RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.497.548.2006
RK nummer: 06/4032
Datum uitspraak: 6 maart 2007
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 6 oktober 2006 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op
10 augustus 2006 door de justitiële autoriteit, de Regional Court Judge bij de Regional Court te Bielsko-Biala, III Penal Department te Bielsko-Biala, Polen. Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum] 1960,
wonende op het adres [adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 21 november 2006. Daarbij zijn de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon, mr. J. Veltheer, advocaat te Amsterdam, gehoord. De opgeëiste persoon is op genoemde datum niet ter zitting verschenen aangezien hij volgens mededeling van de raadsman juist diezelfde ochtend in het ziekenhuis was opgenomen.
De behandeling van de vordering is voor onbepaalde tijd aangehouden, enerzijds om de opgeëiste persoon de gelegenheid te bieden ter zitting te worden gehoord en anderzijds om de officier van justitie in staat te stellen aan een deskundige een oordeel te vragen met betrekking tot de behandelingsmogelijkheden van de opgeëiste persoon in Polen, mocht de overlevering toelaatbaar worden verklaard.
Uit het proces-verbaal van de zitting van 21 november 2006 blijkt dat de termijn als bedoeld in artikel 22, derde lid, OLW met dertig dagen is verlengd.
Op 20 februari 2007 heeft de rechtbank het ter zitting van 21 november 2006 geschorste onderzoek opnieuw aangevangen, aangezien zij op die datum in een andere samenstelling zitting heeft gehouden.
De opgeëiste persoon is op 20 februari 2007 opnieuw niet verschenen. Zowel de rechtbank als de officier van justitie hebben vooraf hiermee ingestemd. Een tolk voor de Poolse taal is op de zitting aanwezig geweest en op verzoek van de rechtbank gebleven. Zij heeft op verzoek van de rechtbank enige passages uit Poolse teksten vertaald.
Op 20 februari 2007 is de termijn als bedoeld in artikel 22, vierde lid, OLW voor onbepaalde tijd verlengd. Gelet op de psychische gezondheidstoestand van de opgeëiste persoon was nader onderzoek nodig. Dit heeft geresulteerd in een advies van de forensisch arts J.T. de Jong van de GGD Amsterdam d.d. 6 februari 2007 aan de officier van justitie te Amsterdam. Ook gelet op het grote aantal zaken dat de overleveringskamer in behandeling krijgt was het niet mogelijk om de vordering voor 20 februari 2007 opnieuw te behandelen. Dit heeft er toe geleid dat de rechtbank niet binnen de gestelde termijnen uitspraak zal kunnen doen.
De detentie van de opgeëiste persoon, in casu de voortzetting van de inverzekeringstelling, was reeds sinds 6 oktober 2006 door de officier van justitie onder voorwaarden geschorst.
Op 20 februari 2007 is op vordering van de officier van justitie de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen maar onder gelijke voorwaarden is deze direct geschorst.
2.1 Aan het EAB liggen de navolgende besluiten ten grondslag:
Decision of the District Court te Zywiec van 13 september 2005 (dossiernummer: II K 650/98)
Decision of the District Court te Zywiec van 9 september 2005 (dossiernummer: II K 499/02)
Decision of the District Court te Zywiec van 9 september 2005 (dossiernummer: II K 921/02)
Decision of the District Court te Zywiec van 27 juli 2005 (dossiernummer: II K 237/02)
2.2 Tevens ligt aan het EAB een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis ten grondslag, gedateerd 31 maart 2003 en uitgesproken door het District Court te Zywiec (nummer IIK 705/98, feit IX). Uit de stukken blijkt dat het hier betreft een bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf. De opgeëiste persoon dient nog zes maanden uit te zitten. Het vonnis is niet bij verstek gewezen.
3.1 Het vonnis, gedateerd 31 maart 2003 en uitgesproken door het District Court te Zywiec (nummer IIK 705/98, feit IX).
De officier van justitie heeft direct gevorderd dat het EAB ten aanzien van het uitzitten van deze vrijheidsstraf ontoelaatbaar zal worden verklaard. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat het EAB op dit punt ontoelaatbaar moet worden verklaard. Het betreft hier de verzochte overlevering van een persoon met de Nederlandse nationaliteit ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf. De bepaling van artikel 6, tweede lid, OLW verbiedt in dat geval de overlevering.
De rechtbank zal dit vonnis verder buiten beschouwing laten en het EAB verder beoordelen als een EAB dat uitsluitend betrekking heeft op de vervolging van een aantal hieronder nader aangeduide strafbare feiten.
3.2 Het EAB houdt voorts het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul-dig heeft gemaakt aan 18 naar het recht van Polen strafbare feiten.
De feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht.
4. Identiteit van de opgeëiste persoon
Uit het onderzoek ter zitting is gebleken dat bovengenoemde personalia van de opgeëiste persoon juist zijn en dat hij zowel de Nederlandse als de Poolse nationaliteit heeft.
5. Beperking van het aantal feiten waarvoor kan worden overgeleverd
De rechtbank is het met de officier van justitie eens dat de feiten I tot en met VII reeds verjaard zijn en dat de overlevering voor deze feiten om deze reden geweigerd dient te worden.
Het onder XVII aangeduide feit is ten dele verjaard, namelijk voor zover het betrekking heeft op de handelingen die op 10 mei 1999 zouden zijn gepleegd. De overlevering voor dit feit zal om deze reden gedeeltelijk ontoelaatbaar worden verklaard.
De rechtbank zal genoemde feiten verder buiten beschouwing laten en zich beperken in haar oordeel tot de feiten VIII, X tot en met XVIII en feit XVII voor zover dit betrekking heeft op feiten gepleegd vanaf de datum 5 oktober 2000.
6.1 Feiten niet vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt. De rechtbank zal dan ook dienen te onderzoeken of de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd naar Nederlands én naar Pools recht strafbare feiten opleveren en of op elk van deze feiten in beide staten een vrijheidsstraf van ten minste twaalf maanden is gesteld.
6.2 Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De feiten zijn inderdaad zowel naar het recht van Polen als naar Nederlands recht strafbaar en op deze feiten is in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden gesteld.
Deze feiten leveren naar Nederlands recht op:
Dossiernummer II K 921/02, feit VII: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Dossiernummers Ds 1202/04 en Ds 2893/04:
- Feit X, XI, XIII: mishandeling
- Feit XII, XV, XVI: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
- Feit XIV: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en bedreiging met brandstichting.
- Feit XVII: mishandeling en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
- Feit XVIII: diefstal.
7. Onschuldverweer ten aanzien van feit XIII
Namens de opgeëiste persoon is aangevoerd dat feit XIII niet kan worden toegerekend aan de opgeëiste persoon, aangezien hij op 28 juni 2004 met een subduraal haematoom zou zijn opgenomen in een ziekenhuis.
De raadsman heeft verwezen naar een in de Poolse taal gestelde verklaring van een arts. In de rechter bovenhoek van deze verklaring staan de woorden Zywiec dnia en de datum 5.01.05.
Op verzoek van de rechtbank heeft de tolk de tekst vertaald. Zij heeft bevestigd dat het een verklaring van een arts is en meegedeeld dat de inhoud, kort weergegeven, op het volgende neerkomt: [opgeëiste persoon] heeft zich bij mij gemeld op 5 januari 2005 en hij heeft verklaard dat hij op 28 juni 2004 is mishandeld met gebruik van houten kisten en steken. Met een ambulance is hij naar het ziekenhuis gebracht (afdeling orthopedie) waar hij vanaf 28 juni 2004 heeft verbleven.
De raadsman heeft verder gewezen op een “Karta Informacyjna” d.d. 17.07.2004 en op een stuk waarboven staat “Wynik Badania d.d. 2 juni (‘lypca’) /6/2004”. De tolk heeft verklaard dat het eerste stuk een ziekenhuisregistratie is met betrekking tot [opgeëiste persoon] na een mishandeling die op 28 juni 2004 zou hebben plaatsgevonden en het tweede stuk behelst een uitslag van een medisch onderzoek.
De raadsman concludeert dat uit deze stukken blijkt dat de opgeëiste persoon op de datum dat het onder XIII aangeduide feit plaats zou hebben gevonden (29 juni 2004), in een ziekenhuis opgenomen is geweest. De raadsman verzoekt de overlevering voor dit feit te weigeren, nu de opgeëiste persoon zijn onschuld aan dit feit heeft aangetoond.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
Uit de overgelegde stukken blijkt dat de opgeëiste persoon begin 2005 tegenover een arts heeft verklaard dat hij in een ziekenhuis opgenomen is geweest vanaf 28 juni 2004. Met een dergelijke verklaring kan de opgeëiste persoon zijn onschuld niet aantonen.
De overige stukken duiden er op dat de opgeëiste persoon kennelijk na een mishandeling in het ziekenhuis is behandeld maar er blijkt niet ondubbelzinnig uit dat de opgeëiste persoon op 29 juni 2004 (de dag dat de mishandeling waarvan hij wordt verdacht, zou hebben plaatsgevonden) aan zijn bed gekluisterd is geweest in een ziekenhuis.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de raadsman er niet in is geslaagd om de onschuld van de opgeëiste persoon aan het onder punt XVIII beschreven feit tijdens het verhoor ter zitting aan te tonen.
Met betrekking tot de overige beschuldigingen is geen onschuldverweer gevoerd.
Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan de feiten, is niet gebleken.
De opgeëiste persoon heeft naast de Poolse ook de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien de uitvaardigende justitiële autoriteit de in artikel 6, eerste lid, van de OLW bedoelde garantie geeft.
De rechter, verbonden aan het Regional Court in Bielsko-Biala heeft bij brief van 21 november 2006 de volgende garantie gegeven:
The Regional Court in Bielsko-Biala would like to reassure that pursuant to the Artikel 5(3) of the Council Framework Decision of 13 Juni 2002 on the EAW and the surrender procedures between the Member States, as well as Article 607j(2) of the Polish Code of Penal Proceedings, in case the surrendering authority stipulates accordingly, after [opgeëiste pe[opgeëiste persoon] has been sentenced to imprisonment, he will be transferred to The Netherlands to serve his sentence there.
Similarly, the provisions of the Convention on the Transfer of Sentenced Persons of
21 March 1983, specifically Article 11, also apply to the case of [opgeëiste persoon].
Uit artikel 3, eerste lid, aanhef onder e van het Verdrag inzake de overbrenging van gevonniste personen van 21 maart 1983 (Trb. 1983, 74, hierna VOGP) volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn. Aan deze voorwaarde is voldaan. Zoals eerder al onder 6.2 vastgesteld, leveren de feiten naar Nederlands recht op:
Dossiernummer II K 921/02, feit VII: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Dossiernummers Ds 1202/04 en Ds 2893/04:
- Feit X, XI, XIII: mishandeling
- Feit XII, XV, XVI: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
- Feit XIV: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en bedreiging met brandstichting.
- Feit XVII: mishandeling en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
- Feit XVIII: diefstal.
Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook gewaarborgd dat, zo de opgeëiste persoon ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan en dat deze straf met toepassing van artikel 11 van het VOGP zal kunnen worden omgezet.
De raadsman heeft een beroep gedaan op de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 11 OLW.
De raadsman heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon, indien hij wordt overgeleverd aan de Poolse justitie en in Polen terecht zal moeten staan, niet in staat zal zijn zijn verweer te voeren aangezien het terecht moeten staan op zich voor hem psychisch zo belastend zal zijn dat ervoor gevreesd moet worden dat zijn suikerspiegel door de stress zodanig zal worden ontregeld dat hij in een diabetisch comateuze toestand zal raken. Dit betekent een dreigende flagrante schending van artikel 6 van het EVRM, met name het recht om zichzelf te verdedigen zoals bedoeld in lid 3 onder c van dit artikel.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
Het is voldoende vast komen te staan dat de psychische gezondheid van de opgeëiste persoon zeer te wensen over laat en dat hij leidt aan diabetes met ernstige complicaties. In het kader van de overlevering is onderzoek gedaan naar de gezondheid van de opgeëiste persoon. Als gevolg van de stress die de opgeëiste persoon onderging naar aanleiding van de twee oproepingen om voor de overleveringskamer te verschijnen, onderging zijn suikerspiegel zodanige schommelingen dat hij op de dag van de eerste zitting in het ziekenhuis opgenomen moest worden. De opgeëiste persoon heeft echter zijn raadsman gemachtigd om voor hem het woord te voeren en de rechtbank heeft ingestemd met het feit dat hij ook de tweede keer niet verscheen. De officier van justitie heeft hier ook geen bezwaar tegen gemaakt. Uit de aangevoerde feiten en omstandigheden is niet gebleken dat een dergelijke regeling in Polen niet mogelijk zou zijn. Denkbaar is dat de opgeëiste persoon – indien zijn overlevering toelaatbaar wordt geacht – zijn raadsman in Polen machtigt om namens hem het woord ter verdediging te voeren.
De rechtbank voegt hier nog het volgende aan toe.
De rechtbank heeft kennis genomen van de inhoud van eerder genoemd advies van de forensisch arts J.T. de Jong, verbonden aan de GGD Amsterdam. Dit advies is op 6 februari 2007 uitgebracht op verzoek van de officier van justitie. Deze arts concludeert onder meer het volgende: “De heer [opgeëiste persoon] heeft een stoornis van het zenuwstelsel waardoor ook psychiatrische klachten zijn ontstaan die mogelijk verergeren tijdens stresserende omstandigheden zoals een detentie in Polen. Het is zelfs mogelijk dat hierdoor levensgevaar ontstaat. (...) Het reizen en met name het terechtstaan met verblijf in detentie in Polen is zowel gezien de lichamelijke als ook de geestelijke gesteldheid van betrokkene af te raden”.
De rechtbank realiseert zich dat eventuele overlevering aan Polen voor de opgeëiste persoon bijzonder belastend is. Ook de officier van justitie heeft aangegeven dat hij de gezondheidsproblemen van de opgeëiste persoon ten volle onderkent. Hij heeft dan ook met nadruk toegezegd dat het Openbaar Ministerie gebruik zal maken van de bevoegdheid die aan de officier van justitie geboden wordt in artikel 35, lid 3 OLW: de feitelijke overlevering zal thans niet plaatsvinden omdat de gezondheidstoestand van de opgeëiste persoon dit vereist en achterwege blijven zolang deze gezondheidstoestand niet verbetert. De officier van justitie zal de Poolse autoriteiten hiervan in kennis stellen.
Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
11. Toepasselijke wetsartikelen
de artikelen 285, 300 en 310 van het Wetboek van Strafrecht;
de artikelen 2, 5, 6, 7 van de Overleveringswet.
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Regional Court Judge bij de Regional Court te Bielsko-Biala, III Penal Department te Bielsko-Biala, Polen, ten behoeve van het in Polen tegen hem gerichte strafrechtelijke onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht, te weten de feiten genummerd VII, X, XI, XII, XIII, XIV, XV, XVI, XVII, voor zover dit laatste feit betrekking heeft op feiten gepleegd vanaf 5 oktober 2000 en feit XVIII.
WEIGERT de overlevering van [opgeëiste persoon] voor zover dit betreft de feiten
I , II, III, IV, V, VI, VII, IX en XVII voor zover dit laatste feit betrekking heeft op feiten gepleegd vóór 5 december 2000.
Aldus gedaan door
mr. E.D. Bonga-Sigmond, voorzitter,
mrs. J.M.J. Lommen-van Alphen en M. van Mourik, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 6 maart 2007.
De voorzitter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.