ECLI:NL:RBAMS:2007:BA7959

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/1794 BESLU - AWB 07/2000 BESLU ; AWB 07/1554 BESLU
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Y.A.A.G. de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Twee beroepen tegen het verlenen van een Monumentenvergunning voor het Nieuwe Rijksmuseum

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 juni 2007 uitspraak gedaan over twee beroepen tegen het verlenen van een monumentenvergunning door het Stadsdeel Amsterdam Oud-Zuid aan de Programmadirectie het Nieuwe Rijksmuseum. De voorzieningenrechter heeft beide beroepen ongegrond verklaard. De beroepen waren gericht tegen de vergunning die was verleend voor het veranderen en vernieuwen van verschillende gebouwen en het aanleggen van ondergrondse bebouwing in de tuin van het Rijksmuseum. Een van de beroepen richtte zich specifiek op het behoud van een honingboom in de tuin, die volgens de verzoekers van groot belang was. De rechter overwoog dat, mocht de tuin als monument worden aangewezen, dit geen individuele bescherming van de boom zou inhouden, maar enkel betrekking zou hebben op de structuurbepalende elementen van de tuin. De rechter concludeerde dat het belang van de ondergrondse tunnelring voor het klimaat in het museum zwaarder woog dan het belang van het behoud van de boom. Het andere beroep, ingediend door de Stichting Monumentenbehoud Nederland, werd ongegrond verklaard omdat de rechter geen relevante beroepsgronden kon distilleren uit de ingediende stukken. De rechter merkte op dat de stelling dat het plan 'lelijk' was, niet als een valide beroepsgrond kon worden beschouwd. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, R.E. Toonen, en werd op dezelfde dag aan de partijen bekendgemaakt.

Uitspraak

Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
voorlopige voorzieningen
UITSPRAAK
in het geding met reg.nrs. AWB 07/1794 BESLU - AWB 07/2000 BESLU
AWB 07/1554 BESLU
van:
1. de Programmadirectie het Nieuwe Rijksmuseum Amsterdam, gevestigd te Amsterdam,
vertegenwoordigd door mr. W.J.A. Vellekoop,
2. het dagelijks bestuur van het Stadsdeel Amsterdam Oud-Zuid,
vertegenwoordigd door mr. N.S.J. Koeman,
verzoekers.
Tevens hebben als partij aan het geding deelgenomen:
1. [persoon1] en [persoon2], beiden wonende te [woonplaats]
2. de stichting Stichting Monumentenbehoud Nederland (verder de Stichting) vertegenwoordigd door [persoon3].
1. PROCESVERLOOP
Bij besluit van 13 februari 2007 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder vergunning verleend op grond van de Monumentenwet 1988 (hierna: de Monumentenwet) tot het veranderen en vernieuwen van het gebouw Stadhouderskade 42, de Villa Hobbemastraat 21 en de Teekenschool Hobbemastraat 25, het oprichten van een gebouw tussen de Phillipsvleugel en het hoofdgebouw met ondergrondse bebouwing, het oprichten van een gebouw tussen de Villa en Teekenschool met bijbehorende ondergrondse depotruimte, het oprichten van een energieruimte en een ondergrondse energiering, het oprichten van bebouwing voor tuinopslag en voorzieningen ten behoeve van installaties alsmede een fietsberging en twee tuintrappen.
Tegen het bestreden besluit hebben het Cuypersgenootschap, [persoon1] en [persoon2] en Stichting Monumentenbehoud Nederland beroep ingesteld. De verleende monumentenvergunning is ingevolge artikel 14a, eerste lid, van de Monumentenwet voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Nu sprake is van een beroepsprocedures, geregistreerd onder de nummers AWB 07/1541, 07/2000 WW44, 07/1554 WW44, is de werking van de monumentenvergunning op grond van artikel 16, zesde lid, van de Monumentenwet opgeschort totdat op het beroep is beslist.
Bij schrijven van 16 april 2007 en 7 mei 2007 hebben verzoekers zich tot de voorzieningenrechter (hierna ook: de rechter) gewend met het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, inhoudende opheffing van de opschorting van de monumentenvergunning.
Het Cuypersgenootschap heeft haar beroep (AWB 07/1541 WW44) kort voor de zitting ingetrokken.
Ter zitting van 30 mei 2007 is gebleken dat de Stichting van de behandeling van het verzoek niet op de hoogte was gesteld. Het onderzoek is dan ook geschorst en vervolgens gesloten ter zitting van 6 juni 2007 in aanwezigheid van verzoekers en de overige partijen.
2. OVERWEGINGEN
De rechter is van oordeel dat de feiten en omstandigheden in de hoofdzaak geen nader onderzoek vergen. Nu partijen in de uitnodiging voor de zitting zijn gewezen op de mogelijkheid dat gebruik kan worden gemaakt van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 8:86 van de Awb, bestaat er geen beletsel voor toepassing van dat artikel.
De rechter is van oordeel dat de Stichting ontvankelijk is in haar beroep omdat de werkzaamheden aan het Rijksmuseum geacht kunnen worden te vallen binnen haar doelstellingen. [persoon1] dient naar het oordeel van de rechter eveneens als belanghebbende te worden aangemerkt gelet op de ruimtelijke uitstraling van de te vergunnen werkzaamheden op zijn woonomgeving.
Ter zitting is gebleken dat [persoon1] en [persoon2] geen bezwaren hebben tegen de bebouwing op zich. Hun zorg gaat met name uit naar het onnodig kappen van bomen in de tuin van het Rijksmuseum, in het bijzonder de honingboom waarvan de wortels grenzen aan de te graven tunnelring. Deze boom is thans 25 jaar oud, bloeit pas voor het eerst na 30 jaar en [persoon1] en [persoon2] hebben zorg om het voortsbestaan van de boom als de plannen niet gewijzigd worden.
Omtrent het door [persoon1] en [persoon2] gestelde belang overweegt de rechter het volgende.
De tuin is niet aangewezen als monument maar geniet op dit moment de voorbescherming als bedoeld in artikel 5 van de Monumentenwet. Om die reden heeft verweerder in het bestreden besluit de monumentenvergunning ook verleend voorzover als gevolg van de werkzaamheden de tuin dient te worden verstoord.
In het geval de tuin zal worden aangewezen als monument, zal die aanwijzing naar het oordeel van de rechter niet betrekking hebben op de individuele bescherming van een boom of struik, doch op de structuurbepalende elementen van de aanleg. De rechter vindt voor deze opvatting steun in de uitspraak van de Raad van State van 9 oktober 2002, 200106368/1 (www.rechtspraak.nl LJN: AE8514). Dit betekent dat het belang tot behoud van een of meerdere bomen, hoe begrijpelijk ook, niet in de in het kader van de Monumentenwet te maken afweging kan worden betrokken. Dit geldt in dit geval te meer nu er een kapvergunning voor de bomen is verleend en voorts verzoekster sub 1 heeft toegezegd dat de oorspronkelijke tuinaanleg voorzover mogelijk, na de herstelwerkzaamheden aan het Rijksmuseum zal worden hersteld.
Voor het geval het belang tot behoud van de honingboom toch in de afweging dient te worden betrokken overweegt de rechter dat uit de ter zitting bestudeerde tekeningen blijkt dat de boom vrijwel grenst aan de te maken ondergrondse tunnelring, die van belang is voor het waarborgen van het binnenklimaat in het Rijksmuseum. De rechter is van oordeel dat het belang tot aanleg en instandhouding van deze tunnelring zwaarder dient te wegen dan het belang tot behoud van deze boom.
Gelet op het voornemen de tuin weer in de oorspronkelijke staat te herstellen is er naar het oordeel van de rechter geen sprake van een definitieve inbreuk op het (nog aan te wijzen) monument. Het beroep van [persoon1] en [persoon2] slaagt dan ook niet.
Over het door de Stichting ingediende beroep overweegt de rechter het volgende.
De rechter heeft uit de door de Stichting ingediende stukken geen terzake doende beroepsgronden kunnen distilleren. De stelling dat het plan “lelijk” is merkt de rechter niet als te bespreken beroepsgrond aan. De loutere stelling dat de vernieuwbouw van het Rijksmuseum te duur is kan naar het oordeel van de rechter geen grondslag vormen voor de weigering van een monumentenvergunning.
De rechter heeft bovendien ter zitting aan de vertegenwoordiger van de Stichting geen vragen kunnen stellen aangezien deze vertegenwoordiger doof was.
Het beroep van de Stichting slaagt dan ook niet.
Nu op de beroepen is beslist en deze ongegrond zullen worden verklaard is de opschortende werking van die beroepen komen te vervallen. Er bestaat dan ook geen belang meer voor het treffen van de gevraagde voorziening.
Gelet op de aard van de procedure wordt er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of voor vergoeding van het griffierecht.
Beslist wordt als volgt.
3. BESLISSING
De rechter:
1. verklaart het beroep van [persoon1] en [persoon2] ongegrond;
2. verklaart het beroep van de Stichting Monumentenbehoud Nederland ongegrond;
3. wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gewezen op 12 juni 2007 door mr. Y.A.A.G. de Vries, rechter,
in tegenwoordigheid van R.E. Toonen, griffier,
en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier, De voorzieningenrechter,
Tegen deze uitspraak kunnen, voor zover deze betreft het oordeel in de hoofdzaak (AWB 07/2000 en 07/1554 BESLU ), een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State afdeling bestuursrechtspraak te Den Haag.
Afschrift verzonden op:
DOC: C