vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
zaaknummer / rolnummer: 348985 / HA ZA 06-2701
de vereniging
VERENIGING BELANGENBEHARTIGING PARTICIPANTEN HUNGRY EYE C.V. 9,
gevestigd te Hoogeveen,
eiseres,
procureur mr. I.M.C.A. Reinders Folmer,
de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK NOORD GOOILAND U.A.,
gevestigd te Bussum,
gedaagde,
procureur mr. A. van Hees.
Partijen zullen hierna de vereniging en de bank genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 4 oktober 2006
- het proces-verbaal van comparitie van 9 februari 2007.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. De vereniging heeft blijkens haar statuten tot doel het behartigen van de gezamenlijke belangen van commanditaire vennoten van de commanditaire vennootschap Hungry Eye Lowland Pictures CV 9 (hierna: CV 9), waaronder het indienen en uitwinnen van schadeclaims welke die commanditairen tezamen hebben jegens derden, een en ander in de ruimste zin des woords.
2.2. CV 9 is een zogeheten film-c.v. Beherend vennoot van CV 9 is de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Hungry Eye Lowland Pictures B.V. (hierna: HELP).
2.3. De commanditaire vennoten van CV 9 hebben ieder in of omstreeks oktober of november 2001 bij gelegenheid van hun aanmelding als commanditaire vennoot een bedrag van ten minste € 7.600,82 (fl. 16.750) gestort op een Rabobankrekening met nummer 3837.26.107 ten name van Stichting Beheer Derdengelden HEFF (hierna: de stichting). Gezamenlijk hebben zij € 2.417.060,32 (fl. 5.326.500) op deze rekening gestort. Deze rekening is op 24 mei 2000 geopend bij Rabobank Nederland en omstreeks februari 2001 op verzoek van de stichting bij de bank gaan lopen. De bank heeft de rechtsverhouding van Rabobank Nederland tot de stichting met medewerking van de stichting toen overgenomen.
2.4. Op de rekening-courantovereenkomst tussen de stichting en de bank zijn van toepassing de Algemene Voorwaarden Rekening-courant Rabobankorganisatie 1994. Artikel 21 daarvan luidt, voor zover hier van belang:
Is de rekeninghouder een rechtspersoon (...), dan wordt iedere bestuurder (...) geacht volmacht te hebben om alle (rechts) handelingen te verrichten ter uitvoering van of in verband met het in de akte en deze algemene voorwaarden bepaalde.
2.5. Artikel 2 van de statuten van de stichting luidt, voor zover hier van belang:
De stichting heeft ten doel:
a. het beheer en het beleggen van gelden ten behoeve van aspirant commanditaire vennoten in een van de veertig commanditaire vennootschappen waarvan Hungry Eye Lowland Pictures B.V. de beherend vennoot is.
b. Het overboeken van gelden naar één van de hiervoor sub a genoemde commanditaire vennootschappen indien en zodra een commanditair vennoot als zodanig is toegetreden.
c. het verrichten van alle verdere handelingen, die met het vorenstaande in de ruimste zin verband houden of daartoe bevorderlijk kunnen zijn.
2.6. De statuten van de stichting bepalen voorts dat het bestuur uit drie leden bestaat. Omtrent de vertegenwoordiging van de stichting is in artikel 7 van de statuten bepaald:
1. Het bestuur vertegenwoordigt de stichting.
2. De vertegenwoordigingsbevoegdheid komt mede toe aan twee gezamenlijk handelende bestuursleden.
3. Het bestuur kan volmacht verlenen aan één of meer bestuursleden, alsook aan derden, om de stichting binnen de grenzen van die volmacht te vertegenwoordigen.
2.7. Bij de oprichting van de stichting zijn tot bestuursleden van de stichting benoemd de heer A als voorzitter, de heer B en mevrouw C. Op 1 november 2001 is de heer A als bestuurder afgetreden en opgevolgd door de heer D.
2.8. Met valutadatum 24 december 2001 is van de hiervoor genoemde bankrekening ten name van de stichting een bedrag van € 2.095.057,88 (fl. 4.616.900) overgeboekt naar een rekening bij de bank ten name van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Hungry Eye Documentary B.V. (hierna: HED). Nadien is het restant van de onder 2.3 vermelde totale inleg ook overgeboekt van de vermelde bankrekening van de stichting naar deze rekening van HED. De opdracht tot deze overboekingen zijn langs elektronische weg, via een systeem van telebankieren, gegeven.
2.9. Van de vermelde bankrekening van HED is vervolgens met dezelfde valutadatum een betaling van € 1.426.650 (namens CV 9) gedaan aan de vennootschap naar vreemd recht E Films SA (hierna: E), zulks ter uitvoering van de overeenkomst tot productie van een film die CV 9 met E had gesloten. Het restant van het aan HED overgemaakte bedrag diende CV 9 ingevolge deze overeenkomst uiterlijk op 16 september 2003 aan E te voldoen.
2.10. Op 23 december 1998 heeft de bank met HED, HELP en een aantal andere vennootschappen die tot de Hungry-Eye-groep behoren een saldo- en rentecompensatie-overeenkomst gesloten. Daarin zijn partijen, voor zover thans van belang, overeengekomen dat:
- de bank te allen tijde bevoegd is creditsaldi op een of meer rekeningen ten name van een Hungry-Eye-vennootschap geheel of gedeeltelijk te verrekenen met debetsaldi op een of meer rekeningen ten name van een andere Hungry-Eye-vennootschap; en
- de bank bevoegd is beschikking over creditsaldi op een rekening niet toe te staan indien debetsaldi op een rekening in verband met de verrekeningsbevoegdheid van de bank daartoe aanleiding geven.
2.11. In maart 2003 heeft de bank geweigerd de opdracht tot het verrichten van de slotbetaling aan E ten laste van de bankrekening van HED uit te voeren en heeft zij de tegoeden van HED geblokkeerd. De bank is vervolgens in 2003, althans 2004, overgegaan tot verrekening van het batig saldo dat HED toen aanhield op haar rekening bij de bank met debetsaldi van andere Hungry-Eye-vennootschappen.
2.12. CV 9 heeft de slotbetaling aan E niet kunnen voldoen. Er is uiteindelijk geen film aan CV 9 geleverd.
3. De vordering
3.1. De vereniging vordert, na eiswijziging, dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
a. voor recht verklaart dat de bank jegens de commanditaire vennoten van CV 9 onrechtmatig heeft gehandeld, alsmede dat de bank jegens hen aansprakelijk is voor de schade die zij als gevolg van de onrechtmatige handelwijze van de bank hebben geleden of nog zullen lijden;
b. de bank veroordeelt aan de commanditaire vennoten van CV 9 een schade te vergoeden op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vroegst mogelijke datum tot de dag der voldoening;
c. de bank veroordeelt in de proceskosten.
3.2. De vereniging stelt daartoe het volgende.
De onder 2.8 vermelde overboekingen zijn verricht door de heer A, die ten tijde van de overboekingen geen bestuurslid van de stichting was en evenmin beschikte over een volmacht tot het verrichten van dergelijke overboekingen namens de stichting. De bank wist, althans had behoren te weten dat A tot deze overboekingen niet bevoegd was en had de opdracht derhalve niet, althans niet zonder onderzoek, mogen uitvoeren. De bank was ten tijde van de overboekingen naar de rekening van HED bekend met het feit dat de gelden afkomstig waren van (grotendeels) particulieren, die als commanditair vennoot participeerden in CV 9. De maatschappelijke functie van de bank brengt een bijzondere zorgplicht van de bank jegens hen mee.
De bank heeft door het creditsaldo van HED te blokkeren en vervolgens tot een bedrag van € 912.735,74 te verrekenen met debetsaldi van andere Hungry-Eye-vennootschappen geprofiteerd van de betalingsopdrachten die zij niet had mogen uitvoeren. Dat is onrechtmatig jegens de commanditaire vennoten van CV 9, althans heeft de bank zich daardoor ten koste van hen onrechtmatig verrijkt, aldus nog steeds de vereniging.
4. Het verweer
4.1. De bank heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Het verweer zal, voor zover nodig, hierna bij de beoordeling worden weergegeven.
5. De beoordeling
5.1. Voor zover de vordering van de vereniging strekt tot vergoeding van door de commanditaire vennoten geleden en nog te lijden schade, op te maken bij staat, is zij in haar vordering niet ontvankelijk. Nu gesteld noch gebleken is dat de commanditaire vennoten hun eventuele vorderingen tot schadevergoeding jegens de bank aan de vereniging hebben gecedeerd of anderszins aan de vereniging de bevoegdheid tot inning daarvan hebben verleend, moet ervan worden uitgegaan dat de vereniging uitsluitend op de voet van artikel 3:305a BW ageert. Dit betekent, gelet op lid 3 van deze bepaling, dat de vereniging niet bevoegd is tot het instellen van een vordering tot schadevergoeding, te voldoen in geld.
5.2. Bij de beoordeling van de vordering strekkende tot een verklaring voor recht dat de bank onrechtmatig jegens de commanditaire vennoten heeft gehandeld heeft als uitgangspunt te gelden dat de maatschappelijke functie van de bank een bijzondere zorgplicht meebrengt ten opzichte van derden met wier belangen zij rekening behoort te houden op grond van hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. De reikwijdte van deze zorgplicht hangt af van de omstandigheden van het geval.
5.3. Dat de bank wist, althans behoorde te weten, dat de stichting gelden van derden beheerde, volgt reeds uit de naam van de stichting. Uit de statuten van de stichting had de bank voorts moeten begrijpen dat de stichting gelden van aspirant beleggers in film-c.v.’s beheerde. De zorgplicht tegenover dergelijke aspirant beleggers, onder wie – naar de bank wist of op grond van haar deskundigheid had moeten begrijpen – zich vooral particuliere beleggers bevinden, kan onder bijzondere omstandigheden meebrengen dat de bank, indien zij weet of reden heeft om aan te nemen dat hun belangen door de uitvoering van een betalingsopdracht ernstig geschaad kunnen worden, die opdracht niet, althans niet zonder nader onderzoek, uitvoert.
5.4. In dit geval wordt onder meer aan de bank verweten dat zij twee betalingsopdrachten tot een totaalbedrag van fl. 5.326.500 ten laste van de bankrekening van de stichting heeft uitgevoerd, hoewel zij wist althans behoorde te weten dat de opdracht was gegeven door iemand die niet bevoegd was (zelfstandig) de stichting te vertegenwoordigen.
5.5. Partijen zijn het erover eens dat de betalingsopdrachten zijn gegeven langs elektronische weg, via een systeem van telebankieren. De vereniging stelt onder verwijzing naar de verklaring die A als getuige tijdens het door haar geïnitieerde voorlopig getuigenverhoor heeft afgelegd, dat A de opdrachten heeft gegeven, maar de bank betwist dat bij gebrek aan wetenschap. Als gesteld en niet (voldoende gemotiveerd) bestreden staat wel vast dat de bank aan A het systeem van telebankieren ter beschikking heeft gesteld. Dit is volgens de vereniging in ieder geval “ruim voor de overboekingen” gebeurd.
5.6. Volgens de vereniging wist de bank, althans behoorde zij te weten, dat A niet zelfstandig bevoegd was tot vertegenwoordiging van de stichting en had zij daarom het systeem van telebankieren niet aan hem ter beschikking mogen stellen en had zij de via dat systeem gegeven betalingsopdrachten ook niet mogen uitvoeren zonder contact te zoeken met de bestuurders van de stichting ten einde van hen alsnog formele instemming te verkrijgen.
5.7. De bank heeft onder meer betwist dat A niet bevoegd was de stichting tegenover de bank te vertegenwoordigen.
5.8. Naar het oordeel van de rechtbank wijzen alle omstandigheden van het geval erop dat de drie personen die vanaf 1 november 2001 het bestuur van de stichting vormden, geen enkele inhoudelijke bemoeienis met het bestuur hadden of ambieerden, zij het bestuur welbewust volledig aan A overlieten en hun bemoeienis met het bestuur zich beperkte tot het desgevraagd zetten van een handtekening. De rechtbank wijst in dit verband op de door de vereniging zelf in het geding gebrachte getuigenverklaringen van A, B en D.
5.8.1. De laatste heeft onder meer verklaard:
Toen A mij vroeg om voorzitter te worden, heb ik hem gezegd dat ik nergens iets van af weet. Dat was volgens A geen probleem. Zij zouden alles regelen. Nadat ik voorzitter ben geworden heb ik nog twee keer mijn handtekening onder een stuk gezet. De eerste keer was toen er geld overgemaakt moest worden. Ik weet niet meer om hoeveel geld het ging, maar het was in mijn ogen in ieder geval wel een groot bedrag. U vraagt mij of ik mij nog andere bijzonderheden van die overboeking kan herinneren (…). Dat kan ik niet. Ik heb amper gekeken. De tweede keer dat ik mijn handtekening (…) heb gezet, was ongeveer twee weken geleden. (…) Verder weet ik er niets van. Van die hele stichting weet ik verder niets. Buiten het zetten van mijn handtekening in de genoemde (…) gevallen heb ik geen enkele bemoeienis met het bestuur van de stichting gehad. Ik ken de andere bestuursleden ook niet.
5.8.2. B heeft onder meer verklaard:
Mijn bemoeienis met deze zaak is een symbolische geweest. Ik heb alleen mijn handtekening gezet. Het was een stichting of zo. Die moest geld beheren dat moest worden overgemaakt naar iemand om een film te maken. Ik heb het stuk wat ik moest tekenen uit beleefdheid gelezen. De eerste keer dat ik mijn handtekening moest zetten, tekende ik ervoor dat ik penningmeester van een stichting werd. (...) U vraagt mij naar de naam van de stichting waar ik penningmeester van ben geworden. Die weet ik niet meer. U vraagt mij of die naam Stichting Beheer Derdengelden HEFF kan zijn geweest. Dat zou best kunnen.
5.8.3. Naar de vereniging ter comparitie naar voren heeft gebracht, heeft mevrouw C telefonisch verklaard dat zij zich nergens mee heeft bemoeid en nergens van wist.
5.9. Uit deze verklaringen lijkt te volgen dat degenen die vanaf 1 november 2001 het bestuur van de stichting vormden aan A – al dan niet stilzwijgend – een volmacht hebben verleend om de stichting te besturen en daartoe het nodige te doen.
5.10. Daar komt nog bij dat – naar de bank onweersproken heeft gesteld – nimmer namens de stichting tegen enige overboeking is geprotesteerd en A steeds de (enige) gesprekspartner van de bank is geweest.
5.11. Nog daargelaten dat het op grond van een en ander op voorhand niet aannemelijk is dat een van de bestuursleden desgevraagd niet zou hebben ingestemd met de door A gewenste overboekingen, en een causaal verband tussen het nalaten van de bank om de bestuursleden te contacteren en de door de commanditaire vennoten geleden en nog te lijden schade derhalve geenszins voor de hand ligt, moet op grond van een en ander worden aangenomen dat A met (stilzwijgende) volmacht van het bestuur handelde.
5.12. De vereniging heeft tegenover dit alles volstaan met een blote ontkenning dat A over een volmacht beschikte. Het had op de weg van de vereniging gelegen die ontkenning in het licht van het bovenstaande toe te lichten. Nu zij dat niet heeft gedaan, moet de rechtbank aan die ontkenning als onvoldoende gemotiveerd voorbijgaan. De vereniging kan derhalve ook niet worden toegelaten tot het bewijs van het ontbreken van een volmacht.
5.13. Ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat de bank onweersproken heeft gesteld dat de Algemene Voorwaarden Rekening-courant Rabobankorganisatie 1994 op de overeenkomst tussen de stichting en de bank van toepassing waren.
5.14. Naar de bank eveneens onweersproken heeft gesteld, ligt in artikel 21 daarvan (hiervoor, in 2.7 geciteerd) een volmachtverlening aan iedere bestuurder afzonderlijk besloten tot vertegenwoordiging van de stichting tegenover de bank. A was tot 1 november 2001 bestuurder van de stichting, zodat hij tot die datum ook uit hoofde van artikel 21 van de Algemene Voorwaarden Rekening-courant Rabobankorganisatie 1994 zelfstandig bevoegd was de stichting tegenover de bank te vertegenwoordigen. Gesteld noch gebleken is dat het systeem van telebankieren na deze datum aan de stichting ter beschikking is gesteld. De vereniging heeft slechts gesteld dat dit “ruim voor de overboekingen” is gebeurd. Wie er toegang heeft tot het systeem van telebankieren nadat de bank het ter beschikking heeft gesteld aan een zelfstandig tot het verrichten van betalingen namens de stichting bevoegde bestuurder, is een kwestie van interne organisatie van de stichting, waar de bank zich niet mee in hoeft te laten. De bank hoefde dus in de omstandigheid dat A per 1 november 2001 defungeerde als bestuurder, nog daargelaten of de bank van dat defungeren kennis droeg of behoorde te dragen, geen aanleiding te zien tot weigering van opdrachten, verstrekt via het aan A ter beschikking gestelde systeem van elektronisch bankieren.
5.15. De stelling van de vereniging dat de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid zich ertegen verzet dat de bank zich op artikel 21 van de Algemene Voorwaarden Rekening-courant Rabobankorganisatie 1994 beroept, nu de bank wist van de twee-handtekeningenclausule, faalt. De strekking van deze bepaling is immers juist een eventuele twee-handtekeningenclausule in de verhouding tot de bank opzij te zetten. Niet gezegd kan worden dat een dergelijke bepaling in algemene zin, althans in de verhouding van de bank tot een stichting als de onderhavige, onaanvaardbaar is.
5.16. Indien en voor zover de vereniging beoogt te betogen dat de bank wist of had moeten weten dat de betalingen aan HED, mede gezien de statutaire doelomschrijving van de stichting als hiervoor weergegeven, niet in het belang van de commanditaire vennoten konden zijn, faalt dat betoog. De statutaire doelomschrijving laat ruimte voor een betaling aan een ander dan de commanditaire vennootschappen waarvan HELP beherend vennoot is en een betaling aan een met HELP verbonden vennootschap behoefde bij de bank in verband met haar zorgplicht voor de commanditaire vennoten geen argwaan te wekken. Het bestaan van de saldo- en rentecompensatieovereenkomst met onder meer HED behoefde de bank er ook niet van te weerhouden de betalingsopdrachten uit te voeren. Dit zou slechts anders kunnen zijn als de bank ten tijde van de overboekingen een concrete aanleiding had om aan te nemen dat zij het daardoor bij HED ontstane positieve saldo mogelijk zou gaan verrekenen met negatieve saldi van andere Hungry-Eye-vennootschappen, bijvoorbeeld omdat één of meer Hungry-Eye-vennootschappen toen reeds een negatief banksaldo aanhielden of dat er voor de bank een concrete aanleiding was om te veronderstellen dat een of meer van die vennootschappen een negatief banksaldo zouden gaan ontwikkelen. Daaromtrent is echter niets gesteld of gebleken. De rechtbank wijst er daarbij op dat de verrekening, althans blokkering van het saldo van HED door de bank eerst per 1 april 2003 is gebeurd, derhalve een jaar en drie maanden na de overboekingen.
5.17. Dat de bank uiteindelijk van de overboekingen naar HED heeft geprofiteerd doordat zij het daardoor ontstane positieve saldo deels heeft kunnen verrekenen met vorderingen op andere Hungry-Eye-vennootschappen, maakt het handelen van de bank niet onrechtmatig.
5.18. De vordering van de vereniging wordt derhalve afgewezen. De vereniging wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten aan de zijde van de bank veroordeeld, tot op heden begroot als volgt:
- vast recht 248,00
- getuigenkosten 0
- deskundigen 0
- overige kosten 0
- salaris procureur 904,00 (2 punten × tarief II)
Totaal € 1152,00.
6. De beslissing
De rechtbank
6.1. wijst de vordering af;
6.2. veroordeelt de vereniging in de proceskosten aan de zijde van de bank, tot op heden begroot op € 1.152,00;
6.3. verklaart dit vonnis, voor zover het de proceskostenveroordeling betreft, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.P. Schoonbrood - Wessels en in het openbaar uitgesproken op 4 april 2007.?