ECLI:NL:RBAMS:2007:BB3597
Rechtbank Amsterdam
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Toetsing van de inverzekeringstelling door de rechter-commissaris en de bevoegdheid tot onmiddellijke vrijlating
In deze zaak gaat het om de beslissing van de rechtbank Amsterdam in hoger beroep met betrekking tot de inverzekeringstelling van een verdachte. De verdachte werd op 14 juni 2007 om 4.10 uur aangehouden en om 13.33 uur in verzekering gesteld. De officier van justitie heeft op 15 juni 2007 het bevel tot inverzekeringstelling verlengd voor maximaal drie dagen. Tijdens de toetsing van de inverzekeringstelling op 15 juni 2007 heeft de rechter-commissaris geoordeeld dat de inverzekeringstelling niet onrechtmatig was, maar heeft hij de verdachte desondanks onmiddellijk in vrijheid gesteld. Dit leidde tot een beroep van de officier van justitie tegen deze beslissing.
De rechtbank heeft de stukken van de zaak bestudeerd en de officier van justitie en de raadsvrouw van de verdachte, mr. M.J. Kikkert, gehoord. De rechtbank oordeelt dat de rechter-commissaris de inverzekeringstelling had moeten toetsen aan de criteria die zijn vastgelegd in artikel 59a lid 5 van het Wetboek van Strafvordering. Dit artikel geeft de rechter-commissaris de bevoegdheid om de verdachte alleen onmiddellijk in vrijheid te stellen als hij de inverzekeringstelling onrechtmatig oordeelt. De rechtbank concludeert dat de rechter-commissaris de inverzekeringstelling volledig had moeten toetsen aan de wettelijke criteria, en dat hij de verdachte niet in vrijheid had mogen stellen als er geen onrechtmatigheden waren geconstateerd.
De rechtbank verklaart het beroep van de officier van justitie gegrond en vernietigt de beslissing van de rechter-commissaris. De rechtbank beveelt dat het bevel tot inverzekeringstelling moet worden uitgevoerd. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor de rechter-commissaris om zorgvuldig te toetsen aan de wettelijke vereisten bij de beoordeling van inverzekeringstellingen.