ECLI:NL:RBAMS:2007:BA9971

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 juli 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/49899 BESLU
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de plaatsing van een pand op de gemeentelijke monumentenlijst

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 juli 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen 's-Winters Binnen Vastgoed II B.V. en het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. R. Vos, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder om een pand op de gemeentelijke monumentenlijst te plaatsen. Eiseres betoogde dat het interieur van het pand geen monumentale waarde had, omdat het ten tijde van de plaatsing al was gesloopt. Daarnaast stelde zij dat het onzorgvuldig was van verweerder om het pand op de monumentenlijst te plaatsen, terwijl er al een bouwvergunning voor verbouwing was aangevraagd. Eiseres voerde aan dat zij schade leed door de vertraging in de verbouwing en extra kosten voor herstelwerkzaamheden aan de gesloopte delen van het pand.

De rechtbank oordeelde dat eiseres niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat het bestreden besluit een rechtsgevolg teweegbracht met betrekking tot de herstelwerkzaamheden. De rechtbank stelde vast dat het pand in een beschermd stads- of dorpsgezicht ligt en dat eiseres zonder de benodigde sloopvergunning was begonnen met de sloop. Het primaire besluit om het pand op de monumentenlijst te plaatsen werd gehandhaafd, en de rechtbank concludeerde dat eiseres geen procesbelang had bij een beoordeling van het beroep tegen dit besluit. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en wees de verzoeken om proceskostenvergoeding af.

Deze uitspraak benadrukt het belang van het procesbelang in bestuursrechtelijke procedures en de noodzaak voor eiseres om een verband aan te tonen tussen de gestelde schade en het besluit van verweerder. De rechtbank concludeerde dat de door eiseres gestelde vertragingsschade niet in verband kon worden gebracht met het plaatsingsbesluit, aangezien deze schade voortvloeide uit andere vergunningen en procedures.

Uitspraak

Rechtbank Amsterdam
Sector Bestuursrecht Algemeen
enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
in het geding met reg.nr. AWB 05/4899 BESLU
tussen:
's-Winters Binnen Vastgoed II B.V., gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
vertegenwoordigd door mr. R. Vos,
en:
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum
van de gemeente Amsterdam, verweerder,
vertegenwoordigd door mr. A.M. Ocko.
1. PROCESVERLOOP
De rechtbank heeft op 20 oktober 2005 een beroepschrift ontvangen gericht tegen het besluit van verweerder van 6 september 2005, verzonden op 9 september 2005 (hierna: het bestreden besluit).
Het onderzoek is gesloten ter zitting van 31 mei 2007.
2. OVERWEGINGEN
Op basis van de Handleiding van 7 november 1997 is de gemeente met het Monumenten Inventarisatie Project (MIP) gestart. Daaruit is een selectielijst voortgekomen die op 7 juli 2000 is vastgesteld. De panden op die lijst zullen worden aangewezen of zijn inmiddels aangewezen als gemeentelijk monument. Het pand Sarphatistraat 181 te Amsterdam (hierna: het pand) staat op de selectielijst. Ten tijde van het nemen van zowel het primaire besluit van 5 april 2005 als het bestreden besluit was dit pand eigendom van eiseres.
Het pand ligt in een beschermd stads- of dorpsgezicht. Op 3 maart 2005 heeft verweerder geconstateerd dat eiseres is begonnen met de sloop van een deel van het pand, zonder dat daarvoor een sloopvergunning als bedoeld in artikel 37, eerste lid, van de Monumentenwet en artikel 8.1.1. van de Bouwverordening Amsterdam 2003 of een bouwvergunning was verleend. Verweerder heeft op 9 maart 2005 de illegale sloopwerkzaamheden stilgelegd.
Bij primair besluit van 5 april 2005 heeft verweerder het onderhavige pand op de gemeentelijke monumentenlijst geplaatst. Tegen dit besluit heeft eiseres tijdig bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Daaraan is ten grondslag gelegd dat verweerder de spoedplaatsingsprocedure heeft toegepast omdat eiseres voor de verbouwing van het pand een bouwvergunning heeft aangevraagd. Voorts is naar het oordeel van verweerder het pand op advies van de Amsterdamse Raad voor de Monumentenzorg (ARM) alsmede van het bureau Monumenten en Archeologie (bMA) terecht op de monumentenlijst geplaatst. Verweerder hoefde bij de beoordeling niet uit te gaan van een reeds deels gesloopt plan, omdat de sloop illegaal is uitgevoerd. De naastgelegen panden zullen in de toekomst ook op de gemeentelijke Monumentenlijst worden geplaatst, zodat geen sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel.
In beroep heeft eiseres – samengevat en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
- Het interieur van het pand heeft geen monumentale waarde omdat het ten tijde van de plaatsing op de monumentenlijst reeds was gesloopt;
- Het is onzorgvuldig van verweerder dat het pand op de Monumentenlijst is geplaatst nadat er voor de verbouwing van het pand een bouwvergunning was aangevraagd;
- Aan de belangen van eiseres is ten onrechte voorbij gegaan. Eiseres lijdt schade omdat door de onderhavige procedure de aanpassing en de exploitatie van het pand worden gefrustreerd. Er is een enorme vertraging ontstaan in de verbouw van het pand. Ook hebben de herstelwerkzaamheden van hetgeen reeds was gesloopt extra kosten met zich mee gebracht. Eiseres stelt dat deze schade niet was opgetreden als verweerder het pand niet op de monumentenlijst had geplaatst.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of eiseres procesbelang heeft bij een beoordeling van het beroep tegen het plaatsingsbesluit. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank stelt allereerst vast dat eiseres in 2006, derhalve na het indienen van het beroepschrift, de eigendom van het onderhavige pand heeft overgedragen aan Eras Investments B.V. Het enkele feit dat eiseres het pand waarop het bestreden besluit betrekking heeft gedurende de beroepsprocedure heeft vervreemd, is onvoldoende om aan te nemen dat het procesbelang verloren is gegaan. Het belang van eiseres kan zijn gelegen in de mogelijkheid van een schadeactie. Eiseres heeft in dit verband uitdrukkelijk naar voren gebracht dat zij een oordeel wenst over de (on)rechtmatigheid van het plaatsingsbesluit om dit oordeel te kunnen gebruiken bij een eventuele schadeclaim. Voor de aanwezigheid van procesbelang is, gelet op ABRvS 2 augustus 2006 (zaaknummer 200509990/1), van belang dat eiseres een begin van een onderbouwing dient te geven voor een mogelijk verband tussen de door haar gestelde geleden schade en de plaatsing van het pand op de gemeentelijke monumentenlijst. Gelet op ABRvS 18 januari 2006 (LJN: AU9781) en ABRvS 8 maart 2006 (LJN: AV3916) is tevens van belang dat door eiseres voldoende aannemelijk wordt gemaakt dat ten gevolge van het plaatsingsbesluit schade is geleden die voor vergoeding in aanmerking zou kunnen komen. Hoewel de gemachtigde van eiseres uitvoerig is ingegaan op een mogelijk verband tussen de gestelde geleden schade en het bestreden besluit, is de rechtbank van oordeel dat zij onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat van een dergelijk verband sprake is. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De door eiseres gestelde schade bestaat volgens eiseres uit vertragingsschade en herstelkosten. Eiseres stelt dat de verbouw van het pand vertraging heeft opgelopen hetgeen tot hogere kosten heeft geleid en dat met het herstellen van de reeds gesloopte delen van het pand kosten zijn gemoeid. Volgens eiseres was de vertraging niet opgetreden en had verweerder geen herstelwerkzaamheden geëist als het pand niet op de gemeentelijke monumentenlijst was geplaatst.
Niet in geschil is dat het pand ligt in een beschermd stads- of dorpsgezicht en dat eiseres zonder sloopvergunning als bedoeld in artikel 37, eerste lid, van de Monumentenwet en artikel 8.1.1. van de Bouwverordening Amsterdam 2003 is gaan slopen. De rechtbank stelt voorts vast dat in het primaire plaatsingsbesluit geen beslissing is genomen ten aanzien van de herstelwerkzaamheden met betrekking tot de gesloopte onderdelen van het pand. In het primaire plaatsingsbesluit wordt slechts gewezen op het feit dat op 3 maart 2005 mondeling bestuursdwang is toegepast, als gevolg waarvan de sloopwerkzaamheden zijn stilgelegd, dat dit bij besluit van 8 maart 2005 schriftelijk is bevestigd en dat in het kader van handhaving wordt overwogen om het interieur te laten terugplaatsen. Ook in het bestreden besluit is geen beslissing genomen ten aanzien van de herstelwerkzaamheden en wordt gewezen op een reeds lopend handhavingstraject waarin overleg plaatsvindt over terugplaatsing van de reeds gesloopte onderdelen van het pand. Gelet op het voorgaande, in samenhang met de overige inhoud van het plaatsingsbesluit, is de rechtbank van oordeel dat eiseres niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het bestreden besluit een rechtsgevolg te weeg brengt met betrekking tot de herstelwerkzaamheden. Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat de door eiseres gestelde schade die betrekking heeft op de herstelwerkzaamheden niet kan worden aangemerkt als schade voortvloeiend uit het plaatsingsbesluit of het bestreden besluit. Dat de sloop slechts het interieur betrof en niet de dragende delen van het pand, zoals eiseres stelt, maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders. Gelet op het voorgaande heeft eiseres in zoverre derhalve geen belang bij een beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit, waarbij het primaire plaatsingsbesluit in stand is gelaten.
Ook met betrekking tot de door eiseres gestelde vertragingsschade die verband houdt met de verbouw van het pand is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat deze mogelijk geleden schade verband houdt met het plaatsingsbesluit zelf. De door eiseres bedoelde vertragingsschade houdt verband met de op 6 maart 2006 verleende sloop- en bouwvergunning, waartegen overigens bezwaar en beroep openstaat.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat eiseres geen belang heeft bij een beoordeling van het beroep tegen het plaatsingsbesluit. Het beroep zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.
Beslist wordt als volgt.
3. BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan op 16 juli 2007 door mr. N.M. van Waterschoot, rechter,
in tegenwoordigheid van E. Hoekman, griffier,
en bekendgemaakt door toezending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier is verhinderd te tekenen. De rechter,
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan gedurende zes weken na toezending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State te ’s-Gravenhage.
Afschrift verzonden op:
DOC: B