ECLI:NL:RBAMS:2007:BA6277
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot ontslag van getuigenplicht in voorlopig getuigenverhoor met beroep op verschoningsrecht
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 mei 2007 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van Partrust Beheer B.V. en andere Partrust vennootschappen, die een voorlopig getuigenverhoor hebben aangevraagd. De verzoeksters, vertegenwoordigd door procureur mr. M. Das, wilden A en B, beiden werkzaam bij de Autoriteit Financiële Markten (AFM), oproepen als getuigen. A en B, vertegenwoordigd door procureur mr. P.L. Reeser Cuperus, beroepen zich op hun verschoningsrecht op basis van artikel 1:89 van de Wet op het financieel toezicht (Wft) en verzoeken ontslag van hun verplichting om te verschijnen.
De rechtbank heeft de vraag te beantwoorden of A en B verplicht zijn om te verschijnen tijdens het voorlopig getuigenverhoor. De rechtbank overweegt dat het verschoningsrecht niet automatisch betekent dat getuigen niet hoeven te verschijnen. A en B hebben geen bezwaar gemaakt tegen het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor, maar stellen dat zij zich op hun verschoningsrecht moeten beroepen. De rechtbank oordeelt dat Partrust voldoende rechtens te respecteren belang heeft bij het horen van A en B, en dat de vragen die aan hen gesteld worden niet per definitie onder de geheimhoudingsplicht vallen.
De rechtbank verklaart het verzoek van A en B om ontslagen te worden van de verplichting om te verschijnen ongegrond. De rechtbank benadrukt dat getuigen die zich op een wettelijk verschoningsrecht beroepen, in beginsel verplicht zijn om te verschijnen en hun gronden voor weigering kenbaar te maken. De beslissing van de rechtbank is openbaar uitgesproken op 24 mei 2007.