ECLI:NL:RBAMS:2007:BA8856

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
372636 / KG ZA 07-1156 Pee/LW
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • J.A.J. Peeters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte van documenten en verbod op publicatie van geschriften met betrekking tot Eiser

In deze zaak vordert Eiser, vertegenwoordigd door procureur mr. M. Meijjer, in kort geding dat Gedaagde, zonder bekende woon- of verblijfplaats en vertegenwoordigd door procureur mr. R.G.P. van Marle, wordt veroordeeld tot afgifte van documenten die aan Eiser toebehoren en dat Gedaagde wordt verboden om enig geschrift te publiceren waarin Eiser als onderwerp voorkomt. De procedure is gestart na een samenwerking tussen Eiser en Gedaagde, waarbij Eiser zijn persoonlijke bezittingen in een archiefkast op het kantoor van Gedaagde had opgeslagen. Eiser stelt dat Gedaagde onrechtmatig toegang heeft gehad tot deze documenten en dat hij zonder toestemming gebruik maakt van deze informatie voor een boek dat hij samen met een schrijver wil publiceren. Gedaagde betwist dit en stelt dat hij geen onrechtmatig bezit heeft van de documenten en dat hij geen gebruik maakt van informatie die niet al publiek is. De voorzieningenrechter oordeelt dat er onvoldoende bewijs is dat Gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld en dat de vorderingen van Eiser moeten worden afgewezen. Wel wordt er een ordemaatregel opgelegd die Gedaagde verplicht om Eiser voorafgaand aan publicatie van geschriften over hem in kennis te stellen, zodat Eiser kan controleren of er informatie uit zijn archief wordt gebruikt die niet publiek is. Deze maatregel geldt voor de duur van één jaar. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht, voorzieningenrechter
zaaknummer / rolnummer: 372636 / KG ZA 07-1156 Pee/LW
Vonnis in kort geding van 5 juli 2007
in de zaak van
EISER,
wonende te woonplaats,
eiser bij dagvaarding van 20 juni 2007,
procureur mr. M. Meijjer,
tegen
GEDAAGDE,
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
procureur mr. R.G.P. van Marle.
De procedure
Ter terechtzitting van 22 juni 2007 heeft Eiser gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. Gedaagde heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de raadsman van Gedaagde de notariële verklaringen van drie personen aan de raadsman van Eiser overhandigd. Tevens is de op de zitting aanwezige schrijver als informant gehoord. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
De feiten
Op 20 februari 2006 heeft Eiser aan Gedaagde bij notariële akte een volmacht verleend in verband met het behartigen van zijn zaken voor zover deze in behandeling waren (of zouden komen) bij [advocatenkantoor], in het bijzonder om:
“(..)- alle correspondentie (emails daaronder begrepen) en andere stukken, bestemd voor de volmachtgever en verzonden aan of door mr [persoon1] en/of zijn kantoorgenoten aan en van de volmachtgever en anderen, met betrekking tot de hierboven bedoelde zaken (dossiers) te ontvangen en in te zien;
- daaromtrent alle informatie in te winnen;
- als contactpersoon, post- , fax- en emailadres van de volmachtgever te fungeren.
De verschenen persoon verklaarde voorts dat de opsomming van deze speciale handelingen niet tot strekking heeft enige andere handeling, welke dan ook in het kader van het bovenstaande, uit te sluiten.(..)”
Eiser heeft omstreeks maart 2006 persoonlijke bezittingen opgeslagen in een archiefkast op het kantoor van Gedaagde aan de straat te Amsterdam. Eiser had drie sleutels van deze kast in zijn bezit.
De opgeslagen zaken bestonden uit circa 21 ordners, 2 dozen met documenten, foto’s, geluidsdragers, videobanden en een mobiele telefoon.
Eiser heeft in het najaar van 2006 zaken en documenten uit de archiefkast van Gedaagde verwijderd. Hierbij heeft hij ook stukken van de schrijver en Gedaagde meegenomen, die hij inmiddels weer aan hen heeft geretourneerd.
Gedaagde is in samenwerking met twee schrijvers bezig met het schrijven of doen schrijven van een boek over Eiser met de titel “Dossier Eiser” en is voornemens dit boek te publiceren.
Eiser is doende een boek te schrijven over de Koninklijke Familie.
Het geschil
Eiser vordert, samengevat, Gedaagde,
I te veroordelen tot afgifte van alle in zijn bezit zijnde zaken en documenten die toebehoren aan Eiser, inclusief alle daarvan gemaakte kopieën,
II primair te verbieden een boek, althans enig stuk, te schrijven, te doen schrijven of bij het schrijven daarvan – direct of indirect – betrokken te zijn met Eiser als onderwerp, subsidiair een boek, althans enig stuk, te schrijven, te doen schrijven of bij het schrijven daarvan – direct of indirect – betrokken te zijn, waarin aan Eiser toebehorende zaken en/of documenten worden gebruikt, althans kopieën daarvan, althans waarin uit die zaken en/of documenten wordt geciteerd of daarnaar wordt verwezen,
III primair te verbieden een boek, althans enig stuk, te publiceren, te doen publiceren of bij de publicatie daarvan – direct of indirect – betrokken te zijn met Eiser als onderwerp, subsidiair een boek, althans enig stuk, te publiceren, te doen publiceren of bij de publicatie daarvan – direct of indirect – betrokken te zijn, waarin aan Eiser toebehorende zaken en/of documenten worden gebruikt, althans kopieën daarvan, althans waarin uit die zaken en/of documenten wordt geciteerd of daarnaar wordt verwezen,
IV te veroordelen binnen 72 uur na dit vonnis schriftelijk, deugdelijk ondertekend te verklaren of hij kopieën van de zaken en documenten heeft gemaakt en zo ja hoeveel en aan wie hij deze heeft overhandigd, althans wie deze voor hem houdt, althans aan wie hij deze in bewaring heeft gegeven, althans aan wie hij de gelegenheid heeft gegeven om daarvan kopieën te maken, alsmede te verklaren dat hij alle in zijn bezit zijnde kopieën aan Eiser heeft teruggegeven,
alles op straffe van een dwangsom en met veroordeling van Gedaagde in de proceskosten.
Eiser stelt hiertoe het volgende. Gedaagde was zijn belangenbehartiger voor de zaken die in behandeling waren bij mr. [persoon1]. Eiser had zijn persoonlijke bezittingen opgeslagen in een afgesloten archiefkast op het kantoor van Gedaagde en dacht dat alleen hij de sleutels van deze kast en het uitsluitend gebruik van de kast had. Hij heeft zijn persoonlijke bezittingen in het najaar van 2006 verwijderd uit de archiefkast op het moment dat hem bekend werd dat Gedaagde zich ophield met mensen met een strafrechtelijk verleden. Omstreeks maart 2007 heeft Eiser een ordner met ongeveer tachtig brieven, die aan hem toebehoren, overhandigd gekregen van een journalist. De journalist stelde deze brieven van Gedaagde te hebben gekregen. Vervolgens heeft Eiser omstreeks mei 2007 van een tweetal journalisten vernomen dat Gedaagde een boek over hem aan het schrijven is, althans doet schrijven door Een schrijver, en dat Gedaagde voornemens is om dit boek in de tweede helft van juni 2007 te publiceren. In dit boek zal gebruik worden gemaakt van de aan Eiser toebehorende zaken en documenten die hij in de archiefkast had opgeslagen, of kopieën daarvan. Eiser heeft Gedaagde nimmer toestemming gegeven om zich de opgeslagen bezittingen toe te eigenen, deze onder zich te nemen, hieruit te citeren, deze aan derden te overhandigen of er kopieën van te maken. Gedaagde heeft dus onrechtmatig jegens Eiser gehandeld door zich zonder diens toestemming de toegang te verschaffen tot de archiefkast, althans derden daartoe de toegang te verschaffen. Eiser heeft er belang bij dat het gebruik van de aan hem toebehorende zaken en documenten of kopieën daarvan of citaten daaruit voor publicaties in de ruimste zin van het woord, waarvoor hij geen toestemming heeft verleend, wordt voorkomen, nu openbaarmaking hiervan voor hem, doch niet uitsluitend voor hem, uitermate beschadigend zal zijn.
Ter afwering van de vordering voert Gedaagde het volgende verweer. Begin 2006 is tussen partijen mondeling een samenwerking tot stand gekomen. In dat kader zou Gedaagde Eiser financieel bijstaan om hem in staat te stellen zijn boek te voltooien. Daarnaast zou Gedaagde hem behulpzaam zijn bij het vinden van een geschikte uitgever. Hier stond tegenover dat Gedaagde zou meedelen in de revenuen die de publicatie van het boek van Eiser zou opleveren. Diverse schriftelijke bescheiden van Eiser werden opgeslagen in het kantoor van Gedaagde en stonden ter beschikking van diegenen die zich bezig hielden met de publicaties van Eiser. Eiser bleef echter structureel achter met zijn afspraken. Om het boek toch te kunnen afronden heeft Gedaagde in overleg met Eiser besloten een schrijver, te weten schrijver, in te schakelen. Die schrijver zou samen met Eiser, althans mede op basis van diens informatie, het project voltooien. De samenwerking tussen partijen is definitief verbroken toen Eiser in het najaar van 2006 bij afwezigheid van Gedaagde ongevraagd en zich derhalve onrechtmatig toegang heeft verschaft tot diens kantoor en zaken en documenten heeft verwijderd.
Gedaagde betwist dat er sprake is van onrechtmatig bezit door hem of dat er op onrechtmatige wijze gebruik is of wordt gemaakt van de opgeslagen bezittingen van Eiser door Gedaagde of door derden. Eiser wist dat Gedaagde ook over een sleutel beschikte en dat hij toegang had tot de archiefkast, waarin ook zaken van hemzelf lagen. Gedurende de periode van samenwerking voorzag hij op verzoek van Eiser diverse journalisten van informatie en verleende hij hen toegang tot de zaken van Eiser. Ook eiser zelf gaf in die periode journalisten toegang tot zijn archief. Zo was de redactie van "Een vandaag" gedurende drie weken bij Gedaagde op kantoor voor het maken van een item over eiser, waaraan de laatste zijn medewerking verleende. Een verbod om een boek met Eiser als onderwerp te publiceren, waarbij gebruik wordt gemaakt van informatie die reeds deel uitmaakt van het publieke domein, zou een zeer vergaande vorm van censuur inhouden. De vorderingen dienen te worden afgewezen.
De beoordeling
Vaststaat dat Eiser in 2006 zaken en documenten heeft opgeslagen in een archiefkast op het kantoor van Gedaagde. Dat Gedaagde op grond van de afspraken tussen partijen niet bevoegd was kennis te nemen van de stukken in de archiefkast is in dit kort geding vooralsnog niet komen vast te staan. Dat hij daartoe wel bevoegd was echter evenmin.
Eiser heeft ter zitting niet voldoende bestreden dat Gedaagde, de schrijver en journalisten van “Een vandaag” toegang hebben gehad tot de archiefkast zonder dat hij daarbij aanwezig was. De schrijver heeft ter zitting verklaard géén kopieën, maar wel aantekeningen te hebben gemaakt van de in de archiefkast opgeslagen spullen. Het is voorlopig voldoende aannemelijk dat Gedaagde, journalisten van “Een vandaag” en de schrijver, óók wanneer Eiser niet aanwezig was, toegang hebben gehad tot diens opgeslagen stukken. Het is echter onduidelijk tot welke opgeslagen stukken zij toegang hadden, of er onrechtmatig kopieën van zijn gemaakt en of Gedaagde thans nog onrechtmatig stukken in zijn bezit heeft. Dit vergt nader onderzoek, waarvoor het kort geding zich niet leent. De vordering onder I moet dan ook worden afgewezen. Uit de door Eiser aan Gedaagde verleende volmacht om kennis te nemen van alle voor hem bestemde stukken die verband hielden met zaken van eiser die in behandeling waren bij [advocatenkantoor] blijkt overigens dat Eiser bereid was Gedaagde verregaand in vertrouwen te nemen.
Bij de beoordeling van de vordering dient het belang van Eiser bij de bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer en zijn belang om niet op onrechtmatige wijze door publicaties te worden blootgesteld aan lichtvaardige verdachtmakingen te worden afgewogen tegen de commerciële belangen van Gedaagde en het belang van Gedaagde bij persvrijheid en vrijheid van meningsuiting. Gedaagde heeft erkend samen met de schrijver en een derde een boek te maken en te willen publiceren over Eiser, maar heeft uitdrukkelijk betwist daarbij gebruik te maken van de zaken en documenten die niet reeds behoren tot het publieke domein. Eiser heeft zelf in het verleden vaak en luidruchtig de publiciteit gezocht met zijn verhaal, waardoor het publiek de afgelopen jaren kennis heeft kunnen nemen van een enorme hoeveelheid informatie die door hem en over hem in omloop is gebracht. Het kan Gedaagde dan ook niet worden verboden enig geschrift over Eiser te schrijven of te publiceren op basis van informatie die deel uitmaakt van het publieke domein. Het primair gevorderde onder II en III zal dan ook worden afgewezen.
Niet kan echter worden uitgesloten dat de stellingen van Eiser met betrekking tot het onrechtmatig bezit van (een deel van) zijn zaken en documenten bij Gedaagde en het onrechtmatig kopiëren hiervan, bij nader onderzoek juist blijken te zijn. In kort geding kan dit niet eenvoudig worden vastgesteld. De publicatie van een boek, althans enig geschrift, dat is gebaseerd op informatie uit de door Eiser opgeslagen zaken en documenten die niet reeds tot het publieke domein behoort en waarvan eiser niet beoogt die aan de openbaarheid prijs te geven, althans die niet door derden ongecontroleerd aan de openbaarheid prijs te laten geven, kan niet alleen beschadigend zijn voor hem, maar ook voor andere personen, die in vertrouwen contacten met eiser hebben onderhouden en er ten tijde van die contacten niet beducht voor behoefden te zijn dat hetgeen zij aan hem toevertrouwden in de openbaarheid zou komen of buiten de juiste context in de openbaarheid zou komen. Eiser heeft er - reeds om te voorkomen dat derden hem erop zouden kunnen aanspreken dat hij onrechtmatig jegens hen handelt door niet te beletten dat bepaalde informatie in de openbaarheid komt - daarom belang bij dat geen boek of geschrift door of met behulp van Gedaagde in de openbaarheid wordt gebracht waarin informatie wordt gebruikt uit zijn archief die niet reeds in het publiek domein is. De bescherming van dat belang wordt vooralsnog voldoende gediend met het opleggen van een ordemaatregel, inhoudende dat Gedaagde op straffe van verbeurte van een dwangsom gehouden is ieder geschrift dat hij over eiser en met hem verband houdende kwesties in de openbaarheid wil brengen of wil doen brengen tenminste drie weken voorafgaand aan de voorgenomen dag van publicatie ter kennisneming aan Eiser ter beschikking te stellen, opdat deze tijdig kan nagaan of daarin informatie is verwerkt die afkomstig is uit het door Eiser bij Gedaagde opgeslagen archief en nog niet behoort tot het publieke domein, zodat Eiser in dat geval in staat is desgewenst passende maatregelen te treffen. Een dergelijke ordemaatregel is naar zijn aard zeer ingrijpend zodat de werkingsduur ervan vooralsnog zal worden beperkt tot één jaar vanaf de datum van dit vonnis. Nu partijen ter zitting hebben kenbaar gemaakt dat met publicatie van geschriften over eiser en met hem verband houdende kwesties aanzienlijke financiële belangen kunnen zijn gemoeid zal bij de vaststelling van de hoogte van de dwangsom daarmee rekening worden gehouden.
Gedaagde heeft ter zitting verklaard geen kopieën te hebben gemaakt van de door Eiser opgeslagen zaken en documenten. Het is voorshands ook niet aannemelijk gemaakt dat hij dat wel heeft gedaan. Nader onderzoek in de bodemprocedure zal dit moeten uitwijzen. Hiervoor leent het kort geding zich niet. De vordering onder IV zal dan ook worden afgewezen.
Nu partijen over en weer gedeeltelijk in het ongelijk zijn gesteld zullen de proceskosten worden gecompenseerd als na te melden.
De beslissing
De voorzieningenrechter
verbiedt Gedaagde met ingang van de datum van dit vonnis en voor de duur van één jaar, enig geschrift over eiser of over met eiser verband houdende kwesties in de openbaarheid te brengen of te doen brengen, indien hij niet tenminste drie weken voorafgaand aan de dag waarop het geschrift in de openbaarheid wordt gebracht dat geschrift ter kennisneming ter beschikking heeft gesteld aan eiser, een en ander onder verbeurte van een dwangsom van EUR 250.000,00 per geschrift dat Gedaagde in strijd met dit verbod in de openbaarheid brengt of doet brengen,
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A.J. Peeters, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. L.E. van der Weij, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2007.?