RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.497.680.2006
RK nummer: 07/62
Datum uitspraak: 16 maart 2007
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 15 december 2006 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 29 november 2006 door de justitiële autoriteit, de advocaat-generaal bij het Hof van Antwerpen te Antwerpen (België). Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1938,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gede-tineerd in de Penitentiaire Inrichting Noord-Holland Noord te Zwaag,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
Op de zitting van 23 januari 2007 is de zaak tot de zitting van 2 maart 2007 aangehouden op verzoek van de raadsvrouw in verband met haar afwezigheid op die zitting in verband met ziekte. De vordering is behandeld op de openbare zitting van 2 maart 2007. Daarbij zijn de offi-cier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsvrouw, mr. P.M.S. Dijks, advocaat te Maastricht gehoord.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een arrest van het Hof van beroep te Antwerpen van 16 oktober 1998, 10e Kamer (referentie: 1107 P 97), ten grondslag.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging op het grondgebied van de uitvaardigende staat van een vrijheidsstraf voor de duur van 1792 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in door de griffier gewaarmerkte en als bijlagen aan deze uitspraak gehechte fotokopie van onderdeel e) van het EAB en fax van de advocaat-generaal bij het Parket bij het Hof van beroep te Antwerpen van 15 januari 2007.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het EAB onder e) niet voldoet aan de vereisten die artikel 2 van de OLW daaraan stelt, nu de omschrijving van de feiten in het EAB en in de fax van de advocaat-generaal bij het Parket bij het Hof van beroep te Antwerpen van 15 januari 2007 niet overeenstemt met de kwalificatie van het onder III 3 b) c) als ‘aanhitsing tot ontucht en prostitutie t.o.v. minderjarige boven de volle leeftijd van 16 jaar’ opgenomen feit en het feit opgenomen onder VII ‘ bendevorming’ niet feitelijk is omschreven. Omdat het feit niet feitelijk is omschreven kan niet getoetst worden of er sprake is van een zogenoemd lijstfeit of een feit waarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid geldt.
De overlevering dient voor deze feiten dan ook geweigerd te worden.
De rechtbank overweegt het volgende.
Ten aanzien van het in het EAB onder e) onder III 3 b) c) als ‘aanhitsing tot ontucht en prostitutie t.o.v. minderjarige boven de volle leeftijd van 16 jaar’ opgenomen feit is de rechtbank van oordeel dat wanneer de omschrijving van de feiten in het EAB onder e) in samenhang wordt gelezen met de omschrijving van de feiten in de fax van de advocaat-generaal bij het Parket bij het Hof van beroep te Antwerpen van 15 januari 2007, voldaan is aan de vereisten van artikel 2 van de OLW. Uit voornoemde omschrijvingen blijkt duidelijk het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht. De rechtbank acht zich dan ook in staat de dubbele strafbaarheid te toetsen en is voorts van oordeel dat het door artikel 2 van de OLW op dit punt beschermde belang van de specialiteit, hiermee voldoende is gewaarborgd. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
Uit het in het EAB onder e) opgenomen feit VII blijkt dat tevens de overleving wordt gevraagd voor het feit ‘bendevorming’. De artikelen uit het Belgische Strafwetboek en Belgische Wetboek van Strafvordering die bij dit feit genoemd zijn, zijn door de Belgische justitiële autoriteiten toegezonden. De rechtbank is van oordeel dat de Belgische justitiële autoriteiten kennelijk niet hebben bedoeld de overlevering te verzoeken voor het zogenoemde lijstfeit criminele organisatie, zoals opgenomen in de lijst van strafbare feiten in Bijlage 1 bij de OLW, nu zij dit feit niet hebben aangekruist. De rechtbank dient vervolgens te toetsen of het feit op grond van de omschrijving van de feiten onder enige Nederlandse strafbepaling te brengen is. Uit de omschrijving van de feiten in het EAB onder e) en de fax van de advocaat-generaal bij het Parket bij het Hof van beroep te Antwerpen van 15 januari 2007 blijkt de rechtbank in onvoldoende mate waarop de verdenking van bendevorming, naar Nederlands recht ’de criminele organisatie’, is gebaseerd. De rechtbank acht zich dan ook niet in staat te bepalen of het feit een strafbaar feit naar Nederlands recht oplevert. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat de overlevering voor het feit ‘bendevorming’ als een zelfstandig strafbaar feit geweigerd moet worden.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van de feiten II 2-3 ‘een huis van ontucht of prostitutie te hebben gehouden’, IV A ‘aanwerving van meerderjarigen met het oog op het plegen van ontucht of prostitutie’ en IV B a) b) c) d) e) 4 a) b) c) d) e) ‘souteneurschap’ niet voldaan is aan het vereiste van een maximumstraf van ten minste 12 maanden zoals opgenomen in artikel 2, eerste lid van de OLW, nu uit artikel 380bis van het Belgische Strafwetboek en Belgische Wetboek van Strafvordering blijkt dat overtreding van dit artikel bedreigd wordt met een gevangenisstraf van maximaal 3 respectievelijk 6 maanden. De rechtbank zal dan ook de
overlevering voor deze feiten weigeren.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij niet de Nederlandse, maar de Belgische nationaliteit heeft.
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
Op grond van de omschrijving van de feiten in het EAB onder e) en de fax van de advocaat-generaal bij het Parket bij het Hof van beroep te Antwerpen van 15 januari 2007 komt de rechtbank tot na te noemen kwalificatie naar Nederlands recht. De rechtbank acht feit III 3 b) c) ‘aanhitsing tot ontucht en prostitutie t.o.v. minderjarige boven de volle leeftijd van 16 jaar’ zowel naar het recht van België als naar Nederlands recht strafbaar.
Op dit feit is in beide staten een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden gesteld.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
Mensenhandel in vereniging.
De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen.
Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan de feiten, is niet gebleken.
Nu ten aanzien van het onder 4 genoemde feit waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering voor dat feit te worden toegestaan.
7. Toepasselijke wetsbepalingen
Artikel 273f, eerste lid onder 2 en 6 van het Wetboek van Strafrecht.
Artikelen 2, 5 en 7 van de OLW.
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de advocaat-generaal bij het Hof van Beroep te Antwerpen (België) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dat gedeelte van de vrijheidsstraf dat is opgelegd wegens het feit III 3 b) c) ‘aanhitsing tot ontucht en prostitutie t.o.v. minderjarige boven de volle leeftijd van 16 jaar’, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende staat, waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
WEIGERT de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de advocaat-generaal bij het Hof van beroep te Antwerpen (België) voor zover het EAB betrekking heeft op het gedeelte van de vrijheidsstraf dat is opgelegd wegens de feiten II 2-3 ‘ een huis van ontucht of prostitutie te hebben gehouden’, IV A ‘ aanwerving van meerderjarigen met het oog op het plegen van ontucht of prostitutie’ en IV B a) b) c) d) e) 4 a) b) c) d) e) ‘ souteneurschap’ en het feit VII ‘bendevorming’.
De rechtbank kan niet beoordelen welk gedeelte van de vrijheidsstraf geacht moet worden te zijn opgelegd ter zake van het feit waarvoor de overlevering wordt toegestaan. Een en ander staat ter beoordeling van de bevoegde autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat, die gehouden zijn om, na de feitelijke overlevering, de tenuitvoerlegging van de straf tot evenbedoeld gedeelte te beperken.
Aldus gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzit-ter,
mrs. L.E. Kalff en W.J. van Bennekom, rech-ters,
in tegenwoordigheid van mr. W.J.A. van der Velde, grif-fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 16 maart 2007.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.