbeidsinschakeling.
In paragraaf 1.3.7 van de werkvoorschriften WWB van de Sociale Dienst (thans de Dienst Werk en Inkomen) is hetgeen is neergelegd in de Verordening nader uitgewerkt. Bepaald is dat het doel van scholing toetreding tot de arbeidsmarkt is. Scholing mag in principe niet langer dan twee jaar duren. Alle soorten scholing zijn mogelijk, ook HBO en WO, zolang de scholing maar bedoeld is voor reïntegratie en past binnen de kortste weg naar werk.
Ter zitting heeft verweerder desgevraagd aangegeven dat de criteria die worden gehanteerd om te bepalen wat de kortste weg naar duurzame arbeid is, zijn: de situatie op de arbeidsmarkt wat betreft het beoogde werk, het algemene opleidingsniveau van de betrokkene, achtergrond, mogelijkheden en motivatie van de betrokkene en de duur en beroepsgerichtheid van de opleiding.
Voorop moet worden gesteld dat verweerder bij het beoordelen van een aanvraag als hier aan de orde, een ruime mate van beoordelingsvrijheid toekomt. Het is immers aan verweerder te beoordelen wat de kortste weg naar duurzame arbeid is.
Dat doet evenwel niet af aan het gegeven dat verweerders besluit zorgvuldig moet worden voorbereid en moet berusten op een deugdelijke motivering.
Verweerder heeft in het bestreden besluit geweigerd eiseres toestemming te verlenen voor het volgen van de opleiding Bezigheidsbegeleiding met behoud van uitkering, omdat die opleiding niet de kortste weg is naar duurzame arbeid, gelet op de vrij hoge opleidingen die eiseres inmiddels heeft afgerond.
Verweerder heeft in het bestreden besluit niet aangegeven op welke opleidingen wordt gedoeld.
Onder de door verweerder overgelegde gedingstukken bevindt zich een rapportage van 8 juli 2005 van [betrokkene1], dossierbehandelaar bij verweerder. In die rapportage staat vermeld dat de aanvraag van eiseres voor opleiding moet worden afgewezen vanwege het ontbreken van de noodzaak. Tot die conclusie komt de dossierbehandelaar na een telefoongesprek met mevrouw [betro[betrokkene2] (hierna: [betrokkene2]), projectleider van ‘women@work’, het traject dat eiseres met behoud van uitkering en op kosten van verweerder zou volgen. Volgens [betrokkene2] is de bedoeling van het traject ‘women@work’ dat eiseres een eigen (sociale) onderneming op het gebied van mode en styling leert opzetten.
Op grond van deze rapportage houdt de rechtbank het ervoor dat verweerder in het bestreden besluit op deze opleiding heeft gedoeld.
Eiseres heeft evenwel aangevoerd dat zij tijdens het bedoelde traject slechts vaardigheden heeft geleerd die haar kunnen helpen om haar kansen op de arbeidsmarkt te vergroten. Bovendien had zij het traject al afgesloten ten tijde van de onderhavige aanvraag. Deze stelling van eiseres vindt naar het oordeel van de rechtbank steun in het certificaat van 12 februari 2004 dat zich onder de gedingstukken bevindt. Bovendien verdraagt de conclusie dat eiseres in staat moet worden geacht om een zelfstandige onderneming te kunnen leiden zich moeilijk met het trajectadvies in het rapport van het reïntegratiebureau Hudson van april 2004, dat luidt dat eiseres zal worden doorverwezen naar “makelaar sociale activering”.
De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat, voor zover verweerder heeft bedoeld te beslissen dat de opleiding die eiseres heeft gevraagd niet de kortste weg is naar duurzame arbeid vanwege haar scholing bij ‘woman@work’, het besluit in strijd met de eisen van zorgvuldigheid van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is voorbereid, en in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb ontoereikend is gemotiveerd. Het beroep wordt gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd.
Ter zitting heeft verweerders gemachtigde gesteld dat bij het bestreden besluit ook heeft meegewogen dat aan eiseres reeds eerder trainingen zijn aangeboden, die niet tot toetreding op de arbeidsmarkt hebben geleid. De aanvraag is mede afgewezen omdat de oorzaak van de werkloosheid van eiseres voornamelijk verband houdt met haar persoonlijke omstandigheden, zodat het volgen van opleiding niet tot arbeid zal leiden. Desgevraagd heeft de gemachtigde niet kunnen aangegeven om welke persoonlijke omstandigheden van eiseres het dan gaat en wat zij dan zou kunnen ondernemen om wél weer aan het werk te komen.
Gelet op het feit dat de motivering zoals verweerders gemachtigde die ter zitting heeft gegeven, evenmin het bestreden besluit kan dragen, ziet de rechtbank geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
Verweerder zal opnieuw op het bezwaar van eiseres dienen te beslissen, waarbij het voor eiseres, aan de hand van de criteria die de gemachtigde ter zitting heeft genoemd om te bepalen of een opleiding de kortste weg is naar duurzame arbeid, inzichtelijk zal moeten zijn op welke grond verweerder de aanvraag al dan niet toewijst.
Aan eiseres dient het door haar betaalde griffierecht te worden vergoed. De rechtbank ziet voorts aanleiding om verweerder als de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten van verleende rechtsbijstand aan eiseres, begroot op € 644,-. Dit bedrag is vastgesteld door 2 punten toe te kennen aan de verrichte proceshandelingen (beroepschrift en verschijnen zitting) en die punten te vermenigvuldigen met de waarde per punt (€ 322,-) en met de toepasselijke wegingsfactor (1); derhalve in totaal € 644,-.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de afwijzing van het verzoek om vergoeding van de gemaakte kosten in de bezwaarfase het volgende. Er is niet voldaan aan het vereiste, genoemd in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb dat het primaire besluit is herroepen, zodat het bestreden besluit wat betreft dit punt niet onjuist is. Verweerder zal, nu het bestreden besluit zal worden vernietigd, maar het primaire besluit niet is herroepen, opnieuw een besluit op bezwaar dienen te nemen. Naar het oordeel van de rechtbank ligt in de rede dat verweerder in het kader van de nieuwe besluitvorming een beslissing zal nemen over de verzochte proceskostenveroordeling in verband met de behandeling van het bezwaar.
Beslist wordt als volgt.
3. BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, een nieuw besluit op het bezwaar van eiseres neemt;
- veroordeelt verweerder in de kosten van het geding, aan de zijde van eiseres begroot op € 644,- (zeshonderd en vierenveertig euro), te betalen door de gemeente aan de griffier van de rechtbank;
- bepaalt dat de gemeente Amsterdam aan eiseres het door haar betaalde griffierecht, ten bedrage van € 37,- (zegge: zevenendertig euro), vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 26 april 2007 door mr. B.E. Mildner, rechter, in tegenwoordigheid van mr. E.J. Seijsener, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep te Utrecht.
Afschrift verzonden op:
DOC: B