Parketnummer: 13/518025-06
Datum uitspraak: 28 juni 2007
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
geboren in de Sovjetunie op [geboortedatum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres],
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 juni 2007.
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding, waarvan een kopie als bijlage aan dit vonnis is gehecht. De in die dagvaarding vermelde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
3. Waardering van het bewijs
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 19 maart 2006 te Amsterdam als bestuurder van een personenauto, daarmede rijdende over de Nieuwe Leeuwarderweg en de kruising van de Nieuwe Leeuwarderweg met de afrit A10 noord buitenring, zich zodanig, te weten zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor [slachtoffer] (geboren op 28 augustus 1997) werd gedood en de moeder van voornoemde [slachtoffer], [slachtoffer2], zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht dat daaruit tijdelijke ziekte en verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, immers heeft voornoemde [slachtoffer2] diverse kneuzingen en verrekte spieren en nekklachten en schouderklachten en letsel aan de linkerknie bekomen;
verdachte heeft gereden over de Nieuwe Leeuwarderweg, komende uit de richting van de IJ-tunnel en gaande in de richting van Purmerend,
- terwijl hij onder invloed van alcohol verkeerde, en
- met een hogere snelheid dan de ter plaatse toegestane maximumsnelheid van 70 kilometer per uur,
verdachte heeft, bij nadering van voornoemde kruising, gereden over de lijnbus-baan en over de rijstrook voor het rechtsafslaande verkeer en is met (nagenoeg) onverminderde snelheid, voornoemde kruising rechtdoor opgereden,
- op het moment dat het verkeerslicht geldend voor het verkeer in de rijrichting van verdachte rood licht uitstraalde en
- op het moment dat een personenauto (bestuurd door voornoemde [slachtoffer2]), bij groen licht vanaf de afrit A10 noord voornoemde kruising was opgereden;
vervolgens is verdachte met de voorzijde van de door hem bestuurde personenauto tegen de linker achterzijde van voornoemde personenauto aangereden;
hierdoor werd voornoemde [slachtoffer] - welke zich als passagier in de personenauto (bestuurd door [slachtoffer2]) bevond - gedood en voornoemde [slachtoffer2] vorenomschreven lichamelijk letsel toegebracht;
zulks terwijl bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, bleek het alcoholgehalte van verdachtes adem 540 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. De strafbaarheid van het feit
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezengeachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden en een ontzegging van de bevoegdheid motorvoertuigen te besturen voor de duur van 3 jaren.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De combinatie van rijden onder invloed van alcohol, overtreding van de ter plaatse toegestane maximum snelheid en het negeren van een rood stoplicht levert in principe de kwalificatie roekeloos rijgedrag op. Indien dit roekeloos rijgedrag een verkeersongeval met dodelijk letsel tot gevolg heeft, is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in de regel een passende sanctie. In de onderhavige zaak zijn er echter feiten en omstandigheden aanwezig die rechtvaardigen dat van deze uitgangspunten wordt afgeweken.
Verdachte heeft weliswaar onder invloed van alcohol aan het verkeer deelgenomen, doch het is aannemelijk dat hij zich hiervan niet bewust was. Het bij verdachte aangetroffen alcoholgehalte van 540 µgl was het gevolg van een horecabezoek de avond voorafgaande aan het ongeval. Verdachte is daarna bij een vriend in Amsterdam blijven slapen en meende de volgende ochtend zonder problemen naar huis te kunnen rijden. Hij was zich, net als veel andere verkeersdeelnemers, niet bewust van het feit dat het alcoholgehalte de volgende ochtend veelal toch nog hoger is dan het wettelijk toegestane maximum van 220 µgl. Dat verdachte zich hiervan niet bewust was disculpeert hem weliswaar niet, doch hij verschilt daarin van de bestuurder, die na het gebruik van een forse hoeveelheid alcohol direct gaat deelnemen aan het verkeer.
Verdachte heeft verklaard dat hij met een snelheid van ongeveer 100 km per uur reed omdat hij dacht dat hij zich al op de A10 bevond. Verdachte heeft verder verklaard dat hij zich concentreerde op de informatieborden met de wegaanduiding in de richting van Alkmaar, waardoor hij het verkeerslicht niet tijdig had opgemerkt. Het wisselen van rijbanen, hetgeen door getuigen is waargenomen, hield eveneens verband met het zoeken van de juiste rijbaan. Nu deze lezing van de toedracht niet kan worden weerlegd door andersluidende bewijsmiddelen en de rechtbank ook overigens op basis van de persoon van verdachte en het ontbreken van enige documentatie op het gebied van de Wegenverkeerswet 1994 en het Reglement verkeersregels en verkeerstekens geen aanwijzingen heeft dat verdachte kan worden gekenmerkt als een roekeloze verkeersdeelnemer, wordt in het voordeel van verdachte aangenomen dat hij weliswaar zeer onvoorzichtig en zeer onoplettend heeft gereden, doch niet roekeloos.
Hoewel zijn gevoelens niet vergelijkbaar zijn met de pijn en het verdriet van de nabestaanden van het dodelijke slachtoffer, lijdt verdachte als dader zichtbaar aan de gevolgen van het ongeval. Verdachte heeft zowel voorafgaande als tijdens de terechtzitting jegens de nabestaanden de verantwoordelijkheid voor het overlijden van het slachtoffer aanvaard en zijn spijt betuigd.
Uiteraard kan dit alles de pijn en het verdriet bij de nabestaanden niet wegnemen, doch deze houding van verdachte speelt wel een rol bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van enig strafrechtelijk belang bij het opleggen van de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om af te zien van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Tevens heeft hij voorgesteld om, in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke straf of een voorwaardelijk strafdeel, te bepalen dat verdachte aan mevrouw [slachtoffer2] een vergoeding zal betalen van € 10.000,-.
Alles afwegende luidt, ondanks de noodlottige gevolgen van het rijgedrag van verdachte, de conclusie dat het opleggen van een gevangenisstraf geen redelijk strafrechtelijk doel dient. Op basis van de hierboven geschetste feiten en omstandigheden kan worden volstaan met een voorwaardelijke gevangenisstraf aangevuld met de maximale werkstraf en een forse ontzegging van de rijbevoegdheid.
De rechtbank waardeert het aanbod van verdachte om een geldbedrag aan de moeder van het slachtoffer te betalen maar zal het initiatief daartoe bij verdachte laten.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waarbij een ander wordt gedood en een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 (honderdtwintig) dagen, met bevel dat de tijd die door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag.
Beveelt dat verdachte de aanwijzingen en opdrachten opvolgt die hem in het kader van de tenuitvoerlegging van de taakstraf door of namens de reclassering worden gegeven.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Beveelt dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 3 (drie) jaren.
Bepaalt dat ingevolge artikel 179 van de Wegenverkeerswet 1994 de duur van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen, wordt verminderd met de tijd gedurende welke het rijbewijs vóór het tijdstip waarop de straf ingaat, ingevorderd en ingehouden is geweest.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. E.D. Bonga-Sigmond en R. van de Water, rechters,
in tegenwoordigheid van B. de Hoogh, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 juni 2007.