RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.497345-2007
RK nummer: 07/3904
Datum uitspraak: 24 augustus 2007
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 26 juni 2007 en strekt onder meer tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB), uitgevaardigd op 2 mei 2007 door de Public Prosecutor (Staatsanwalt) bij de Public Prosecution Service (Staatsanwaltschaft) te Bonn, Bondsrepubliek Duitsland. Dit bevel betreft de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Oekraïne) op [geboortedatum] 1978,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Noord-Holland Noord, locatie Zuyderbos te Heerhugowaard,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 10 augustus 2007. Daarbij zijn de offi¬cier van justitie, de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. W.R. Jonk, advocaat te Amsterdam, gehoord. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Russische taal.
De rechtbank heeft op de zitting de termijn als bedoeld in artikel 22, lid 1 van de OLW op grond van artikel 22, lid 3 OLW met dertig dagen verlengd in verband met de bijzondere omstandigheden dat door de druk bezette agenda van de Internationale Rechtshulpkamer een eerdere behandeling van het EAB niet mogelijk was.
2. Grondslag en inhoud van het EAB
Aan het EAB ligt een arrest warrant (Untersuchungshaftbefehl) van de District court (Amtsgericht) in Bonn, Bondsrepubliek Duitsland, d.d. 30 april 2007 met nummer 50 Gs 432/07, ten grondslag.
Het EAB houdt het verzoek in om overlevering ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende staat ingesteld strafrechtelijk onderzoek. Dit onderzoek betreft het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schul¬dig heeft gemaakt aan negen naar het recht van de Bondsrepubliek Duitsland strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB, waarvan een door de griffier gewaarmerkte fotokopie als bijlage aan deze uitspraak is gehecht.
3. Identiteit van de opgeëiste persoon
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij niet de Nederlandse, maar de Oekraïense nationaliteit heeft.
4.1 Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt. Zij heeft aangegeven dat de feiten vallen onder de nummers 8, 9, 11 en 20 op bijlage 1 bij de OLW, te weten:
fraude, met inbegrip van fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad zoals bedoeld in de Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen;
witwassen van opbrengsten van misdrijven;
informaticacriminaliteit;
De raadsman is van mening dat de categorieën 8 en 20 dubbelop zijn en dat de rechtbank moet aangeven welk van beide feiten in aanmerking komt. Daarnaast blijkt uit de omschrijving van de feiten in het EAB niet dat eveneens sprake is van witwassen, aldus de raadsman. Het wordt niet duidelijk op welke wijze de opgeëiste persoon bij het eventuele witwassen betrokken zou zijn geweest, noch dat hij van witwassen formeel verdacht wordt of dat daarvoor een nationaal aanhoudingsbevel is uitgevaardigd. De raadsman is van mening dat de overlevering, voor zover het betreft het witwassen, moet worden geweigerd.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten zowel onder nummer 8 (fraude) als onder nummer 20 (oplichting) op bijlage 1 van de OLW gerubriceerd. Uitgaande van het nationale recht van de uitvaardigende justitiële autoriteit - zoals daarvan blijkt uit de bij het EAB gevoegde wettelijke bepalingen - is de rechtbank van oordeel dat de uitvaardigende justitiële autoriteit in redelijkheid tot dat oordeel heeft kunnen komen. De omstandigheid dat de onder 8 genoemde fraude en de onder 20 genoemde oplichting mogelijk zien op gedeeltelijk dezelfde strafrechtelijke verwijten maakt nog niet dat de rechtbank moet kiezen welke omschrijving zij het meest passend acht.
Uit de stukken komt naar voren dat de opgeëiste persoon samen met anderen bankrekeninggegevens van online-banking klanten heeft achterhaald om daar vervolgens onbevoegde transacties mee uit te voeren. De opgeëiste persoon heeft de op deze wijze overgemaakte geldbedragen vervolgens onder zich genomen, hetgeen volgens de uitvaardigende justitiële autoriteit maakt dat gesproken kan worden van witwasmisdrijven.
Ter zitting heeft de Nederlandse officier van justitie de door de uitvaardigende justitiële autoriteit toegezonden Duitse wetsbepalingen betreffende witwassen overgelegd. Abusievelijk waren deze niet eerder aan de rechtbank en de verdediging verstrekt.
De rechtbank is van oordeel dat, gezien de in het EAB en de aanvullende stukken verstrekte informatie en de overgelegde Duitse wettelijke bepalingen betreffende het witwassen, de uitvaardigende justitiële autoriteit in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat de feiten deels vallen onder de kwalificatie witwassen van opbrengsten van misdrijven.
Uitgaande van het nationale recht van de uitvaardigende justitiële autoriteit - zoals daarvan blijkt uit de bij het EAB gevoegde wettelijke bepalingen - heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit derhalve in redelijkheid tot het oordeel kunnen komen dat de feiten zijn aan te duiden als feiten waarvoor het vereiste van dubbele strafbaarheid niet geldt.
Op deze feiten is bovendien naar het recht van de Bondsrepubliek Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
De opgeëiste persoon heeft verklaard niet schuldig te zijn aan de feiten. Hij heeft dit echter tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen.
Dat er ten aanzien van de opgeëiste persoon geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld aan deze feiten, is niet gebleken.
De raadsman heeft naar voren gebracht dat in de Engelse vertaling van het EAB in onderdeel b) is vermeld dat zowel sprake is van een arrestatiebevel als van een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis. Achter enforceable judgement is immers een referentienummer ingevuld. Dit referentienummer is bovendien anders dan het nummer vermeld onder onderdeel i) van het EAB. De raadsman verzoekt hierover nadere vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te stellen.
Voorts acht de raadsman de omschrijving van de feiten, voor zover het betreft de plaatsbepaling, onvoldoende nauwkeurig en bovendien dubbelzinnig nu in de Engelse vertaling van het EAB is opgenomen “The person is charged in Bonn, Düsseldorf and other cities”. Deze andere steden zijn niet nader gespecificeerd, waarmee de mogelijkheid is opengelaten dat een deel van de feiten in Nederland is gepleegd, hetgeen van belang kan zijn voor te nemen beslissingen in de onderhavige overleveringsprocedure. Daarnaast kan de vertaling ook zo worden gelezen dat slechts informatie wordt gegeven over de steden waar de opgeëiste persoon is aangeklaagd, nu immers gesproken wordt over charged. In dat geval ontbreekt in het EAB elke informatie over de pleegplaats. Nadere informatie is derhalve noodzakelijk, aldus de raadsman.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat bij de beoordeling van het overleveringsverzoek dient te worden uitgegaan van de door de uitvaardigende justitiële autoriteit aangeleverde vertaling van het EAB en niet van het oorspronkelijke Duitstalige EAB.
De rechtbank is anders dan de raadsman van oordeel dat de OLW het originele EAB als het centrale document ziet in de overleveringsprocedure. Het eerste lid van artikel 2 van de OLW geeft aan wanneer een EAB kan worden afgegeven, terwijl het tweede lid van genoemd artikel eisen stelt waaraan het EAB dient te voldoen. Artikel 2, derde lid, van de OLW bepaalt vervolgens dat het EAB dient te zijn vertaald in de officiële taal of in een van de officiële talen van de uitvoerende lidstaat, dan wel in de taal die deze lidstaat in een bij het secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie neergelegde verklaring heeft aangegeven. Een vertaling van het EAB brengt altijd het risico met zich mee dat bepaalde informatie foutief dan wel onduidelijk wordt weergeven. Dit risico is een aanhoudende zorg van de rechtbank. Indien bij de behandeling onvolkomenheden in de vertaling blijken kan de rechtbank, indien daartoe aanleiding bestaat, nadere vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit stellen. In het geval sprake is van een oorspronkelijk EAB in een taal die voor de rechtbank toegankelijk is - zoals het onderhavige Duitstalige EAB - ligt het echter in de rede dat de rechtbank terugvalt op de oorspronkelijke tekst van het EAB.
De rechtbank constateert dat het referentienummer, zoals opgenomen in de Engelse vertaling bij enforceable judgement, in het Duitstalige EAB is geplaatst onder het kopje Haftbefehl oder justizielle Entscheidung mit gleicher Wirkung. Het is rechtbank dan ook duidelijk dat de overlevering niet wordt verzocht voor de tenuitvoerlegging van een vonnis. Dat het referentienummer anders luidt dan het nummer zoals vermeld in onderdeel i) van het EAB komt de rechtbank niet vreemd voor. Immers, het referentienummer in onderdeel b) van het EAB ziet op het Untersuchungshaftbefehl terwijl het nummer vermeld in onderdeel i) van het EAB ziet op het EAB zelf.
De rechtbank constateert voorts dat in het Duitstalige EAB bij onderdeel e) is te lezen:
Tatort(e): Bonn, Düsseldorf und anderenorts (Deutschland). Aldus staat buiten twijfel dat de genoemde plaatsen pleegplaatsen zijn, en niet plaatsen waar de opgeëiste persoon wordt vervolgd. Bovendien wordt uit de Duitse tekst duidelijk dat de andere plaatsen waar de feiten zijn gepleegd, plaatsen in Duitsland zijn.
Het verweer wordt verworpen.
Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat aan alle eisen is voldaan die de OLW daaraan stelt, dient de overlevering te worden toegestaan.
8. Toepasselijke wetsbepalingen
Artikelen 2, 5, 7 van de OLW.
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan de Public Prosecution Service (Staatsanwaltschaft) te Bonn, Bondsrepubliek Duitsland, ten behoeve van het in de Bondsrepubliek Duitsland tegen hem gerichte strafrechtelijke onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. E.D. Bonga-Sigmond, voorzit¬ter,
mrs. J.M.J. Lommen-van Alphen en M.E.B. Terwee, rech¬ters,
in tegenwoordigheid van B. de Hoogh, grif¬fier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 24 augustus 2007.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, van de OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.