ECLI:NL:RBAMS:2007:BB6148

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 oktober 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
337462
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eigendomsoverdracht van sieraden en de vraag naar natuurlijke verbintenis in het civiele recht

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Amsterdam, stond de eigendom van sieraden centraal. Eiseres, aangeduid als A, vorderde de teruggave van sieraden die zij aan gedaagden, B en C, had overhandigd. Gedaagden stelden dat A door het overhandigen van de sieraden had voldaan aan een natuurlijke verbintenis, zoals bedoeld in artikel 6:3 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank onderzocht of er sprake was van een vrijwillige eigendomsoverdracht of dat A onder druk had gehandeld.

De rechtbank oordeelde dat A niet vrijwillig de sieraden had overgedragen. De omstandigheden, waaronder de beschuldigingen van overspel en de bedreigingen die A had ervaren, wezen erop dat de overhandiging niet als een vrijwillige eigendomsoverdracht kon worden beschouwd. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een natuurlijke verbintenis, omdat niet was aangetoond dat A de sieraden had overhandigd met de intentie om de eigendom over te dragen. De rechtbank verwees naar de verklaringen van A en haar echtgenoot, die bevestigden dat A onder druk was gezet en dat de overhandiging van de sieraden niet als een prestatie aan gedaagden kon worden gezien.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat A de eigenaar van de sieraden bleef, ondanks de overhandiging. B c.s. werden veroordeeld tot teruggave van de sieraden en moesten de proceskosten vergoeden. De rechtbank legde ook een dwangsom op voor elke dag dat B c.s. nalatig zouden zijn in het teruggeven van de sieraden aan A. Dit vonnis werd uitgesproken op 3 oktober 2007 door mr. L. Voetelink.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 337462 / HA ZA 06-690
Vonnis van 3 oktober 2007
in de zaak van
A,
wonende te,
eiseres,
procureur mr. R.A. van Seumeren,
tegen
1. B,
2. C,
beiden wonende te,
gedaagden,
procureur mr. I.M.C.A. Reinders Folmer.
Eiseres zal hierna wederom A genoemd worden. Gedaagden zullen hierna wederom gezamenlijk B c.s. en, voor zover zij afzonderlijk worden bedoeld, respectievelijk B en C genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 27 december 2006, met de daarin vermelde processtukken en – handelingen,
- de akte na vonnis van A,
- de akte na vonnis van B c.s.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. De rechtbank verwijst naar en volhardt bij hetgeen in het tussenvonnis van 27 december 2006 (het tussenvonnis) is overwogen en beslist.
2.2. Bij tussenvonnis heeft de rechtbank in 4.3. overwogen dat het feit dat beide partijen vinden dat er een titel voor de overhandiging van de sieraden was, tot de conclusie leidt dat volgens ieder van hen de overhandiging is aan te merken als een rechtshandeling. Naar Nederlands recht wordt aan het feit dat, indien juist, A van plan was het huwelijk te verbreken echter niet het rechtsgevolg verbonden dat op A een verplichting komt te rusten de bruidschat of de tegenwaarde daarvan aan B c.s. terug te betalen. Indien tot uitgangspunt wordt genomen dat B c.s. dit rechtsgevolg hebben beoogd, rijst de vraag of de rechts-handeling die volgens B c.s. door A is verricht, door inhoud of strekking nietig is wegens strijd met de goede zeden (art. 3:40 lid 1 BW). De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld zich hierover uit te laten.
2.3. Bij akte voeren B c.s. aan dat als grondslag voor de overhandiging van de sieraden en derhalve de eigendomsoverdracht een natuurlijke verbintenis als bedoeld in artikel 6:3 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) heeft te gelden. Volgens B c.s. is het in de Turkse cultuur gebruikelijk dat bij het verbreken van een huwelijk of het plan daartoe de (tegenwaarde van de) bruidschat wordt terugbetaald. Door het over-handigen van de sieraden – zo voeren B c.s. aan – heeft A voldaan aan een op haar rustende dringende morele verplichting de (tegenwaarde van de) bruidschat terug te betalen.
De rechtbank stelt vast dat bij de vraag of sprake is van een natuurlijke verbintenis als bedoeld in artikel 6:3 lid 2 BW, het niet alleen aankomt op de mate waarin de eventuele verplichting door A wordt gevoeld, maar ook of naleving ervan naar maatschappelijke opvattingen als voldoening van een aan B c.s. toekomende prestatie moet worden beschouwd. Vastgesteld dient te worden of de natuurlijke verbintenis voor de verrichte prestatie een voldoende rechtsgrond vormt zodat deze prestatie niet naderhand als onverschuldigd betaald kan worden teruggevorderd. Het voorstaande dient naar objectieve maatstaven te worden beoordeeld, aan het subjectieve inzicht van degene die de prestatie voldoet, komt geen beslissende betekenis toe.
2.4. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de omstandigheden van het geval, niet is komen vast te staan dat sprake is van een natuurlijke verbintenis als bedoeld in artikel 6:3 lid 2 BW. In het licht van de bij de politie afgelegde verklaringen is door B c.s. onvoldoende aannemelijk gemaakt dat A bij het overhandigen van de sieraden handelde overeenkomstig een door haar gevoelde, dringende morele verplichting voort-vloeiende uit de door B c.s. bedoelde gebruiken. Uit de verklaringen als afgelegd bij de politie komt naar voren dat B c.s. A in de loop van 2002 hebben beschuldigd van overspel. Voorts blijkt uit de verklaringen van A, haar echtgenoot en B c.s. dat A met medeweten en goedkeuring van B c.s. is gevolgd en afgeluisterd door de broers van haar echtgenoot. Daarbij heeft A verklaard dat zij onder grote druk is gezet en dat zij onder deze druk heeft meegewerkt aan de scheiding. Als reeds overwogen in het tussen-vonnis (4.4.) is de situatie tussen A en haar echtgenoot enerzijds en B c.s. anderzijds vervolgens (in juni 2003) geëscaleerd: B c.s. zijn wegens mishandeling van A en haar echtgenoot ook veroordeeld door de strafrechter.
In het licht van deze omstandigheden kan niet zonder meer worden vastgesteld dat A zelf van plan was te scheiden en dat zij uit zichzelf en vrijwillig de sieraden heeft afgestaan aan B c.s. op grond van het door B c.s. bedoelde gebruik. Daarbij komt dat A gemoti-veerd heeft weersproken dat zij de sieraden heeft overhandigd aan B c.s. met de bedoeling de eigendom over te dragen. A heeft immers gesteld dat zij de sieraden enkel tijdelijk wilde afstaan teneinde foto’s te doen laten maken ten behoeve van de verzekering. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is vast komen vast te staan dat het overhandigen van de sieraden door A naar maatschappelijke opvattingen als voldoening van een aan B c.s. toekomende prestatie moet worden beschouwd. B c.s. hebben onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld die tot een andere conclusie kunnen leiden.
2.5. Uit het voorstaande vloeit voort dat het verweer van B c.s. tegen de vordering van A, inhoudende dat zij eigenaar zijn geworden van de sieraden, niet opgaat. Dit leidt tot de conclusie dat A eigenaar is gebleven van de sieraden, ook na de overhandiging ervan. De vordering van A tot teruggave van de onder 3.3. van het tussenvonnis genoemde sieraden is dan ook, zoals reeds in 4.4. van het tussenvonnis is vastgesteld, toewijsbaar. De onder 3.3. van het tussenvonnis genoemde sieraden houden in de acht gouden armbanden, een set van een gouden armband en halsketting, een gouden armband voorzien van de naam ‘----’ en een gouden ketting met een ‘--’ in diamanten. Als reeds overwogen in 4.1. van het tussenvonnis zijn dit de sieraden als getoond ter zitting, welke zijn gedeponeerd ter griffie van de rechtbank.
2.6. Ten aanzien van de overige sieraden, de vijf gouden armbanden van hetzelfde merk als de hiervoor genoemde acht gouden armbanden en de halsketting met de naam ‘----’ heeft de rechtbank reeds in 4.4. van het tussenvonnis overwogen dat indien het verweer van B c.s. dat zij eigenaar zijn geworden van de sieraden niet opgaat de vordering van A tot teruggave van deze sieraden als overigens onvoldoende weersproken toewijsbaar is. B c.s. zullen derhalve tevens worden veroordeeld tot teruggave van deze (overige) sieraden.
2.7. B c.s. zullen, als is gevorderd bij dagvaarding, worden veroordeeld tot teruggave van de sieraden. Voorts zal de door A gevorderde dwangsom worden toegewezen. Dit betekent dat B c.s. voor elke dat zij nalatig zijn de sieraden aan A terug te geven een dwangsom aan A verbeuren van € 500,-, met dien verstande dat de dwangsom wordt beperkt tot een maximum van € 50.000,-. Als hiervoor is overwogen, zijn een aantal sieraden gedeponeerd bij de griffie van de rechtbank. De rechtbank acht het raadzaam dat de procureurs van partijen in onderling overleg en eventueel na overleg met de griffie van de rechtbank overeenstemming bereiken hoe de bij de rechtbank gedeponeerde sieraden, die eigendom zijn van A, aan A worden teruggegeven.
2.8. B c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
- dagvaarding € 84,87
- overige explootkosten 0,00
- betaald vast recht € 62,00
- in debet gesteld vast recht € 186,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris procureur € 1.230,00 (2,5 punt × tarief EUR 452,00)
Totaal € 1.562,78
2.9. De rechter, ten overstaan van wie de comparitie is gehouden, heeft dit vonnis niet kunnen wijzen wegens organisatorische redenen.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. veroordeelt B c.s. om aan A terug te geven de haar in eigendom toebehorende sieraden:
- 13 gouden armbanden van het merk Ankara Twisting,
- een set van een armband en een halsketting van het merk Twisting King Set,
- een gouden armband met de naam ‘----’,
- een halsketting met de naam ‘----’,
- een gouden halsketting met een ‘--’ in diamanten,
3.2. bepaalt dat B c.s. voor iedere dag dat zij in strijd handelen met het onder 3.1. bepaalde, aan A een dwangsom verbeuren van € 500,-, tot een maximum van € 50.000,-,
3.3. veroordeelt B c.s. in de proceskosten, aan de zijde van A tot op heden begroot op € 1.562,78, te voldoen aan de griffier door overmaking op rekeningnummer 19.23.25.728 ten name van MVJ Arrondissement Amsterdam onder vermelding van "proceskostenveroordeling" en het zaak- en rolnummer ‘337462 / HA ZA 06-690’,
3.4. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Voetelink en in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2007.?