vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
zaaknummer / rolnummer: 362942 / HA ZA 07-483
Vonnis van 5 september 2007
A,
wonende te ( woonplaats ),
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
procureur mr. M. Amrani,
1. B,
wonende te ( woonplaats ),
2. C,
wonende te ( woonplaats ),
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
procureur mr. R.C. Peteri, thans mr. I.M.C.A. Reinders Folmer
Partijen zullen hierna A en D genoemd worden. Gedaagden zullen afzonderlijk worden aangeduid als B en C.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 11 april 2007;
- het proces-verbaal van comparitie van 24 juli 2007 en de daarin genoemde stukken.
Zoals ter comparitie overeengekomen hebben de raadslieden van partijen per brief van respectievelijk 20 en 21 augustus 2007 aan de rechtbank laten weten dat partijen geen schikking hebben bereikt.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
D exploiteren een bedrijf, Web & Event genaamd. A exploiteert eveneens een bedrijf, DH Beheer. Web & Event is een samenwerkingsovereenkomst aangegaan met DH Beheer met de bedoeling om in september 2006 een grootschalig bedrijfshockeyfeest te organiseren. Uit dien hoofde kennen A en D elkaar.
Op 9 juni 2006 zijn A in privé, als schuldeiser, en D in privé, als schuldenaren, een overeenkomst van geldlening ten bedrage van EUR 20.000,00 aangegaan, waarbij B en C hebben verklaard genoemd bedrag hoofdelijk aan A verschuldigd te zijn. De tekst van deze overeenkomst luidt, voor zover hier van belang, als volgt.
“Omtrent deze geldlening is tussen de schuldeiser en de schuldenaar overeengekomen hetgeen volgt:
1. Over de hoofdsom der geldlening of het onafgeloste gedeelte daarvan is door de schuldenaar met ingang van heden geen afzonderlijke – maandelijkse – rentevergoeding verschuldigd; de over de hoofdsom der geldlening verschuldigde rente is verdisconteerd in de hierna voor de schuldenaar omschreven verplichting tot het vergoeden aan de schuldeiser van een bedrag van vijfduizend euro
(EUR 5.000,00) voor het ter beschikking stellen van de hoofdsom der geldlening.
2. De schuldenaar is verplicht om op negen juli, negen augustus, negen september en negen oktober telkens een bedrag groot vijfduizend euro (EUR 5.000,00) op de hoofdsom der geldlening af te lossen. De schuldenaar is voorts verplicht om op uiterlijk negen november tweeduizendzes het hiervoor onder sub 1 omschreven bedrag van vijfduizend euro (EUR 5.000,00) te vergoeden aan de schuldeiser. Indien de schuldenaar niet – telkenmale – tijdig aan haar aflossings- en/ of vergoedingsverplichting heeft voldaan zal vanaf de dag van het verschuldigd zijn de schuldenaar van rechtswege in verzuim zijn en ten behoeve van de schuldeiser een boete verbeuren ter grootte van dertig euro (EUR 30,00) per dag.
(...)
4. De hoofdsom der geldlening of het onafgeloste gedeelte daarvan is eerst en dan terstond in één bedrag opeisbaar, zonder dat daartoe enige uitdrukkelijke ingebrekestelling is vereist, indien enige verschuldigde aflossingstermijn veertien dagen na de vervaldag nog onbetaald is, bij niet of niet-behoorlijke nakoming of overtreding van een of meer der overige bepalingen in deze akte vermeld (...)
D hebben op 9 juli 2006 een bedrag van EUR 5.000,00 aan A voldaan. De termijnaflossing van 9 augustus 2006 is niet voldaan. Wel zijn tot en met 24 juli 2007 verschillende bedragen door D aan A betaald, tot in totaal een bedrag van EUR 16.000,00.
D zijn door de raadsman van A schriftelijk in gebreke gesteld.
Het geschil
in conventie
A vordert samengevat – na wijziging van eis – om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad D hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan A, binnen een termijn van 5 dagen na dit vonnis, van een bedrag van EUR 9.000,00, zijnde de hoofdsom, vermeerderd met rente, kosten en de overeengekomen boete wegens de overschrijding van de betalingstermijn vanaf het moment van verzuim totdat het gehele bedrag zal zijn betaald.
A legt, tegen de achtergrond van de hiervoor onder 2.2 weergegeven tekst van de overeenkomst van geldlening, aan zijn vorderingen het volgende ten grondslag. D zijn in gebreke gebleven tijdig en geheel aan hun terugbetalingsverplichtingen te voldoen zodat zij thans nog een bedrag van EUR 9.000,00 aan A zijn verschuldigd. Tevens zijn D op grond van de overeenkomst, onder 2, een boete van EUR 30,00 per dag verschuldigd vanaf de dag van verzuim, zijnde 9 augustus 2006. Tot en met 24 juli 2007 beloopt de boete een bedrag van EUR 10.500,00.
D voeren verweer. Zij menen allereerst dat sprake is van misbruik van omstandigheden. De omstandigheden van D waren aldus, dat D in ernstige liquiditeitsproblemen verkeerden. Vanwege de samenwerkingsovereenkomst tussen de ondernemingen van D en A was A op hoogte van de liquiditeitsproblemen van D A heeft op dat moment aangeboden geld van hem te lenen. A wist dat D met hun rug tegen de muur stonden, mede omdat zij geen krediet konden krijgen. Vervolgens heeft A de overeenkomst aan D verstuurd en het betreffende geldbedrag overgemaakt, zonder D de mogelijkheid te geven na te denken over de inhoud van de overeenkomst, aldus D Voorts voeren D aan dat de overeenkomst van geldlening in strijd is met de openbare orde en de goede zeden. Zij betwisten ten slotte de buitengerechtelijke kosten.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
D vorderen om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor recht te verklaren dat de geldleningovereenkomst nietig is en hen te veroordelen om aan A te betalen een bedrag van EUR 7.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van indiening van de conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie, tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van A in de kosten van de procedure.
D baseren hun vorderingen, gelijk hun verweren in conventie, op misbruik van omstandigheden door A, dan wel op strijd met de openbare orde en de goede zeden, nu A een woekerrente heeft bedongen van 115 % op jaarbasis.
Nu de overeenkomst vernietigbaar is, kan A in het kader van de ongedaanmakings-verplichtingen niet meer vorderen dan hiervoor genoemd bedrag, aldus D Ter gelegenheid van de comparitie is echter vast komen te staan dat reeds een bedrag van EUR 16.000,00 door D aan A is betaald.
A voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
De beoordeling
in conventie en voorwaardelijke reconventie
Gezien de verwevenheid van de stellingen van partijen in conventie en in reconventie, zal de rechtbank deze hierna, voor zover mogelijk, gezamenlijk behandelen.
Partijen zijn het erover eens dat de overeenkomst met de inhoud zoals gedeeltelijk onder 2.2 weergegeven op 9 juni 2006 door zowel A als door D is ondertekend. D stellen zich echter op het standpunt dat de overeenkomst vernietigbaar is op grond van misbruik van omstandigheden en wegens strijd met de openbare orde en goede zeden.
Misbruik van omstandigheden
Ingevolge het bepaalde in artikel 3:44, vierde lid, Burgerlijk wetboek (BW) is misbruik van omstandigheden aanwezig, wanneer iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden bewogen wordt tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, ofschoon hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden. D stellen dat A misbruik van de omstandigheden heeft gemaakt, op de manier zoals beschreven onder 3.3, zodat de overeenkomst vernietigbaar is. A betwist dat gemotiveerd.
In het onderhavige geval zou sprake zijn van misbruik van omstandigheden, indien A terwijl hij wist of moest begrijpen dat D door bijzondere omstandigheden bewogen werden tot het aangaan van de overeenkomst van geldlening, het aangaan van die lening heeft bevorderd, ofschoon hetgeen A wist of moest begrijpen hem daarvan had behoren te weerhouden.
De door D aangevoerde feiten, ook indien deze na bewijslevering in het onderhavige geding vast zouden komen te staan, kunnen echter niet de conclusie dragen dat van misbruik van omstandigheden sprake is. De geschetste feitenconstellatie geeft immers geen blijk van maatschappelijk onbetamelijk gedrag van A. De ongunstige financiële situatie waarin D verkeerden kan zeer wel hebben meegespeeld bij het aangaan van de overeenkomst van geldlening. Als ondernemers moeten D echter in staat worden geacht de voors en tegens van een overeenkomst van geldlening in te kunnen schatten. Voorts is de overeenkomst naar haar aard en inhoud niet dermate nadelig voor D dat A reeds om die reden het aangaan daarvan niet had behoren te bevorderen, nu naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van een exorbitant hoge boete of woekerrente. Hetgeen A wist of moest begrijpen omtrent de financiële situatie van D en in hun bedrijf gepleegde fraude ontstane liquiditeitsproblemen, had hem niet behoren te weerhouden van het sluiten van de desbetreffende overeenkomst van geldlening met D Het beroep op misbruik van omstandigheden wordt derhalve verworpen.
Strijd met openbare orde en goede zeden
D betogen voorts, met een beroep op de vernietigbaarheid van de overeenkomst van geldlening, dat de bedongen vergoeding in strijd is met de openbare orde en degoede zeden, nu deze 115 % op jaarbasis bedraagt. A stelt hier tegenover dat de vergoeding wellicht aan de hoge kant is, maar dat hij als particulier dan ook een groot financieel risico loopt.
Voorop wordt gesteld dat partijen in beginsel vrij zijn overeen te komen welke vergoeding over het geleende bedrag verschuldigd zal zijn. Deze vrijheid is echter begrensd in die zin dat de contractuele vergoeding niet in strijd mag zijn met de openbare orde en/of de goede zeden, zoals verwoord in artikel 3:40 lid 1 BW. De tussen A en D overeengekomen eenmalige vergoeding van EUR 5.000,00, die in dit geval gelijk te stellen is met een contractuele rente, is weliswaar aan te merken als hoog, maar niet als zodanig hoog dat sprake is van strijd met de openbare orde en/of goede zeden. Overigens zal aan het door D gestelde percentage van 115 % op jaarbasis worden voorbijgegaan, nu zonder duidelijke berekening, die ook na verzoek daartoe ontbreekt, niet valt in te zien hoe zij tot dit percentage zijn gekomen. Het beroep op artikel 3:40 BW wordt derhalve verworpen.
Boete
Ten aanzien van de overeengekomen boete stellen D dat deze excessief en daardoor in strijd met de redelijkheid en billijkheid is. A meent dat de boete niet onredelijk is, nu D, indien zij de afspraken voortvloeiend uit de overeenkomst van geldlening nakomen, niets met de boete van doen hebben. De rechtbank is van oordeel dat de tussen partijen overeengekomen boete, verschuldigd bij het niet (tijdig) voldoen aan de aflossingsverplichting, van EUR 30,00 per dag tot een aanzienlijk bedrag op kan lopen, maar niet af kan doen aan het feit dat deze, in tegenstelling tot de overeengekomen vergoeding van EUR 5.000,00, uitsluitend afhankelijk is van een al dan niet deugdelijke nakoming van de verplichtingen door D zelf. Er is derhalve geen sprake van strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid.
Voor zover D hebben bedoeld een beroep te doen op matiging van de boete geldt het volgende. Op grond van het bepaalde in artikel 6: 94 BW dient de rechter terughoudend te zijn bij het matigen van een contractueel overeengekomen boete. Pas als de toepassing van een boetebeding in de gegeven omstandigheden tot een buitensporig en daarom onaanvaardbaar resultaat leidt, mag de rechter van zijn bevoegdheid tot matiging gebruik maken. Daarbij zal de rechter volgens vaste rechtspraak niet alleen moeten letten op de verhouding tussen de werkelijke schade en hoogte van de boete, maar ook op de aard van de overeenkomst, de inhoud en de strekking van het beding en de omstandigheden waaronder het is ingeroepen. Bij de beoordeling van het beroep op matiging betrekt de rechtbank voorts het gegeven dat een boetebeding als het onderhavige dient als aansporing tot nakoming van de aangegane verplichtingen.
In het onderhavige geval is ter onderbouwing van het verzoek tot matiging gesteld dat de boete te hoog is in verhouding tot de hoofdsom en dat deze in strijd met de redelijkheid en billijkheid is. Deze omstandigheden, ook als daarbij de overige omstandigheden van het geval zoals de financiële situatie van D worden betrokken, maken niet dat sprake is van een buitensporig en onaanvaardbaar resultaat. Het verweer wordt verworpen.
Al het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat, nu het beroep op vernietigbaarheid dan wel nietigheid niet wordt gehonoreerd, de overeenkomst van geldlening geldig is, zodat de in reconventie gevorderde verklaring voor recht en de daaruit voortvloeiende vordering tot betaling van EUR 7.000,00 thans geen nadere bespreking behoeven. De in conventie door A gevorderde hoofdsom van EUR 9.000,00 en de gevorderde contractuele boete zullen worden toegewezen; de vorderingen in reconventie van D zullen derhalve worden afgewezen.
Rente
Ingevolge het bepaalde in artikel 6: 92, tweede lid, BW treedt hetgeen ingevolge een boetebeding verschuldigd is in de plaats van de schadevergoeding op grond van de wet, dit tenzij partijen anders zijn overeengekomen. Nu uit de overeenkomst niet blijkt dat naast de boete tevens een schadevergoeding op grond van de wet kan worden gevorderd, kan A slechts aanspraak maken op de verbeurde boetes en niet tevens op de wettelijke rente. De gevorderde wettelijke rente ex artikel 6:119 BW zal dan ook worden afgewezen.
Buitengerechtelijke(incasso-)kosten
A vordert een bedrag ad EUR 1.103,73 aan buitengerechtelijke incassokosten, welk bedrag is opgebouwd uit EUR 927,50 aan kosten, vermeerderd met EUR 176,23 aan btw. over genoemd bedrag. D betwisten deze vordering.
De rechtbank hanteert het uitgangspunt dat dergelijke kosten alleen voor vergoeding in aanmerking komen, indien zij betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. A heeft weliswaar gesteld dat de door zijn procureur verrichtte werkzaamheden onder bovengenoemde omschrijving vallen en derhalve voor vergoeding in aanmerking komen, maar heeft nagelaten de werkzaamheden en het gevorderde bedrag, ook na betwisting door D, te omschrijven en/ of met stukken te onderbouwen. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke (incasso-)kosten zal derhalve worden afgewezen.
Hetgeen partijen verder naar voren hebben gebracht kan, als reeds in het voorgaande behandeld, dan wel niet terzake dienend, buiten beschouwing blijven.
Proceskosten
D stellen dat A door hen onder de door hem zelf geschapen omstandigheden in rechte te betrekken in strijd handelt met de redelijkheid en billijkheid, zodat A in de proceskosten veroordeeld dient te worden. Het betoog van D strandt echter op hetgeen reeds is overwogen onder 4.3 tot en met 4.10. D zullen als de in het ongelijk gestelde partij zowel in conventie als in reconventie in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van A worden in conventie begroot op:
- dagvaarding EUR 84,31
- vast recht 360,00
- salaris procureur 768,00 (2,0 punten × tarief EUR 384,00)
Totaal EUR 1.212,31
De kosten aan de zijde van A worden in reconventie begroot op:
- salaris procureur EUR 192,00(1,0 punt × factor 0,5 × tarief EUR 384,00)
Totaal EUR 192,00
De beslissing
De rechtbank
in conventie
veroordeelt D hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om binnen een termijn van vijf dagen na betekening van dit vonnis aan A te betalen een bedrag van EUR 9.000,00 (negenduizend euro), vermeerderd met een bedrag van EUR 30,00 per dag vanaf 9 augustus 2006 tot aan de dag van volledige betaling van voornoemd bedrag van EUR 9.000,00,
veroordeelt D hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om binnen een termijn van vijf dagen na betekening van dit vonnis, aan A te betalen de proceskosten, aan de zijde van A tot op heden begroot op EUR 1.212,31,
verklaart dit vonnis in conventie uitvoerbaar bij voorraad,
wijst af het meer of anders gevorderde,
in reconventie
wijst de vorderingen af,
veroordeelt D hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om binnen een termijn van vijf dagen na dit vonnis, aan A te betalen de proceskosten, aan de zijde van A tot op heden begroot op EUR 192,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.N. Dalebout en in het openbaar uitgesproken op 5 september 2007.?