ECLI:NL:RBAMS:2007:BA6824

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
348564
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij ongeval met valraam op bouwterrein van ziekenhuis

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van de Stichting Sint Lucas Andreas Ziekenhuis en de besloten vennootschap De Rollecate B.V. voor schade die eiser A heeft geleden na een ongeval op 5 juni 2003. A, die als schilder werkzaam was, heeft gesteld dat een valraam op hem is gevallen terwijl hij werkzaamheden uitvoerde op de vijfde verdieping van het ziekenhuis. De Stichting had opdracht gegeven voor de verbouwing van het ziekenhuis, terwijl De Rollecate verantwoordelijk was voor de productie en montage van de valramen. A vordert dat beide partijen hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld voor de door hem geleden schade, die hij op basis van artikel 6:174 en 6:181 van het Burgerlijk Wetboek onderbouwt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat A de bewijslast draagt voor zijn stelling dat het ongeval zich heeft voorgedaan. De Rollecate betwist dat het ongeval heeft plaatsgevonden en stelt dat er geen bewijs is dat het raam daadwerkelijk is opengevallen. De Stichting heeft eveneens betwist dat het ongeval heeft plaatsgevonden en heeft zich aangesloten bij het verweer van De Rollecate. De rechtbank heeft A in de gelegenheid gesteld bewijs te leveren van zijn stelling dat het valraam op hem is gevallen. Indien A hierin slaagt, zal de aansprakelijkheid van de Stichting en De Rollecate worden aangenomen.

De rechtbank heeft ook overwogen dat het aan A is om te bewijzen dat het valraam niet voldeed aan de veiligheidseisen. De Rollecate heeft aangevoerd dat er mogelijk wijzigingen aan het raam zijn aangebracht door derden, maar heeft dit niet voldoende onderbouwd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de aansprakelijkheid van de Stichting en De Rollecate kan worden vastgesteld indien A zijn bewijs levert. De zaak is aangehouden voor bewijslevering en verdere beslissingen zijn aangehouden.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 348564 / HA ZA 06-2654
Vonnis van 16 mei 2007
in de zaak van
A,
wonende te,
eiser,
procureur mr. J.G. Wichers Hoeth,
tegen
1. de stichting
STICHTING SINT LUCAS ANDREAS ZIEKENHUIS,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
procureur mr. G.C. Endedijk,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DE ROLLECATE B.V.,
gevestigd te Staphorst,
gedaagde,
procureur mr. E.M. van Orsouw.
Partijen zullen hierna A en de Stichting en de Rollecate genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 31 januari 2007,
- de brief van de Rollecate van 6 maart 2007 met daaraan gehechte productie,
- de akte ter comparitie van de zijde van de Stichting,
- het proces-verbaal van comparitie van 2 april 2007.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. De Stichting heeft in 2000 opdracht gegeven voor de verbouwing/renovatie van het aan haar toebehorende ziekenhuis aan de voor dat doel door de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid HBG Utiliteitsbouw B.V. en BAM Utiliteitsbouw B.V. gevormde vennootschap onder firma Bouwcombinatie Stichting Sint Lucas Andreas Ziekenhuis V.O.F. (hierna: de bouwcombinatie).
2.2. De Rollecate heeft in opdracht van de bouwcombinatie valramen, met bijbehorende kozijnen (hierna: de valramen), geproduceerd en deze zijn rond de jaarwisseling 2002/2003 door haar medewerkers in het ziekenhuis gemonteerd. De valramen kunnen slechts worden geopend door ze te ontgrendelen en aan de bovenzijde naar binnen te laten kantelen. De valramen zijn tegen openvallen beveiligd door twee aan weerszijden van het raam aan het kozijn aangebrachte toezetscharen die waarborgen dat het valraam aan de bovenzijde niet verder dan 15 centimeter naar binnen kan kantelen.
2.3. Schilders- en afwerkingbedrijf B B.V. (hierna: B) heeft in opdracht van de bouwcombinatie ten behoeve van de verbouwing/renovatie schilderwerkzaamheden uitgevoerd. A is vanaf 15 maart 1997 als schilder in dienst geweest bij B. De arbeidsovereenkomst is met ingang van 25 juli 2003 met wederzijds goedvinden beëindigd, waarbij de laatste werkdag op 20 juni 2003 zou plaatsvinden.
2.4. Op 5 juni 2003 heeft A op de vijfde verdieping van het Ziekenhuis aan de binnenzijde de ombouwen van de door de Rollecate gemonteerde valramen geschilderd.
2.5. Een door C, uitvoerder van de Rollecate opgesteld proces-verbaal houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
Datum Omschrijving
5-6-2003 Om circa 10.00 uur telefonische melding van D dat er op de vijfde verdieping een valraam naar binnen is gevallen en op een schilder is terechtgekomen, het raam ligt eruit en de schilder heeft zich bij de aannemer in de keet gemeld.
[...] C en E direct naar de desbetreffende gevel gegaan. Vanaf de gevel [...] visueel gecontroleerd waar de raamopening ontstaan was, deze konden wij niet constateren. Hierop volgend hebben wij de gehele vijfde verdieping gecontroleerd, en hebben wij 1 raam met 1 losse schaar geconstateerd, raam functioneerde verder naar behoren, verder geen kapotte of beschadigde ramen te zien. [...]
6-6-2003 Tussen 10:00 en 11:00 telefonische melding van D dat de betreffende schilder aanzienlijk rugletsel heeft opgelopen.
2.6. Een door C, opgesteld proces-verbaal van 5 november 2003 houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
Datum Omschrijving
4-11-2003 [...] telefonische melding van F dat er op 3-11-03 tussen 22:00 en 22:30 een raam op de 8e verdieping uit zijn scharen is gekomen [...].
Bij nadere inspectie van het raam blijkt dat de inbouwmaat van de toezetscharen niet conform deinbouwtekening is uitgevoerd.
2.7. Een door Adinex, in opdracht van Aegon Schadeverzekeringen, de verzekeraar van B, op 30 oktober 2003 opgesteld expertise rapport houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
Toedracht/evenement
Op 5 juni 2003 omstreeks 9.30 uur heeft een ongeval plaats gevonden op één van de verdiepingen van het ziekenhuis alwaar door tegenpartij (de rechtbank begrijpt A) schilderwerkzaamheden werden uitgevoerd. Ten tijde van het ongeval waren geen andere werknemers van verzekerde dan wel van andere bedrijven aanwezig. [...] Op het moment dat tegenpartij gereed was en weg wilde lopen van het tuimelraam, viel deze naar binnen toe open en kwam op het hoofd/de rug van tegenpartij terecht. Na het ongeval is tegenpartij naar beneden gelopen alwaar hij een collega de heer G tegenkwam.
Tijdens het telefonisch onderhoud op 22 oktober 2003 met de heer G werd ons het navolgende medegedeeld:
“Op één van de gangen op de verdieping kwam ik de heer A tegen. Hij was helemaal dizzy en ik vroeg aan hem wat er was gebeurd. Hij vertelde mij, dat een tuimelraam op hem was gevallen. Hierop ben ik op de ongevallocatie gaan kijken. Ik constateerde op de betreffende verdieping dat het tuimelraam naar binnen toe open was gevallen tot op de vensterbank. Ik constateerde dat één geleidesteun ontbrak en dat de andere geleidesteun loswas. Deze geleidesteunen dragen er zorg voor dat het tuimelraam, als deze wordt opengeklapt, niet verder kan openen dan circa 15 cm naar binnen toe. [...]”
2.8. A heeft de Rollecate en de Stichting bij brieven van respectievelijk 27 mei 2005 en 4 mei 2006 aansprakelijk gesteld voor door hem geleden schade.
3. Het geschil
3.1. A vordert voor recht te verklaren dat de Stichting en de Rollecate hoofdelijk aansprakelijk zijn voor door hem geleden en nog te lijden schade tengevolge van het ongeval op 5 juni 2003 en hen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijk te veroordelen tot betaling van alle geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
Voorts vordert hij de Stichting en de Rollecate hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een voorschot op de verschuldigde schadevergoeding ad € 15.000,00, de buitengerechtelijke kosten ad € 2.482, alsmede rente en de kosten van het geding.
3.2. A legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij schade heeft geleden als gevolg van het feit dat op 5 juni 2003 een valraam op de vijfde verdieping van het ziekenhuis is opengevallen en op zijn hoofd, schouder en rug is terechtgekomen. Hij stelt dientengevolge letsel te hebben bekomen waardoor hij nadien zijn werkzaamheden niet meer (volledig) heeft kunnen uitvoeren en aldus inkomensschade heeft geleden. Daarnaast maakt hij aanspraak op vergoeding van immateriële schade.
3.3. A betoogt dat het ongeval en de geleden schade het gevolg zijn van een gebrek in (de montage van) het valraam. Een deugdelijk (gemonteerd) valraam kan niet verder dan 15 cm openvallen en zou dan ook niet op zijn hoofd, schouder en rug terecht hebben kunnen komen. Het valraam is echter in zijn geheel opgevallen en voldeed reeds daarom niet aan de veiligheidseisen die daaraan mogen worden gesteld.
Voor de dientengevolge door A geleden schade is de Stichting als bezitter van het gebouw van het ziekenhuis waar het valraam onderdeel van uitmaakte, op de voet van artikel 6:174 van het Burgerlijk Wetboek (BW) aansprakelijk. De Rollecate is voor diezelfde schade ofwel op de voet van artikel 6:185 BW aansprakelijk, indien deze is veroorzaakt door een gebrek aan het door haar geproduceerde raam, ofwel op de voet van artikel 6:162 jo 6:170 BW, indien en voor zover het valraam heeft kunnen openvallen omdat het door medewerkers van de Rollecate ondeugdelijk is gemonteerd.
3.4. De door A geleden materiële en immateriële schade is thans nog niet te begroten maar betreft in ieder geval gederfd inkomen tot een bedrag van ongeveer € 33.000,00 zodat een voorschot van € 15.000,00 alleszins redelijk is. De buitengerechtelijke kosten zijn ingevolge het rapport Voorwerk II te begroten op 2 punten van het liquidatietarief, aldus steeds A.
3.5. De Stichting en de Rollecate voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. De Rollecate betwist allereerst dat het ongeval zich heeft voorgedaan. Zij stelt daartoe dat uit het proces-verbaal van C blijkt dat hij, noch E van de buitenzijde hebben gezien dat er een valraam was opengevallen. Ook bij inspectie van de betreffende verdieping hebben zij geen opengevallen raam ontdekt. Weliswaar is bij een raam geconstateerd dat een toezetschaar los zat, doch of dit het raam was dat zou zijn opengevallen is niet bekend. Dit brengt mee dat het raam moet zijn teruggeplaatst, hetgeen zij onwaarschijnlijk acht. Tegenover het betoog van A dat G het raam met behulp van een schoonmaker weer zou hebben teruggezet, heeft zij aangevoerd dat het zonder technische kennis van het raam onmogelijk zou zijn de toezetscharen weer op hun plek te krijgen. Dat een schaar heeft ontbroken is niet geconstateerd. De betreffende ramen zijn bovendien lastig terug te zetten, omdat ze zijn voorzien van extra dik geluidswerend glas en om die reden meer dan 100 kilogram per stuk wegen. Indien een dergelijk raam openvalt dan moet daardoor een beschadiging of vervorming ontstaan, zoals ook het geval was bij het openvallen van een raam in november 2003. Daarvan is evenmin gebleken.
Ook de Stichting heeft bij gebrek aan wetenschap betwist dat het ongeval zich heeft voorgedaan en zich bij het dienaangaande door de Rollecate gestelde aangesloten.
4.2. Uitgangspunt is dat nu A aan zijn vordering ten grondslag legt dat hem het ongeval is overkomen, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door de Stichting en de Rollecate op hem de last rust zulks te bewijzen. Dat bewijs volgt in samenhang met het door A ter zitting verklaarde weliswaar reeds ten dele uit het proces-verbaal van C en de in het rapport Adinex opgenomen verklaring van G, doch daarmee is het door de Rollecate daartegenover gestelde thans nog onvoldoende weerlegd.
De rechtbank zal A derhalve overeenkomstig zijn daartoe strekkend aanbod in de gelegenheid stellen bewijs te leveren van zijn stelling dat op 5 juni 2003 een valraam geheel is open gevallen en op zijn hoofd, schouder en rug is terechtgekomen en dat hij dientengevolge letsel heeft bekomen.
4.3. Om proceseconomische redenen overweegt de rechtbank reeds thans dat indien A niet slaagt in het door hem te leveren bewijs, zijn vordering zal worden afgewezen.
Indien A erin slaagt te bewijzen dat het valraam geheel is opengevallen en op zijn hoofd, schouder en rug is terechtgekomen, is daarmee de aansprakelijkheid van de Stichting gegeven. Het moet er immers voor gehouden worden dat het valraam in dat geval niet heeft voldaan aan de daaraan te stellen veiligheidseisen, zodat de Stichting als bezitter van de opstal waarin het gebrekkig valraam zich bevond voor de dientengevolge geleden schade aansprakelijk is.
4.4. De Stichting heeft nog betoogd dat zij het ziekenhuis als bouwterrein aan de Bouwcombinatie ter beschikking heeft gesteld, die het vervolgens ten tijde van het ongeval gebruikte in de uitoefening van haar bedrijf, zodat ingevolge het bepaalde in artikel 6:181 BW niet de Stichting maar de Bouwcombinatie als aansprakelijke partij heeft te gelden.
De rechtbank volgt de Stichting daarin niet. Het staat de benadeelde vrij te kiezen jegens welke aansprakelijke partij(en) en op welke grondslag(en) hij zijn vordering wenst in te stellen. Dit is slechts anders indien de wet zulks voorschrijft of onvermijdelijk meebrengt (Hoge Raad 15 november 2002, NJ 2003,48). Aangezien artikel 6:174 BW, noch artikel 6:181 BW een dergelijk uitdrukkelijk voorschrift bevat, terwijl met artikel 6:181 BW juist is beoogd de mogelijkheden voor de benadeelde te verruimen, is niet in te zien waarom A niet naast de Bouwcombinatie als eventueel gebruiker, ook de Stichting als bezitter van de opstal zal kunnen aanspreken.
4.5. Ten aanzien van de aansprakelijkheid van de Rollecate geldt dat met A moet worden aangenomen dat indien komt vast te staan dat het valraam geheel is opengevallen, daarmee tevens vaststaat dat het betreffende raam niet heeft voldaan aan de daaraan te stellen veiligheidseisen. Daarbij kan in het midden blijven of zulks te wijten is aan een fabricage of montage fout nu de Rollecate voor beide fouten aansprakelijk is te houden.
De Rollecate heeft vervolgens als verweer aangevoerd dat niet is uit te sluiten dat aan het valraam in de periode tussen de plaatsing en het ongeval door anderen nog diverse werkzaamheden in het ziekenhuis zijn verricht, waarbij wellicht iets met het raam is gedaan waardoor het functioneren van het valraam is beïnvloed. Hoe en welke concrete wijzigingen er aan het raam aangebracht zouden kunnen zijn heeft zij niet nader toegelicht.
4.6. Van een deugdelijk geproduceerd en gemonteerd valraam mag echter worden verwacht dat daaraan niet min of meer per ongeluk zodanige wijzigingen kunnen worden aangebracht dat het geheel open kan vallen. Dit brengt mee dat de Rollecate ter onderbouwing van haar verweer tenminste had moeten aangeven waarom, wanneer, door wie en op welke wijze er zodanige ingrijpende werkzaamheden aan of rondom het raam kunnen hebben plaatsgevonden dat daardoor een defect aan een voor een valraam zo cruciaal onderdeel als de openvalbeveiliging zou kunnen ontstaan. De Rollecate heeft dat niet gedaan en aldus haar verweer onvoldoende concreet onderbouwd. De Rollecate heeft er vervolgens nog op gewezen dat het valraam in de tussen montage en ongeval liggende periode niet is opengevallen en dus kennelijk steeds naar behoren heeft gefunctioneerd, doch dit overtuigt evenmin. Ook in november 2003 is immers nog een valraam als gevolg van een montagefout naar binnen opengevallen, dat blijkens de eigen stellingen van de Rollecate eveneens begin 2003 was geplaatst.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft de Rollecate het bestaan van de door A gestelde montage- of fabricagefout onvoldoende gemotiveerd betwist, zodat de rechtbank van de juistheid daarvan uitgaat. Dit brengt mee dat indien A slaagt in het door hem te leveren bewijs, tevens moet worden aangenomen dat de Rollecate met de Stichting hoofdelijk aansprakelijk is voor de door A als gevolg van het ongeval geleden schade.
4.7. Ten aanzien van het gevorderde voorschot op die schadevergoeding is de rechtbank met de Stichting en de Rollecate van oordeel dat de door A gestelde schade thans nog onvoldoende is komen vast te staan. De Stichting en de Rollecate hebben terecht aangevoerd dat bij gebreke van medische onderbouwing aard en omvang van het ontstane letsel niet kan worden vastgesteld. Voorts ontbreekt een onderbouwing van de door A overgelegde opstelling van gederfde inkomsten terwijl, gelet op het feit dat A zijn dienstbetrekking bij B reeds voor het ongeval had opgezegd, ook niet zonder meer is in te zien hoe de omstandigheid dat hij na het ongeval enige tijd geen inkomen zou hebben genoten het gevolg is geweest van het ongeval.
Aldus zijn thans onvoldoende feitelijke aanknopingspunten voorhanden voor de vaststelling van de omvang van de eventueel te vergoeden schade en een daarop toe te wijzen voorschot. Dit brengt echter, anders dan de Rollecate lijkt te willen betogen, niet mee dat geen verwijzing naar de schadestaat procedure zal kunnen plaatsvinden. Daarvoor is immers voldoende dat is gebleken van de mogelijkheid van schade. Dat is hier het geval.
4.8. De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen opdat A kan doen meedelen of en, zo ja, op welke wijze hij het onder 4.2 genoemde bewijs wenst te leveren. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. laat A toe te bewijzen dat op 5 juni 2003 een valraam geheel is open gevallen en op zijn hoofd, schouder en rug is terechtgekomen en dat hij dientengevolge letsel heeft bekomen;
5.2. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 6 juni 2007 alwaar A bij akte kan doen meedelen of hij van de gelegenheid tot bewijslevering door getuigen en zo ja, door hoeveel, gebruik maakt, met een opgave van de verhinderdata van alle betrokkenen in de eerstvolgende drie maanden, waarna een dag en tijd voor getuigenverhoor zal worden bepaald dan wel wordt voortgeprocedeerd;
5.3. bepaalt dat getuigen gehoord kunnen worden door mr. A.W.H. Vink;
5.4. houdt ieder verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.W.H. Vink en in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2007.?