ECLI:NL:RBAMS:2007:BB9523

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 november 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
382157 / KG ZA 07-1998 OdC/BB
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R. Orobio de Castro
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Teruggeven van patiëntendossiers door medisch specialist aan ziekenhuis na beëindiging toelatingsovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 november 2007 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de Stichting BovenIJ Ziekenhuis en een dermatoloog, [gedaagde]. De stichting vorderde dat [gedaagde], die van 1983 tot 3 september 2007 als medisch specialist in het ziekenhuis werkzaam was, de patiëntendossiers van zijn dermatologiepatiënten zou teruggeven. De aanleiding voor deze vordering was de opzegging van de toelatingsovereenkomst door het ziekenhuis op 2 maart 2007, welke opzegging door het Scheidsgerecht Gezondheidszorg op 17 augustus 2007 als rechtmatig was beoordeeld.

De rechtbank oordeelde dat [gedaagde] onrechtmatig had gehandeld door de dossiers mee te nemen, aangezien de verantwoordelijkheid voor de patiëntendossiers op het ziekenhuis rustte. De toelatingsovereenkomst bevatte bepalingen die de gezamenlijke verantwoordelijkheid van het ziekenhuis en [gedaagde] voor de zorgverlening aan patiënten bevestigden. De rechtbank concludeerde dat de dossiers, die ongeveer 3.500 in totaal betroffen, aan het ziekenhuis moesten worden teruggegeven om te voldoen aan de wettelijke verplichtingen van het ziekenhuis om verantwoorde zorg te bieden.

De voorzieningenrechter veroordeelde [gedaagde] om de dossiers binnen twee werkdagen na betekening van het vonnis aan de algemeen directeur van het ziekenhuis af te geven, met een dwangsom van €1.000 per dag bij niet-naleving, tot een maximum van €100.000. Tevens werd [gedaagde] in de proceskosten veroordeeld, die op €1.151,31 werden begroot. De uitspraak benadrukt de juridische verantwoordelijkheden van medisch specialisten en ziekenhuizen met betrekking tot patiëntendossiers en de zorgplicht.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector civiel recht, voorzieningenrechter,
zaaknummer / rolnummer: 382157 / KG ZA 07-1998 OdC/BB
Vonnis in kort geding van 22 november 2007
in de zaak van
de stichting
STICHTING BOVENIJ ZIEKENHUIS,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres bij dagvaarding van 31 oktober 2007,
procureur mr. F.B. Falkena,
advocaat mr. A.L. Heinen te Arnhem,
tegen
[gedaagde],
wonende te Amsterdam,
gedaagde,
procureur mr. M.H.F. van Buuren,
advocaat mr. A.M. Taytelbaum te Amsterdam.
Partijen zullen hierna het BovenIJ ziekenhuis en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
Ter terechtzitting van 8 november 2007 heeft het BovenIJ ziekenhuis gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. [gedaagde] heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening. Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
2. De feiten
2.1. [gedaagde] is vanaf 1983 tot 3 september 2007 als dermatoloog in het BovenIJ ziekenhuis werkzaam geweest op basis van een (op 15 november 2000 herziene) toelatingsovereenkomst. Naast zijn ziekenhuispraktijk voerde hij op het gebied van de dermatologie eveneens een aantal extramurale praktijken.
2.2. De considerans van de toelatingsovereenkomst luidt als volgt:
• dat partijen het wenselijk achten dat een Geïntegreerd Medisch-Specialistisch Bedrijf tot stand komt;
• dat daarmee wordt bedoeld dat het ziekenhuis als entiteit door de inrichting van de organisatie zo functioneert dat de stichting en de medisch specialist, met inachtneming van ieders specifieke verantwoordelijkheid, gezamenlijk verantwoordelijkheid dragen voor de integrale zorgverlening aan de patiënt;
• dat met “ieders specifieke verantwoordelijkheid” wordt gedoeld op de verantwoordelijkheid die inherent is aan ieders functie;
• dat de medisch specialist verantwoordelijkheid is voor het primaire proces;
• dat het bestuur van de ziekenhuisstichting verantwoordelijk is voor de leiding en de continuïteit van het Geïntegreerd Medisch-Specialistisch Bedrijf;
• dat de verantwoordelijkheid van de medisch specialist ondermeer in artikel 2 verder is uitgewerkt;
• dat de verantwoordelijkheid van het bestuur ondermeer in artikel 5 is uitgewerkt;
• dat de bestaande toelatingsovereenkomst in verband met de gewijzigde omstandigheden wordt vervangen door het nieuwe model van een toelatingsovereenkomst;”
2.3. Verder staat in de toelatingsovereenkomst, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“2.1 De medische specialist komt met de stichting overeen om onder zijn
persoonlijke verantwoordelijkheid alle patiënten, die zich aan zijn zorg
en/of de zorg van het ziekenhuis toevertrouwen, respectievelijk op de
gebruikelijke wijze aan zijn zorg en/of aan de zorg van het ziekenhuis
worden toevertrouwd, op het gebied van zijn specialisme:
a. de medisch specialistische zorg te verlenen, waartoe de stichting
zich jegens derden, waaronder de ziekenfondsen en particuliere
ziektekostenverzekeraars ten behoeve van hu verzekerden heeft
verbonden;
b. de medisch specialistische zorg te verlenen voorzover deze niet
reeds onder a is begrepen. Over deze zorg wordt altijd in onderling
overleg besloten. Onder medisch specialistische zorg is begrepen
onderzoek, diagnostiek en behandeling.
(…)
5.2 De stichting verbindt zich tegenover de medisch specialist om overeenkomstig de door de stichting uitgeoefende functie en binnen de door het bestuur vastgestelde financiële kaders naar vermogen de patiënten die zich aan de zorg van de stichting toevertrouwen, respectievelijk op de gebruikelijke wijze aan de zorg van de stichting worden toevertrouwd, te behandelen, daaronder tevens begrepen verpleging en verzorging.
(…)
Artikel 14 Patiëntendossiers
14.1 De medisch specialist en de stichting handelen met betrekking tot
patiëntendossiers zodanig dat voldaan wordt aan de artikelen 7:454 tot en
met 7:458 van het Burgerlijk Wetboek en richten op de in het ziekenhuis
gebruikelijke wijze het patiëntendossier in.
14.2 De medisch specialist zal in het patiëntendossier aangeven welke bewaartermijn moet worden gehanteerd, indien een langere termijn dan de wettelijke bewaartermijn moet worden gehanteerd.
14.3 De stichting draagt zorg, dat de dossiers op behoorlijke wijze kunnen worden opgeborgen in het ziekenhuis en wel zodanig dat geheimhouding van de inhoud verzekerd is. De Stichting draagt er zorg voor dat de patiëntendossiers, indien dit voor de behandeling van de patiënt nodig is, ter beschikking staan van de behandelend medisch specialist, ook buiten de normale werkuren.
(…)
17.1 Indien de praktijk van de medisch specialist of een gedeelte daarvan op een
ander overgaat verstrekt de medisch specialist aan zijn opvolger alle
gegevens welke voor een ongestoorde geneeskundige verzorging van de
betrokken patiënten noodzakelijk zijn.”
(…)
19.2 De stichting heeft een aansprakelijkheidsverzekering gesloten die mede dekking geeft voor schade die door de medisch specialist veroorzaakt wordt bij de uitoefening van zijn werkzaamheden in het ziekenhuis. (…)
19.3 Het staat de medisch specialist vrij om een aanvullende beroepsaansprakelijkheidsverzekering af te sluiten. (…)”
2.4. Bij brief van 2 maart 2007 heeft het BovenIJ ziekenhuis de toelatingsovereenkomst opgezegd tegen 3 september 2007 op grond van gewichtige redenen van zodanig klemmende aard dat redelijkerwijs van het BovenIJ ziekenhuis niet kan worden gevergd de toelatingsovereenkomst te continueren.
[gedaagde] heeft zich tegen deze beslissing van het BovenIJ ziekenhuis verzet en heeft daartoe bij het Scheidsgerecht Gezondheidszorg een procedure aangespannen.
In het arbitraal vonnis van 17 augustus 2007 heeft het Scheidsgerecht Gezondheidszorg geoordeeld, kort gezegd, dat de opzegging door het BovenIJ ziekenhuis van de toelatingsovereenkomst met [gedaagde] rechtmatig is geschied en dat er geen grond bestaat voor betaling van een schadevergoeding of goodwillsom. Ook voor het toekennen van een vergoeding aan [gedaagde] op billijkheidsgronden heeft het Scheidsgerecht Gezondheidszorg geen aanleiding gezien.
2.5. Het BovenIJ ziekenhuis heeft na het vertrek van [gedaagde] twee dermatologen aangenomen voor het voeren van de dermatologiepraktijk vanaf 3 september 2007.
2.6. [gedaagde] is met ingang van 3 september 2007 zijn dermatologiepraktijk gaan voeren vanaf een andere locatie. Bij zijn vertrek uit het BovenIJ ziekenhuis heeft [gedaagde] medische dossiers van patiënten van de afdeling dermatologie meegenomen.
2.7. Aan de sommatie van het BovenIJ ziekenhuis tot afgifte van de patiëntendossiers over te gaan heeft [gedaagde] geen gevolg gegeven.
3. Het geschil
3.1. Het BovenIJ ziekenhuis vordert samengevat - primair [gedaagde] op straffe van een dwangsom te veroordelen de medische dossiers van patiënten van de afdeling Dermatologie van het BovenIJ ziekenhuis over de periode vanaf medio 2005 tot heden, althans alle in zijn bezit zijnde medische dossiers van patiënten van de afdeling Dermatologie van het BovenIJ ziekenhuis, binnen twee dagen na betekening van dit vonnis, althans binnen zeven dagen na het wijzen van dit vonnis, af te geven aan de algemeen directeur van het BovenIJ ziekenhuis. Subsidiair vordert het BovenIJ ziekenhuis een voorziening die de voorzieningenrechter juist acht.
3.2. Het BovenIJ ziekenhuis heeft daartoe gesteld, kort gezegd, dat [gedaagde] door het meenemen van de medische dossiers van de dermatologiepatiënten van het BovenIJ ziekenhuis onrechtmatig jegens het BovenIJ ziekenhuis en de patiënten heeft gehandeld. Het gaat volgens het ziekenhuis om ongeveer 3.500 actuele dossiers van na medio 2005 tot heden.
Het BovenIJ ziekenhuis is op grond van de wet verplicht verantwoorde zorg aan te bieden, wat onder meer betekent dat zij de normen die ter zake de behandelovereenkomst zijn neergelegd in de artikelen 7:446 tot en met 7:468 BW dient na te leven, daaronder begrepen de centrale aansprakelijkheid van het ziekenhuis. In dit verband heeft het BovenIJ ziekenhuis zich op het standpunt gesteld dat in het geval van in het ziekenhuis werkzame vrijgevestigde medische specialisten de patiënt zowel met het ziekenhuis als met de behandeld medisch specialist een behandelovereenkomst aangaat. De specifieke verantwoordelijkheden van de medisch specialist en het ziekenhuis (in het kader van de integrale zorgverlening) staan vervolgens omschreven in de toelatingsovereenkomst. Uit de tussen partijen gesloten toelatingsovereenkomst blijkt dat de verhouding tussen het BovenIJ ziekenhuis en [gedaagde] zo is geregeld dat aan de bewaarplicht van medische dossiers dient te worden voldaan door het BovenIJ ziekenhuis en dat het ziekenhuis er in het kader van de behandeling zorg voor moet dragen dat [gedaagde] de beschikking heeft over deze dossiers. Naar de mening van het BovenIJ ziekenhuis volgt haar bewaarplicht verder uit de artikelen 7:454 en 7:456 BW en sluit haar opvatting ook aan bij vaste jurisprudentie, de in de literatuur verwoorde opvattingen en de Modelrichtlijn van het KNMG. Doordat de dossiers zich door toedoen van [gedaagde] niet meer in het BovenIJ ziekenhuis bevinden is het ziekenhuis niet in staat om ten aanzien van haar patiënten aan haar wettelijke verplichting te voldoen om verantwoorde zorg te bieden. Daarbij komt nog dat op basis van de medische dossiers verrichtingen worden geregistreerd in een zogenoemde Diagnose Behandel Combinatie (DBC). Doordat het BovenIJ ziekenhuis geen beschikking heeft over de dossiers kunnen reeds bij patiënten uitgevoerde verrichtingen niet gefactureerd worden, waardoor het ziekenhuis schade lijdt.
3.3. [gedaagde] heeft tegen de vordering verweer gevoerd. Hij heeft zich, kort gezegd, op het standpunt gesteld dat niet het BovenIJ ziekenhuis maar alleen híj, als tot het ziekenhuis toegelaten medisch specialist, de behandelovereenkomst met de patiënt sluit, zodat ook alleen híj als de hulpverlener in de zin van artikel 7:446 BW moet worden aangemerkt. Ingevolge artikel 7:454 BW rust volgens [gedaagde] de dossier- en bewaarplicht dan ook op hem. De patiënten van wie [gedaagde] bij zijn vertrek uit het ziekenhuis de dossiers heeft meegenomen zijn zijn eigen patiënten en hij was dan ook gerechtigd de dossiers zonder toestemming van het BovenIJ ziekenhuis mee te nemen. Dit zou naar de mening van [gedaagde] slechts anders zijn als hij als medisch specialist in dienst van het ziekenhuis zou zijn.
Nog daargelaten dat de toelatingsovereenkomst is beëindigd en dus geen rol meer speelt, kan met die overeenkomst van het voorgaande niet worden afgeweken.
[gedaagde] heeft verder betwist dat de literatuur, jurisprudentie en Modelrichtlijn van het KNMG het standpunt van het BovenIJ ziekenhuis ondersteunen. Naar zijn mening wordt juist algemeen aangenomen dat de eigendom van medische dossiers van een vrijgevestigd medisch specialist bij de medisch specialist berust.
[gedaagde] heeft voorts aangevoerd dat het achterlaten van dossiers in het ziekenhuis uitsluitend aan de orde zou zijn geweest indien hij zijn praktijk zou hebben stopgezet of zou hebben overgedragen. [gedaagde] heeft zijn praktijk echter elders voortgezet en uitsluitend dossiers meegenomen van patiënten die zelf voor [gedaagde] als hulpverlener hebben gekozen. De behandelovereenkomst die hij met zijn patiënten heeft gesloten en de daaruit voor hem voortvloeiende verplichtingen nemen dan ook geen einde in het geval van beëindiging van de toelatingsovereenkomst. De verwijzing van het BovenIJ ziekenhuis naar de in het artikel 7:462 BW neergelegde centrale aansprakelijkheid maakt naar de mening van [gedaagde] niet dat het ziekenhuis de eindverantwoordelijkheid draagt voor de dossiervorming. De centrale aansprakelijkheid ziet immers alleen op gevallen waarin ter uitvoering van de behandelovereenkomst verrichtingen plaatsvinden binnen een ziekenhuis dat bij die overeenkomst geen partij is. Ten slotte heeft [gedaagde] aangevoerd dat een belangenafweging met zich brengt dat de vordering van het BovenIJ ziekenhuis niet toewijsbaar is. Hij heeft in dit verband verklaard dat hij altijd een geheel eigen wijze van dossiervorming heeft gevoerd die niet aansluit bij de dossiervorming van het BovenIJ ziekenhuis, zodat het ziekenhuis geen belang heeft bij de afgifte van de originele dossiers. Dit terwijl [gedaagde] een groot belang bij het behouden van de dossiers heeft omdat hij als behandelend arts zijn zorgplicht jegens zijn patiënten moet kunnen nakomen, die bijna allemaal in behandeling van [gedaagde] zijn gebleven.
4. De beoordeling
4.1. [gedaagde] heeft niet betwist dat, zoals door het BovenIJ ziekenhuis is gesteld, hij bij zijn vertrek uit het ziekenhuis alle actuele medische dossiers van patiënten die hij in zijn Dermatolgiepraktijk in het BovenIJ ziekenhuis behandelde, heeft meegenomen. Het zou daarbij gaan om ongeveer 3.500 dossiers over de periode medio 2005 tot heden. [gedaagde] heeft zich kort gezegd op het standpunt gesteld dat hij daartoe als vrijgevestigd medisch specialist gerechtigd (en zelfs verplicht) was.
Het BovenIJ ziekenhuis heeft dit bestreden en gesteld dat de bewaarplicht van dossiers op het ziekenhuis rust.
4.2. Vaststaat dat [gedaagde] met het BovenIJ ziekenhuis een toelatingsovereenkomst heeft gesloten waarin [gedaagde] zich in artikel 2.1 heeft verbonden om, onder zijn persoonlijke verantwoordelijkheid, alle patiënten die aan zijn zorg en/of de zorg van het ziekenhuis zijn toevertrouwd, medische zorg te verlenen op het gebied van de dermatologie. Daartegenover heeft het BovenIJ ziekenhuis zich in artikel 5.2 van de toelatingsovereenkomst jegens [gedaagde] verplicht om patiënten die aan de zorg van het ziekenhuis zijn toevertrouwd te behandelen. Alleen al hieruit volgt dat het BovenIJ ziekenhuis en [gedaagde] gezamenlijk de verantwoordelijkheid dragen voor een integrale zorgverlening aan patiënten die aan de zorg van het ziekenhuis en/of aan de zorg van [gedaagde] zijn toevertrouwd en binnen de muren van het ziekenhuis worden behandeld. Dit uitgangspunt wordt ook ondersteund door de in de toelatingsovereenkomst opgenomen considerans, zoals vermeld onder 2.2.
Gelet hierop wordt voorshands geoordeeld dat de aard van de overeenkomst met zich brengt dat een patiënt die zich voor behandeling wendt tot een in het BovenIJ ziekenhuis werkzame medisch specialist, zowel met het ziekenhuis als met de medisch specialist een behandelovereenkomst aangaat. Dat [gedaagde] als vrijgevestigd specialist aan het BovenIJ ziekenhuis verbonden was en niet in dienst van het ziekenhuis was, maakt dit niet anders, nu de gezamenlijke verantwoordelijkheid van het BovenIJ ziekenhuis en [gedaagde] geldt voor alle patiënten die binnen de muren van het ziekenhuis worden behandeld. Het ziekenhuis draagt alleen geen verantwoordelijkheid voor patiënten die [gedaagde] behandelt in zijn extramurale praktijken.
In dit kader is verder van belang dat het BovenIJ ziekenhuis op grond van artikel 7:462 BW centrale aansprakelijkheid draagt voor tekortkomingen bij de uitvoering van een behandelovereenkomst voor zover die binnen de muren van het ziekenhuis plaatsvinden. Deze centrale aansprakelijkheid komt ook tot uiting in de door het BovenIJ ziekenhuis conform artikel 19.2 van de toelatingsovereenkomst gesloten aansprakelijkheidsverzekering, die mede dekking geeft voor schade die door de medisch specialist veroorzaakt wordt bij de uitoefening van zijn werkzaamheden in het ziekenhuis.
4.3. Ten aanzien van de patiëntendossiers volgt de gezamenlijke verantwoordelijkheid van het BovenIJ ziekenhuis en [gedaagde] uit artikel 14.1 van de toelatingsovereenkomst, waarin is vastgelegd dat [gedaagde] en het BovenIJ ziekenhuis met betrekking tot de patiëntendossiers zodanig handelen dat voldaan wordt aan de artikelen 7:454 tot en met 7:458 BW en dat zij het patiëntendossier inrichten op de in het ziekenhuis gebruikelijke wijze. Dat [gedaagde] een geheel eigen manier had om zijn dossiers in te richten en nooit heeft meegewerkt aan dossiervorming zoals in het ziekenhuis gebruikelijk was, doet aan deze gezamenlijke verantwoordelijkheid niet af, maar is -in tegendeel- mede aanleiding geweest voor de opzegging van de toelatingsovereenkomst.
4.4. Vooropgesteld wordt dat het medisch dossier één onverbrekelijk deel vormt dat in haar geheel beschikbaar moet zijn om patiënten adequaat te kunnen behandelen. Voor de beoordeling van onderhavige vordering kan in het midden blijven wie de eigendom heeft over de medische dossiers en kan worden volstaan met de beantwoording van de vraag waar de originele patiëntendossiers bewaard dienen te blijven.
4.5. Ingevolge artikel 7:454 BW rust de dossier- en bewaarplicht op de hulpverlener. Nu de hulpverlener degene is die de behandelovereenkomst aangaat en, zoals in 4.2 is overwogen, gelet op de aard van de overeenkomst voorshands wordt geconcludeerd dat patiënten die binnen de muren van het BovenIJ ziekenhuis door [gedaagde] zijn behandeld, een behandelovereenkomst met zowel [gedaagde] als met het BovenIJ ziekenhuis zijn aangegaan, kan hier zowel [gedaagde] als het BovenIJ ziekenhuis als hulpverlener in de zin van artikel 7:454 BW worden aangemerkt.
De dossier- en bewaarplicht kan, op grond van artikel 7:454 BW dan ook op beide partijen rusten. Nu [gedaagde] en het BovenIJ ziekenhuis in artikel 14.3 van de toelatingsovereenkomst uitdrukkelijk zijn overeengekomen dat het BovenIJ ziekenhuis zal zorg dragen voor een behoorlijke wijze van opbergen van de dossiers in het ziekenhuis en ervoor zal zorgen dat, indien dit voor de behandeling van de patiënt nodig is, de dossiers ter beschikking staan van de behandelend medisch specialist, wordt voorshands geoordeeld dat de bewaarplicht op het BovenIJ ziekenhuis rust. Dit is ook in het kader van de eindverantwoordelijkheid van het ziekenhuis om zorg te dragen voor een adequate zorgverlening aan de patiënt het meest aannemelijk.
4.6. Gelet op het voorgaande moeten de door [gedaagde] bij zijn vertrek uit het ziekenhuis meegenomen patiëntendossiers aan het BovenIJ ziekenhuis worden afgegeven. Nu door [gedaagde] niet is weersproken dat het gaat om alle actuele dossiers van medio 2005 tot heden, is de vordering van het BovenIJ ziekenhuis toewijsbaar. De gevorderde dwangsom zal worden beperkt als volgt.
4.7. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van het BovenIJ ziekenhuis worden begroot op:
- dagvaarding EUR 84,31
- vast recht 251,00
- salaris procureur \816,00
Totaal EUR 1.151,31
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. veroordeelt [gedaagde] de medische dossiers van patiënten van de afdeling Dermatologie van het BovenIJ ziekenhuis over de periode vanaf medio 2005 tot heden, althans alle in zijn bezit zijnde medische dossiers van patiënten van de afdeling Dermatologie van het BovenIJ ziekenhuis, binnen twee werkdagen na betekening van dit vonnis af te geven aan de algemeen directeur van het BovenIJ ziekenhuis,
5.2. bepaalt dat [gedaagde] voor iedere dag dat hij in strijd handelt met het onder 5.1. bepaalde, aan het BovenIJ ziekenhuis een dwangsom verbeurt van EUR 1.000,=, tot een maximum van EUR 100.000,=,
5.3. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van het BovenIJ ziekenhuis tot op heden begroot op EUR 1.151,31,
5.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door R. Orobio de Castro, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. B.P.W. Busch, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 november 2007.?