ECLI:NL:RBAMS:2007:BA7314

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13/497.700-2006
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering aan Groot-Brittannië met verwerping van onschuldverweer en aandacht voor medische situatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 maart 2007 uitspraak gedaan over de overlevering van een opgeëiste persoon aan Groot-Brittannië. De opgeëiste persoon, geboren in 1946 en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting “Noord-Holland Noord”, heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de hem verweten feiten. Het Europees Aanhoudingsbevel (EAB) vermeldt dat hij gebruik heeft gemaakt van het alias '[alias]', wat hij ontkent. De rechtbank heeft dit verweer verworpen, omdat uit het EAB blijkt dat getuigen de opgeëiste persoon hebben herkend onder deze naam. De rechtbank oordeelt dat de bewijsvraag voor de Britse rechter is en dat de overlevering kan plaatsvinden, mits aan de voorwaarden van de Overleveringswet (OLW) is voldaan.

De rechtbank heeft ook aandacht besteed aan de medische situatie van de opgeëiste persoon, die lijdt aan ernstig hartlijden. De raadsman heeft betoogd dat de stress van de overlevering schadelijk kan zijn voor zijn gezondheid. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat deze omstandigheden geen grond vormen voor weigering van de overlevering, aangezien de officier van justitie de bevoegdheid heeft om in te grijpen indien nodig.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en dat de Britse autoriteiten een garantie hebben gegeven dat, indien hij wordt overgeleverd en een straf krijgt, deze kan worden omgezet naar Nederlands recht. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om de overlevering toe te staan, gegrond verklaard. De rechtbank heeft geconcludeerd dat aan alle eisen van de OLW is voldaan en dat de overlevering aan de Britse autoriteiten kan plaatsvinden. De uitspraak is gedaan in het kader van een vordering ex artikel 23 OLW, ingediend door de officier van justitie.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/497.700-2006
RK nummer: 07/191
Datum uitspraak: 6 maart 2007
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 4 januari 2007 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 4 juli 2006 door de justitiële autoriteit, de District Judge, verbonden aan het City of Westminster Magistrates’ Court te Londen, Verenigd Koninkrijk. Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1946,
ingeschreven op het [adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting “Noord-Holland Noord”,
Huis van Bewaring “Zwaag” te Zwaag,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
1. Procesgang
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 20 februari 2007. Daarbij zijn de officier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. J.P. Vandervoodt, advocaat te Rotterdam gehoord.
Op deze zitting is de termijn genoemd in artikel 22, lid 1 OLW op grond van artikel 22, lid 3 OLW verlengd met dertig dagen aangezien de rechtbank er wegens haar volle agenda en gelet op het toenemend aantal zaken, niet in slaagt binnen de gestelde termijn uitspraak te doen.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een arrestatiebevel ten grondslag, uitgevaardigd door het Basildon Magistrates’ Court en gedateerd 6 december 2006
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul-dig heeft gemaakt aan een naar het recht van het Verenigd Koninkrijk strafbaar feit. Dit feit zou 38 keer gepleegd zijn.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.
4. Strafbaarheid
4.1 Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Uitgaande van het recht van de uitvaardigende lidstaat - zoals daarvan blijkt uit de bij het EAB gevoegde wettelijke bepalingen - heeft zij in redelijkheid tot dat oordeel kunnen komen. Het feit valt onder nummer 5 op bijlage 1 bij de OLW, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Op dit feit is bovendien naar het recht van het Verenigd Koninkrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5. Onschuldverweer
De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan het feit.
In het EAB wordt vermeld dat de opgeëiste persoon gebruik heeft gemaakt van het alias ‘[alias]’. De opgeëiste persoon heeft aangevoerd dat hij nooit gebruik heeft gemaakt van de naam ‘[alias]’ en dat hij slechts telefoongesprekken heeft gevoerd waarbij hij bekend maakte dat hij ‘namens [alias] Intersales’ sprak en dat hij een keer namens [alias] Intersales relatiegeschenken heeft uitgedeeld. Volgens de opgeëiste persoon moet er sprake zijn van een persoonsverwisseling.
De raadsman heeft bepleit dat de opgeëiste persoon zijn onschuld hiermee afdoende heeft aangetoond en verzocht de overlevering te weigeren.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
Niet bestreden wordt dat de opgeëiste persoon degene is tegen wie het arrestatiebevel en vervolgens het EAB is uitgevaardigd. Uit het EAB blijkt dat getuigen een foto van de opgeëiste persoon hebben herkend en hebben verklaard dat zij hem kennen onder de naam ‘[alias]’. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het gevoerde verweer betrekking heeft op de bewijsvraag. Het oordeel hieromtrent is voorbehouden aan de rechter in het Verenigd Koninkrijk, die zich inhoudelijk met de strafzaak zal bezig houden.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de opgeëiste persoon zijn onschuld tijdens het verhoor ter zitting niet heeft kunnen aantonen.
Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan het in het EAB omschreven dit feit, is niet gebleken.
6. Terugkeergarantie
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien de uitvaardigende justitiële autoriteit de in artikel 6, eerste lid, van de OLW bedoelde garantie geeft.
Namens het Home Office (Ministerie van Binnenlandse Zaken) is bij brief van 13 februari 2007 de volgende garantie gegeven:
The UK authorities hereby give the following undertaking under the Convention on the Transfer of Sentenced Persons of 21 March 1983 (“the 1983 Convention”): in the event that [opgeëiste persoon] is extradited to the United Kingdom, and a prison sentence is imposed upon him in the United Kingdom then, if the terms of Article 3 of the 1983 Convention (including the condition that [opgeëiste persoon] must consent), and any other relevant terms of the Convention are met, the United Kingdom will, following that transfer, allow the sentence to be adapted by the Netherlands according to the procedure for adaptation laid down in the 1983 Convention.
Uit artikel 3, eerste lid, aanhef onder e van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 (Trb. 1983, 74, hierna VOGP) volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien het feit ook naar Nederlands recht een strafbaar feit. Aan deze voorwaarde is voldaan. Het onder 4.1 bedoelde feit is inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, aanhef en onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
De raadsman heeft aangevoerd dat de gegeven garantie niet genoegzaam is, nu deze is gegeven onder de voorwaarde: “if the terms of Article 3 of the 1983 Convention (including the condition that [opgeëiste persoon] must consent), and any other relevant terms of the Convention are met”.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
De verwijzing naar artikel 3 van het VOGP maakt de garantie naar het oordeel van de rechtbank niet ondeugdelijk. De door de raadsman bedoelde passage ziet op een aantal in het VOGP voorziene, formaliteiten waaraan moet worden voldaan, voordat aan de bewuste bepalingen uit het VOGP uitvoering kan worden gegeven. Deze formaliteiten zouden eveneens gelden als de bedoelde voorwaarde niet was gesteld.
Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook gewaarborgd dat, zo de opgeëiste persoon ter zake van het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan en dat deze straf met toepassing van artikel 11 van het VOGP zal kunnen worden omgezet.
7. Specialiteit
Onder f) in het EAB wordt melding gemaakt van een ander strafbaar feit waarvan de opgeëiste persoon in het Verenigd Koninkrijk wordt verdacht. Naar dit feit wordt nog onderzoek gedaan en zonodig zal ter zake een –tweede- EAB worden uitgevaardigd, zo blijkt uit het EAB.
De raadsman is bevreesd dat, mocht de rechtbank de overlevering ten aanzien van het onder 4.1 aangeduide feit toelaatbaar achten, de Britse justitiële autoriteiten de opgeëiste persoon zonder meer tevens zullen vervolgen en berechten voor het in het EAB onder f) beschreven feit.
De rechtbank deelt deze vrees niet. Mocht de opgeëiste persoon worden overgeleverd dan geldt de overlevering uitsluitend het feit dat in het EAB is omschreven onder e) en dat onder 4.1 van deze uitspraak is aangeduid. Dit laat echter onverlet dat het de uitvaardigende justitiële autoriteit vrij staat om ofwel een verzoek als bedoeld in artikel 14, eerste lid,
onder f) OLW te richten tot de officier van justitie, ofwel om een nieuw EAB met betrekking tot het in onderhavig EAB onder f) aangeduide feit uit te vaardigen. In dit laatste geval zal de rechtbank oordelen over de toelaatbaarheid van dat – tweede – EAB.
8. Medische situatie
De raadsman heeft er op gewezen dat de gezondheid van de opgeëiste persoon ronduit slecht is. Hij heeft aan de rechtbank een verklaring van dr. J.A.M. van Son, chirurgisch medisch adviseur, overgelegd. Uit deze verklaring blijkt dat de opgeëiste persoon kampt met een ernstig hartlijden dat chronisch van karakter is. De stresssituatie rondom de overlevering zal geen positieve invloed hebben op zijn ernstige hartproblematiek, aldus de deskundige.
De raadsman heeft onderstreept dat de opgeëiste persoon zich heel veel zorgen maakt over zijn gezondheidssituatie.
De rechtbank is van oordeel dat hetgeen door de raadsman namens de opgeëiste persoon op dit punt is aangevoerd geen weigeringgrond voor de overlevering kan opleveren. De rechtbank verwijst naar de bevoegdheid die de officier van justitie met betrekking tot de feitelijke overlevering kan ontlenen aan artikel 35, derde lid, OLW en vertrouwt er op dat de officier van justitie indien nodig van deze bevoegdheid gebruik zal maken.
9. Weigeringgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a OLW
Uit de stukken blijkt dat het feit bedoeld onder 4.1, waarvoor de Britse justitie de opgeëiste persoon wil vervolgen, gedeeltelijk in Nederland is gepleegd. Artikel 13, eerste lid, onder a OLW verbiedt in dit geval de overlevering voor deze feiten.
Op grond van het tweede lid van genoemd artikel heeft de officier van justitie gevorderd dat om redenen van goede rechtsbedeling dient te worden afgezien van bedoelde weigeringgrond en daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
Uit het EAB en de stukken ter ondersteuning daarvan blijkt, dat de opsporing en vervolging van het strafbare feit in het Verenigd Koninkrijk zijn aangevangen; dat de bewijsmiddelen en getuigen zich in het Verenigd Koninkrijk bevinden; dat de medeverdachten ook in het Verenigd Koninkrijk berecht worden en dat de behandeling van de strafzaak is uitgesteld zodat de opgeëiste persoon tegelijk met zijn mededaders berecht kan worden. De cannabis was voor de Britse markt bestemd waardoor de rechtsorde in het Verenigd Koninkrijk het meest is aangetast. Dit vormt eveneens een argument voor de conclusie van de officier van justitie dat het zwaartepunt van de schending van de rechtsorde vanwege de schadelijke gevolgen van het strafbare feit vooral in het Verenigd Koninkrijk ligt.
Het voorgaande brengt met zich dat op grond van de goede rechtsbedeling overlevering aan de Britse autoriteiten de voorkeur geniet boven de eventuele overname van de strafzaak door Nederland, aldus nog steeds de officier van justitie.
De opgeëiste persoon heeft de rechtbank verzocht rekening te willen houden met zijn persoonlijke belangen; hij heeft met name aandacht gevraagd voor zijn slechte gezondheid, zijn gevorderde leeftijd, het voortbestaan van zijn bedrijf en het feit dat zijn Russische echtgenote financieel en ook anderszins van hem afhankelijk is.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten en met name het feit dat de Britse justitiële autoriteiten een garantie als bedoeld in artikel 6, eerste juncto vijfde lid OLW hebben verstrekt, acht de rechtbank de vordering, waarbij aan de persoonlijke belangen van de opgeëiste persoon voorbij is gegaan, in dit geval niet onredelijk. De persoonlijke belangen kunnen maar een zeer beperkte rol spelen in deze afweging. Aan de persoonlijke belangen is in deze zaak voldoende tegemoet gekomen door de verleende dubbele WOTS garantie.
De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie op de door hem aangevoerde gronden in redelijkheid tot zijn vordering heeft kunnen komen. Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13 Overleveringswet bedoelde weigeringgrond.
10. Slotsom
Nu ten aanzien van het feit waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
11. Toepasselijke wetsartikelen
artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht;
de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet;
de artikelen 2, 5, 6, 7, en 13 van de Overleveringswet.
12. Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de District Judge, verbonden aan het City of Westminster Magistrates’ Court te Londen, Verenigd Koninkrijk, ten behoeve van het in het Verenigd Koninkrijk tegen hem gerichte strafrechtelijke onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. E.D. Bonga-Sigmond, voorzit-ter,
mrs. J.M.J. Lommen-van Alphen en M. van Mourik, rech-ters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, grif-fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 6 maart 2007.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.